Chocolade is rock ’n roll

Lang verhaal

Als David Persyn het deksel van de piepschuimdoos laat glijden en met zijn pianovingers zachtjes in de zakjes knijpt, vallen voelen en weten met een schokje samen. Hier klopt iets niet.
    Dagen heeft hij dit moment uitgesteld. Daarna heeft hij nog uren gewacht. Gewacht op het strijklicht van de lage avondzon in het atelier, op de verzamelde rust in het huis, op de lichtjes gloeiende gedachten in zijn hoofd. Tot alles optimaal scherpgesteld zou zijn op dit speldenprikje genot. Kostbare grondstoffen moeten op de juiste momenten worden aangeboord.
    Hij trekt zijn handen terug uit de doos. Er is geen geur. Papier slorpt veel op. Maar nooit verdwijnt de geur erin van de grondstof waarmee hij werkt. Leeft.
Hij kijkt op het papier dat hij van de doos heeft gewikkeld. Afzender en bestemmeling kloppen. Linksboven het kleine dorp zonder straatnamen en huisnummers, rechtsonder zijn straat, zijn stad en zijn land dat in Mexico ‘Brussel’ heet.
    Hij mist de geur. De geur die hem terug zou voeren. Terug naar het dorp dat Oog van Water heet.

Naar Ojo de Agua. Een seizoen geleden. Met tegenzin sloot hij zijn winkel voor het eerst en nam hij afscheid van zijn vrouw. Zijn winkel is zijn kind. De blanke huid van zijn vrouw is de enige witte chocolade die hij chocolade noemt.
    ‘Dit is een andere passie, hè.’ Zijn vrouw wist het. ‘Je wilt nieuwe bonen vinden.’
    ‘Mijn boon voor jou is groter,’ zei hij nog.
    Ze wuifde hem uit. Aan de winkeldeur hing ze een bordje: ‘David is op zoek naar wilde cacao.’
    Naar de wieg van de chocolade trok hij. Voorbij Flor de Cacao naar Ojo de Agua. Eerst hadden ze vreemd gekeken naar de bleke man met de barnstenen ogen. Daarna lieten ze hem binnen in het lommer van hun hutten. De hitte joeg er de kleren van zijn bovenlijf. Een roestig vrouwtje proestte achter haar handpalm. Haar blote borsten waren platte veldflessen van daim. Rond haar benen dartelden kleine kinderen. Ze pruttelde een inheems woord en wees naar de drie cacaoboontjes op zijn borst. Hij had ze daar laten etsen toen zijn chocolaterie in de Michelingids was verschenen.
    ‘Ik maak chocolade.’ Hij strekte zijn hand uit.
    Ze knikte. ‘Ik ben Melissa, kruidenvrouw’ zei ze langzaam. ‘Ik weet wat je zoekt.’
    Melissa betekent Bezige Bij, zou ze hem later uitleggen. Haar Spaans was traag, en dat bracht hen op voet van gelijkheid. Het was het begin van een band die van lianen was vervaardigd.
    David ging helemaal op in Ojo de Agua. Het donker van de nacht verleerde hem te kijken en fluisterde zijn oren vol. De planten en bomen toonden talloze vormen waarin hij nieuwe pralines zou gieten. Op een dag waren ze in het woud op zoek gegaan naar wilde cacao. De schaarse lichtvlekjes liepen over Melissa’s gelooide rug wanneer ze zich tussen de takken en struiken wrong. Onderweg had ze hem de kaneelboom gewezen waarop vanille groeide.
    Plots draaide ze zich om. ‘Hoe smaakt chocolade?’
    Ze plukten de vruchten van de plant zonder de smaak ervan te peilen. Cacaodrank, dat kenden ze wel, maar chocolade was hier een overzees product. Thuis had hij er nog over nagedacht, hoe hij pralines naar Mexico kon meenemen. Maar hij had een lange reis vermoed, en hij kon het niet over zijn hart verkrijgen om zijn creaties in onvolmaakte staat aan de man te brengen.
    Hoe smaakt chocolade? Als kind was David er niet gek op. Barbapapa’s, daar hield hij van. Oma langs vaderskant was een snoepdoos en trakteerde hem met taartjes en een glaasje advocaat. Chocolade heeft hij pas later leren smaken. Zoals met vrouwen ook niet voortijdig de verfijning kwam.
    Melissa stopte. ‘Wel, David?,’ zei ze. Zoals ze de laatste letter van zijn naam lichtjes aanblies.
    ‘Chocolade wil tijd,’ begon hij. ‘Eerst is het een gesloten boek.’
    Ze keek met fonkelende ogen naar hem op.
    ‘Je kunt erin bijten. Dan moet het kraken.’ Hij knakte een droge tak af. ‘Zo!’
    ‘Maar als je tijd hebt, dan moet je wachten.’ Hij pauzeerde even om zijn woorden in het Spaans bijeen te sprokkelen. ‘Wachten tot een warme adem door je mond waait. Dan komt de smaak zoals de dagen hier beginnen. Trillend tussen de spijlen van je hut. De kolibries die de hoge bloemen roeren. Jouw bruine hand die in de verte ongeduldig naar me wenkt om weer op pad te gaan. Zo proeft chocolade.’
    Ze lachte.
    ‘Breng je de volgende keer wat mee?’
    ‘Beloofd,’ zei hij, ‘met de bonen die jij gaat verzamelen.’
    Met de bonen kon David thuis wel aan de slag. Hij hield van het proces. Het lauwe fermenteren van de zaden. Stank en gisting die aan delicatessen voorafgaan. De scherpe geur van het branden. Het moeizame malen dat hem op zorgeloze koffieochtenden bij zijn grootmoeder bracht. Het meest van al misschien hield hij van de gedachte dat rijping een ambacht is. Hij had een hoek van zijn atelier op deze proloog van chocolade ingericht.
    Maar Melissa stond erop het cacaopoeder zelf te bereiden, en David kende het genot van de afwerking en gunde haar dat. Op de laatste dag schreef hij met nette letters zijn adres in het notaboekje van het dorp. Brussel heette nu België ginder ver. Melissa zou hem cacaopoeder opsturen en hij zou er leven in blazen.

Ergens in het grote huis valt een deur dicht. David kijkt op. Hij schuift de boeken van het houten werkblad en gaat zitten. Met twee vingers tokkelt hij op zijn bovenarm. Dat doet hij wanneer hij moet nadenken. Over een recept dat hij naar zijn hart wil aanpassen. Over de naam van een product. Over de perfecte verhoudingen voor een nieuwe creatie. Dan voelt hij aan de andere tekening die hij vorig jaar op zijn schouder heeft laten tatoeëren. Toen hij de man met de naald vroeg daar de tong van de Rolling Stones te graveren met eronder ‘Chocolate is Rock ’n Roll’, antwoordde die dat het lang geleden was dat iemand hem nog eens gevraagd had een tong te zetten.
    David ruikt nog eens. Beslist geen cacao. Nooit vang je de geur van cacao helemaal, maar evenmin ontsnapt ze je ooit. Hij trekt de doos naar zich toe en duwt op de papieren zakjes. Het voelt nochtans als cacaopoeder. Zacht, glad en lichtjes kneedbaar.
    Zou Melissa iets anders opgestuurd hebben? Misschien was de cacao niet klaar en heeft ze poeder van droge klei ingepakt. In haar hut had ze zijn handen in de urne geduwd. Met een bries in haar stem fluisterde ze dat pottenbakken het domein van de vrouwen was.
    ‘Wij vrouwen houden geen geheimen voor elkaar. We vertellen elkaar alles,’ zei ze, ‘maar nooit de weg naar de bron waar ieder van ons haar klei vindt.’ En met een knipoog voegde ze toe: ‘Mannen worden onvruchtbaar als zij de klei vormgeven.’
    Hoe hij zijn idee daarover onvertaald liet. In Ojo de Agua verwoordden de mannen hun luiheid zo mooi. Hij wou geen potten breken en vertelde haar dan maar dat zijn vrouw ook potten draaide. Zou Melissa daaraan teruggedacht hebben? Misschien wou ze haar geheime bron wel delen?

Zijn oog valt op het papier dat rond de doos heeft gezeten. Er liggen stroken van twee soorten kleefband overheen. Met zijn wijsvinger volgt hij de lijnen. De eindjes van de ene strook komen naadloos bijeen, de randen zijn gevijld en vallen netjes samen. Melissa’s zorgzaamheid die hij bij niemand eerder heeft gezien. De doos is in haar handen geweest. Maar bovenop ligt kleefband met bredere stroken, ze kartelen en dragen vettige sporen. Dat zou de Mexicaanse kruidenvrouw nooit toelaten, dat weet hij zeker. Hier en daar rafelt wat papier onder de kleefband. De verpakking is opnieuw geopend. Nadien. Na het moment waarop Melissa het met de rijkste verbeelding aan de grote wereld buiten de hare heeft prijsgegeven. De doos is nog open geweest. En weer gesloten. Niet door Melissa. Iemand anders…
    ‘Miljard! Shit, zeg!’
    David duwt de doos weg. Hij staat op en zet een stap achteruit. Natuurlijk! Het kleinste kind weet wat er in de papieren zakjes zit. Mexico is niet alleen van cacao de bakermat. De koppen in het middenstandsblad flitsen al voor zijn ogen:
    ‘Gerenommeerde chocolatier nog niet bekomen van trip.’
    ‘Bij David Persyn niet langer rijtje schuiven, maar lijntje snuiven.’
    ‘Chocolade is rock ’n roll!’

David gaat weer zitten. Hij staart naar de doos. Cocaïne. Hij is er de man niet naar om in paniek te slaan. Zijn vak heeft hem geleerd op de gepaste wijze te reageren. Of te wachten. Zoals het gieten van chocolade net voor het stolpunt moet gebeuren. Hij heeft wel eens gelezen dat cocaïne versneden wordt met melkpoeder. Cacaopoeder zou ook een mooie camouflage zijn. Zelf verpakt hij er zijn ideeën mee. Hij denkt terug aan de wemeling die zijn Italiaanse javanais vorig jaar veroorzaakte. Het moest een praline worden die de dimensies zou vervagen. Maanden had hij erover nagedacht.
    ‘Je tatoeage slijt weg,’ had zijn vrouw langs haar neus gezegd.
    De Italiaanse javanais was het geworden. Een praline met marsepein en een puree van zwarte olijven, op smaak gebracht met verse basilicum en een chutney van zongedroogde tomaten.
    ‘Het smaakt als een wandeling door de garrigue op het einde van een warme nazomerdag,’ had iemand gezegd.
    ‘Wanneer ga je eens de liefdespraline bedenken?’ had een ander toen verzucht.
    Dat was een moeilijke. Op dagen van veel witte chocolade had hij met zijn vrouw gefantaseerd.
    ‘Hoe zou de liefdespraline moeten smaken,’ vroeg hij haar.
    ‘Vele smaken,’ zij, ‘en toch maar één.’
    ‘Veel geduld,’ hij, ‘en laten smelten op de tong.’
    ‘Vervoering,’ zij, ‘en loslaten.’
    ‘Niet gemakkelijk.’ Hij liet het idee weer rusten.

Vervoering, had zijn vrouw gezegd. Hoe creëer je extase, bezieling, verrukking? Daar had hij lang over nagedacht.
    David grijnst. Hij staat op en loopt naar het rek. Hij draait het deksel van de houten pot waarin hij de Afrikaanse cacao bewaart. Zijn vingers kammen door het gladde poeder.
    ‘Hier komt de liefdespraline,’ zegt hij stil en plechtig voor zich uit. ‘Met een snuifje wilde cacao uit Ojo de Agua zal het zijn.’
    Hij zet zijn potten op het vuur en draait de deur op slot.

Uren later zeilt door het huis de geur van warme chocolade. De vormen in de mal worden hard. Tijd om te proeven. Hij eerst. Hij stopt een praline in de mond. Even wordt David slap in de benen. Zijn hart veert op. Hij roept zijn vrouw.
    Het wordt dag in Ojo de Agua.

Marjanne Sevenant

Marjanne Sevenant werd geboren in de hittegolfzomer van een goed wijnjaar. Zij is doctor in de geografie en werkt als duurzaamheidsexpert bij de Wereldbank. Zij heeft drie dochters. Met hen en haar man woonde ze negen jaar in Amerika en Jordanië, nu wonen ze in het Belgische Aaigem. Tussen alles door blijft ze van taal houden en schrijft zij. Over vertrouwd vreemde en vreemd onvertrouwde indrukken blogt zij in de Bloghut. Met haar korte verhalen won zij al eerder meerdere prijzen en nominaties (biënnale schrijfwedstrijd Deinze, Schrijven Online, winnaar Elders literair verhalenwedstrijd 2022) en kreeg zij publicaties in twee boeken. Daarnaast werd een verhaal van haar uitgeroepen tot Tip van de week op Azertyfactor. Marjanne Sevenant werkt op het moment aan een bundel korte verhalen en sleutelt aan een roman.