Café Mariska

Kort verhaal

Het was het eerste café dat ik een week geleden was tegengekomen nadat ik mijn reistas in mijn hotelkamer had gezet, in dezelfde straat. Alles was er grijs: de smalle stoepen, de met cement bestreken huizen, de aluminium voordeuren met gezandstraald glas, de geloken rolluiken. Ik was er bijna aan voorbij gelopen. Alleen de sanseveria’s in de vensterbank onderscheidden het café van de andere panden. Dat, en een smal lichtbakje waarin de plakletters nauwelijks pasten: CAFÉ MARISKA.
    Het klonk perfect, als een klassieker. Hier zou ik verlost worden van mijn imago: de topfotograaf van anorectische meiden met pruilmondjes, X-benen en zwarte kringen onder hun ogen die om raadselachtige redenen consumenten konden verleiden tot de aanschaf van de meest onzinnige luxetroep. Veel te lang had ik me opgehouden in die schijnwereld van laxeermiddelen, oneindige lijntjes coke en bunga bunga-feestjes. Daarvoor was ik geen fotograaf geworden. Ik wilde foto’s maken van het echte leven, van echte mensen, zwart-wit, niet helemaal scherp, met lekker veel contrast, gemaakt op de momenten dat ze zichzelf verloren, dronken en geil, slapend in hun eigen kots, naaiend in ranzige pishokken. Ik wist hoe het moest, ik wist wat me te doen stond.
    Ik was er voor de zesde of zevende keer. Zoals gewoonlijk bestelde ik een biertje, dat hier ‘pintje’ wordt genoemd, maar dat ik nooit zal kunnen uitspreken als zij. Hoe ik ook m’n best deed, ik zou altijd de buitenstaander blijven, de vreemdeling, de ‘Ollander’. Het was niet belangrijk, ik was over een paar dagen toch weg.
    Juliette liet het bier onbewogen in mijn glas stromen. Het logo op het glas correspondeerde niet met dat op de knop van de tapkraan, zoals alles daar dissoneerde: de oranje barkrukovertrekjes met de roodkoperen tapkast, de amateuristische olieverfschilderijtjes – schepen op woeste golven – met de bierreclames in goedkope plastic wissellijsten.
    ‘Een pintje,’ zei Juliette, alsof ze me taalles gaf.
    ‘Dank u,’ zei ik, met bijna het juiste accent.
    Ze mocht me wel, ook al liet ze dat niet merken. Het was eerder dat ze haar sympathie toonde door het achterhouden van tekenen van aversie. Klanten die ze niet mocht keek ze niet aan, en ze negeerde hun flauwe grappen. Zoals Gaston, die steeds in de hoek bij het raam zat, op dezelfde stoel, alsof die van hem was. Hij stond nooit op om zijn bier te halen, maar hief zijn lege glas en maakte een trekkende beweging met zijn rooie kop. Juliette bracht het hem gedwee, hij was haar beste klant.
    Frederique stond bij de flipperkast, haar ronde kont ver naar achteren. Ze was de enige vrouwelijke vaste klant. Juliette mocht ook haar niet, waarschijnlijk omdat Frederique alle aandacht naar zich toetrok, met haar felrode mond die vloekte met haar roze suikerspinkapsel, haar borsten die zich geen raad wisten in het te krappe topje, haar benen gevangen in visnetkousen. Ik geef het toe, ook ik kon mijn ogen moeilijk van haar afhouden. Ze was niet mooi, eerder grof – eigenlijk was Juliette mooier –, maar na een stuk of zes glazen bier wilde ik hetzelfde als de andere mannen bij ‘Mariska’: met haar naar bed.
    Mariska… Ik dacht eerst dat Juliette zo heette, maar Mariska was de voorvorige uitbaatster. Ze is allang dood, Juliette heeft haar niet eens gekend. Achter haar rug hing een schimmige Polaroidfoto waarop ze, als in een halfslachtig droste-effect, bier staat te tappen achter dezelfde toog.
    Om vertrouwen te winnen was ik er een week lang elke avond heen gegaan, nu voor het eerst met fototoestel. Niet slim. Ik had mijn camera vanaf het eerste moment dat ik binnenstapte op de toog moeten leggen, nu zou het ding zeker aandacht trekken.
    ‘Wat hebt gij daar?’ kraste Gaston terwijl ik aan het tafeltje tegenover hem ging zitten. Het laatste zonlicht schampte zijn schilferige kop, liet de schuimresten in zijn halflege glas schitteren als slakkensporen. Dit zou al een fraaie plaat voor de cover zijn, Café Mariska in een zwierig handschrift eroverheen.
    Ik zei niets en tilde mijn camera achteloos omhoog. Niets, zuip nou maar gewoon door, ouwe gek.
    ‘Is dat een Leica?’
    Ook dat nog. Niet: is dat een fototoestel? Nee, is dat een Leica?
    Gaston stak zijn hand uit. Zoals Juliette zijn volgend glas bier, bracht ik hem gehoorzaam mijn camera. Aan de manier waarop hij hem aanpakte, zag ik dat het niet de eerste keer was dat hij een Leica vasthield. Angstvallig ging ik aan zijn tafeltje zitten.
    ‘The best there is,’ zei hij goedkeurend. In het Engels, geen idee waarom. Hij drukte zijn vettig ooglid tegen de zoeker, richtte op de sanseveria’s, daarna op mij.
    Klik.
    Ik glimlachte ongemakkelijk. Zijn duim haalde geroutineerd de transporthendel over.
    Klik.
    Frederique liet de flippers los en keek belangstellend toe hoe Gaston de ene na de andere foto maakte. Ik stak mijn hand uit, maar hij negeerde me, stond op en wankelde in mijn richting.
    ‘Dat is te dichtbij,’ zei ik, toen hij de lens pal voor mijn gezicht hield.
    ‘Zever niet zo,’ fluisterde hij met doorgiste adem. ‘De schoonheid van de imperfectie, dat kent ge toch?’
    Klik.
    ‘Wacht, een van ons samen,’ kirde Frederique, en ze denderde op haar hakken over de plavuizen. Ze tuitte haar lippen tot op een centimeter van de mijne en keek schalks naar Gaston.
    Klik.
    Ze drukte haar boezem tegen me aan.
    Klik.
    Schudde ermee.
    Klik.
    Wipte een van haar tieten naar buiten en vlijde hem tegen mijn wang. De andere gasten gromden van afgunst.
    Klik.
    Beschaamd bedekte ik mijn gezicht. Ik wist hoe ik er op dat moment uitzag.
    ‘Allez se, zo ist wel genoeg!’ Juliette smeet haar vaatdoek tegen de blote borst.
    Frederique schaterde. ‘Oei, da gezicht!’ Ik wist niet of ze het mijne bedoelde of dat van Juliette. Ze graaide naar het toestel. ‘Laat eens zien!’
    ‘Dan zult ge mee in de donkere kamer moeten,’ zei Gaston met een geile lach, ’t is nog analoog.’
    Ze keek beteuterd naar de gesloten achterwand. ‘Analoog?’
    ‘Ge weet wel, met van die rollekes.’
    Frederique sleurde haar topje omhoog. ‘Rollekes? Komt gij uit de prehistorie of zo?’
    Gaston overhandigde mij de camera. Zijn vissenogen keken me spottend aan. ‘Blijf bij uw leest, meneer, blijf bij uw leest.’
    Daarna liet hij pas los.

G.J. van den Bemd

Gert-Jan van den Bemd (Breda 1964) is schrijver en beeldend kunstenaar. Behalve zijn romans De verkeerde vriend (2018) en Na de val (2019) publiceerde hij korte verhalen en gedichten in verzamelbundels en literaire tijdschriften (w.o. Extaze, Tirade, Ballustrada). In het voorjaar van 2022 verschijnt de roman Branco & Julia. Hij is redacteur van REALmag., tijdschrift over identiteit, kunst en wetenschap. www.grandfoulard.com