The Zone of Interest

F I L M B E S P R E K I N G

The-Zone-of-Interest_st_3

Het is niet dat ze de torens niet kan zien, achter haar muur met rozen. Ze ziet ze. Maar het beklijft niet. Ze kijkt naar haar kinderen, allemaal blond, en naar haar man, in dat spierwitte pak. Hij is een idioot maar dat maakt niet uit. Hij gaf haar haar eigen paradijs.

Een tuin met mooi, fijn groen gras. Alle bloemen die ze wil, een zwembadje, de zon schijnt soms. Een bontjas zelfs kreeg ze en hij kreeg van haar een kano. Geluk kan zo eenvoudig zijn. Ze drinkt een kopje koffie met haar vriendinnen in de keuken en die ene hulp, die man, die let altijd goed op haar, dat het haar aan niets ontbreekt, dat de andere mannen in de bediening, in de tuin, die met de kruiwagen bijvoorbeeld, niet te dichtbij komen. Dat haar niets aangedaan kan worden.
The-Zone-of-Interest_st_4_jpg_sd-high

In de Verenigde Staten werden ergens vanaf de vorige eeuwwisseling ‘gated communities’ gebouwd. Huizen met tuinen eromheen, witte hekjes, rozen ertegenaan. Als je geen inwoner of toegestane bezoeker was, kwam je er niet in. De zon scheen. Het rook er heerlijk. Daarachter was misschien soms een rookpluim te zien, omhoog cirkelend uit een slechtere wijk die op veilige afstand lag maar toch net zichtbaar was. Maar als je in de goede hoek achter die ene mooie, grote boom in je tuin ging zitten en op dat moment – het was toch te warm – het zwembad vermeed, merkte je er niks van. Je sluit jezelf op en je redt er je familie mee. David Lynch zou de mythe aan het begin van Blue Velvet (1986) haarfijn kapotmaken. Achter dat witte hek en die bloemen staat een huis en daarbinnen stopt iemand een insect in zijn anus. Niets is wat het lijkt.

The-Zone-of-Interest_st_5_jpg_sd-high

In Auschwitz was ook niets wat het leek. Of zorgvuldiger gezegd, zoals het werd voorgedaan. Douchen gebeurde zonder water, werken was slavernij. Mensen waren pakketjes geworden, proefkonijnen, minder dan een insect. Nachtmerries konden er niet meer bestaan, zo schreef Martin Amis in The Zone of Interest bij monde van de Joodse Sonder Szmul.
    Zij, Hannah, zag de torens heus wel en aan haar oren mankeerde ook niets. Maar Oost-Indisch doof bestond ook in Auschwitz en dus koos ze voor het zoemen van de bijen, het blaffen van de hond, het plenzen in het zwembadje. Haar geluk moest blijven, had ze ook eens een keer wat.
    Hannah was de vleesgeworden banaliteit van het kwaad. Hannah Doll of Hedwig Höss, afhankelijk van boek of film. De as op de witte, paarse, lila, oranje en rode bloemblaadjes zag ze niet, de benauwdheid op haar longen schreef ze toe aan het stiekeme roken (een perfecte Arische vrouw rookte niet en gebruikte geen lipstick, zij deed allebei).

The-Zone-of-Interest_st_2_jpg_sd-low

Dat haar man, de volgevreten, zwaar alcoholische kampcommandant, op een keer ronduit hyperventilerend in paniek was thuisgekomen, met zijn kano en twee van zijn kinderen, omdat hij botten en een gebit in de mooie rivier vlak bij hun huis had gevonden, boeide haar ook al niet. Dat het ‘Joodse’ via zijn poriën zo zijn lichaam in had gekund, vreesde hij intens en vond ze ook al waanzin. Wat maakte dat nou uit? Ze haatte ook, bijzonder goed zelfs, maar wist niet precies waarom. Of eigenlijk ook wel. Maar dat zei ze tegen niemand. De Joodse buren hadden altijd meer gehad dan zij, of ze hadden het in ieder geval altijd eerder. Het buurmeisje dat even oud was geweest, was knapper, eleganter, slanker, had mooier haar. Zij, Hannah, was bonkig, had recht omlaag vallend piskleur-blond haar, een lelijk gezicht en grove handen. En toen had hij, de grote leider, gezegd dat dat de echte vrouwen waren. Die konden baren. En dat is wat ze deed. Ze wierp en wierp en wierp. De ene na de andere toekomstige Arische strijder gooide ze op de wereld want de belofte was zo mooi. Haar eigen huis. Het paradijs. De torens stoorden haar niet. De oorverdovende stank ook niet. Ze deed elk uur parfum in haar neus, stiekem uit Parijs over laten komen. Ze zag geen grauw geworden bloemen, ze voelde haar longen niet. Ze hoorde de treinen, de klappen, de schoten, het schreeuwen, het zuchten, de dreunen, het gejammer, de verschrikkelijke stilte, ze hoorde het allemaal niet. Ze was het insect in de anus van Blue Velvet. Afgesloten van alles, heel bewust en zich verbeeldend dat het donkerste van alles wat donker is een paradijs in fel zonlicht kon worden.

Filmbespreking door Gerlinda Heywegen

Naschrift
De afgelopen weken gaf ik verschillende inleidingen en lezingen over The Zone of Interest van Jonathan Glazer (ook bekend van Under the Skin, 2013). Soms daarbij ook dieper ingaand op het boek van Martin Amis (2014) waarop Glazer zijn film baseerde. Waar Amis weinig woorden besteedde aan Auschwitz maar vooral de onzin van een kampcommandant, de hypocrisie en corruptie van een understurmführer en de kapotte gedachten van de Joodse Sonder Szmul beschreef, koos Glazer ervoor dat te vertalen naar geluid. Ook in zijn film geen ‘zichtbaar’ Auschwitz, alleen de torens op de achtergrond en dat geluid. Die voortdurende dreun, dat geluid van dood. Een wonderlijke ‘vertaling’. Na al die keren over de verfilming gesproken te hebben, ging het in mijn hoofd een beetje door elkaar lopen, het woord en het beeld. En spraken ze toch nog tot de verbeelding, er kwam nog meer bij, mijn hersens verzonnen het als vanzelf, hoe akelig dat ook voelde. Het opschrijven luchtte niet op. En dat is maar goed ook.

Gerlinda Heywegen (Helmond, 1968) schrijft voor Netherlands Society of Cinematographers en ‘Schokkend Nieuws’. Ze publiceerde o.a. haar boek The Other Director, over directors of photography, en schreef mee aan Passie voor cinema. Ze is filmprogrammamaker voor verschillende festivals zoals ‘Film by the Sea’ en ‘Film & Literatuurfestival Winternachten’ en spreekt veelvuldig over film in filmtheaters, musea, bibliotheken en voor overheidsinstanties.