Een briefwisseling van Heidi Koren

en Catharina van Daalen

1
Een briefwisseling
Brief 5

Lieve Heidi,

De aantrekking en afstoting tussen buiten en binnen, extravert en introvert, gaan we voor de bühne of voor het veilige plekje bij de kachel … ik herken het. Op de goede dagen haal ik mijn schouders op, wetende dat ík geen tijd heb om te veel over anderen na te denken, dus dat anderen dat vast ook niet over mij zullen doen. Over de slechte dagen zullen we het maar niet hebben, dat is tussen mij, mijn reep chocola en kop thee.

Veel (mannelijke) geleerden hebben iets opgeschreven dat klinkt als: ‘Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet.’ Laten we nu eens erkennen dat het, zeker voor vrouwen, vaak andersom is. Wat ik mezélf aandoe, aan neerhalen, kleinpraten en bagatelliseren, is vele malen erger dan wat een ander zou kunnen zeggen of doen. Voornemen voor de donkere dagen deze winter: wat ik een ander niet aan zou doen, doe ik mezelf ook niet aan.

Jeroen Dera’s Poëzie als alternatief heb ik nog niet gezocht, maar ik ben het bij voorbaat met je eens dat kunst, of dat nu poëzie is of anderszins, niet in een vacuüm kan ontstaan. De afgelopen maanden heb ik deelgenomen aan een schrijfcursus met een tiental andere mensen en het valt me altijd op dat (zeker tussen de dilettanten) er heel (HEEL) veel mensen zijn die wél schrijven maar niet lezen. Ze zeggen dan dat ze bang zijn om beïnvloed te worden, dat ze hun eigen stem kwijtraken als ze het werk van iemand anders lezen.

Dat lijkt me een misverstand. Je leert ook niet praten, lopen, fietsen of werken in je uppie. De ideeën die in je hoofd borrelen (of die je er met grof geweld uit moet trekken, weer afhankelijk van wat voor soort dag het is), zijn toch altijd een samenraapsel van jarenlange, onbewust geïnhaleerde invloeden én je eigen unieke standpunt?

Ik zie mijn geschiedenisleraar van de vierde nog staan: roodharige kabouter, vreselijk slechte adem. Maar we hielden van hem en hingen aan zijn vlezige lippen. Vrijwel iedere les sloeg hij met de vuist op tafel en bulderde: ‘Stand-plaats-gebonden-heid!’ Geschiedenis ís het bezien van de werkelijkheid vanuit een heel specifieke standplaats. Het is belangrijk dat je je eigen standplaats snapt, dat je ziet waar je op staat en hoe het uitzicht valt. Ik denk dat dat voor alle vrije kunsten ook geldt. De geschiedenis ontstaat in de buik van vrouwen, las ik afgelopen week in een boek van de Hongaarse schrijver Sándor Márai. Mooi, hè. We hebben meer macht dan we denken. Laten we het niet weggeven.

Wat betreft poëzie op de basisschool, het is zo fijn dat kinderen aannemen dat je iets waardevols komt vertellen. Zolang je boeiend over je onderwerp kan praten en de kinderen uitnodigt om mee te doen, kom je een heel eind. Ik spreek uit zeer beperkte ervaring, namelijk het geven van enkele gastlessen bij de kleuterklassen van mijn eigen grut, maar laat eens een hele klas De Mus van Jan Hanlo door elkaar tjilpen, het is heerlijk. En de kinderen kijken nooit meer op dezelfde manier naar een mus. Daar gaat kunst toch over, dat je de wereld om je heen niet voor waar aanneemt, niet als gebruiksvoorwerp ziet, maar af en toe de oneindige mogelijkheden van Het Alles inziet. (Tot je overdonderd raakt en je snel weer concentreert op je eigen postzegel.)

De trilogie van Hilary Mantel over de Franse Revolutie heb ik uit (spoiler: veel doden) en ik begin net in Madeline Miller’s Circe, die al jaren op mijn lijst staat. De Griekse en Romeinse oudheid was mijn allereerste liefde in zowel de kunst als de literatuur en dat gaat (gelukkig) nooit meer over. Ave!

kussen,
Cat

Brief 4

Lieve Cat,

Zonder ook maar een enkele van de door jou genoemde titels te hebben gelezen, begrijp ik zo goed wat je bedoelt. Het is natuurlijk ook een actueel thema: waar zit nog de grens tussen ons (online) voorgestelde leven en dat wat we werkelijk leven? Vergeten we zo nu en dan zelf niet waar het ene stopt en het andere almaar doordendert, zonder franje, glitter en prijzen?
Regelmatig spiegel ik mijn leven aan dat van anderen en evenzo vaak concludeer ik dat ik ook als niemand kijkt meer aandacht zou moeten besteden aan mijn uiterlijk, beter werk zou moeten afleveren, vaker een prijs zou moeten winnen en meer geld op mijn bankrekening zou moeten hebben.
    In vergelijking met anderen schieten wij altijd tekort. Maar eerlijk gezegd interesseert het me ook weer te weinig om er werk van te maken. Feit is dat ik mij knap lekker voel in mijn kloffie, dat ik liever aanklungel in mijn schrijven dan probeer te maken waarvan ik denk dat ‘men’ het goed zal vinden, en zodra er voldoende geld op mijn rekening staat om de maand door te komen, zet ik alles uit om buiten te gaan spelen. Het is niet anders. We ontkomen niet aan onszelf, dát is voor mij de grootste les in het leven.
    Ik heb ‘Nieuwjaar’ uiteindelijk niet uitgelezen. Alle boeken waarvan ik vergeet dat ik ze aan het lezen ben, verlaten op een bepaald moment mijn huis; retour naar de bieb of in de doos op de gang die uiteindelijk wordt meegenomen naar een van de ruilmiddagen die ik met vriendinnen organiseer. Ik lees alles tegelijk en de meerderheid van de boeken waaraan ik mij vergrijp, wordt niet uitgelezen, alleen de boeken die me bij mijn strot grijpen halen de finish. Mijn tijd is kostbaar.
    Onlangs las ik Poëzie als alternatief van Jeroen Dera, en hoewel ik er even in moest komen, (misschien om het simpele feit dat het voor mij moeilijk is voor te stellen dat poëzie het alternatief zou moeten (kunnen) zijn en niet gewoon de stevige koers, de hoofdlijn, de enige volledige manier van de wereld beleven) lees ik nu iedere dag een uur verder. Het is een boek waaruit blijkt dat de Nederlandstalige dichter vooral haar blik de wereld instuurt en reflecteert en spiegelt. En dat is meteen wat ik erop heb aan te merken. Ik heb de poëzie nooit anders gezien dan dát en ik denk dat dat geldt voor eenieder die van de poëzie houdt. Ik hoop voor Dera dat diegene die de poëzie eerder zag als een op stilstaand water dobberend bootje waarop gemijmerd wordt over het gebroken hart en de verdronken liefde ook en vooral de weg naar het boek vindt.
    Momenteel verdiep ik mij op allerlei mogelijke manieren in de poëzie omdat ik voor mijn onderzoek naar poëzie in het primair onderwijs allereerst wil duiden wat het eigenlijk is, die poëzie, en waarom het dan zo van belang is. Het is als uitleggen waarom je moet eten; het schijnt dat we verdomd lang zonder kunnen, eten. Er zijn verhalen van mensen die maanden niet hebben gegeten en toch stug doorleven, en toch doen we het allemaal meerdere malen per dag.

Het is herfst. Zojuist plukte ik een enorme hoeveelheid stevige kweeperen uit de boom in mijn achtertuin. Ze staan nu in twee emmers op de buitentafel te wachten tot ik bedacht heb wat ik met ze ga doen. Twee rotte peren gaf ik terug aan de tuin. Morgen zal ik misschien een taart bakken of potten vol perenmoes gieten. De boom zal haar takken, die lang doorgebogen tegen de schutting hebben geleund, weer langzaam strekken terwijl ik zelf steeds iets meer in elkaar kruip. In mijn kloffie, naast de kachel, met een boek.

Liefs,
Heidi

Brief 3

Lieve Heidi,

Nu het ‘kliemerig klimaat’ van dit ‘doorsijperd stukske grond’ dat ons land is, om maar even met P.A. de Génestet te spreken, zich weer roert, alles nat wordt door de aanhoudende najaarsregen en ik voor het eerst de houtkachel aansteek, vraag ik me af in hoeverre we ons allemaal proberen een glansrol aan te meten zoals hoofdpersoon Henning in Nieuwjaar, uit jouw laatste brief.

Je kent het fenomeen ‘highlight reel’ waarin men, met name op online media, beelden projecteert die een leven vol hippe feesten, verre reizen en materiële overvloed suggereren? Zo zien we niet wat er werkelijk gebeurt (voor zover er werkelijkheid ís, die discussie laten we even liggen) in het leven van de ander, maar spiegelen we ons aan een beeld dat ons eigen leven saai en futloos doet lijken. Ik denk steeds aan een contemporaine parallel met de grot van Plato, waarin we als gevangenen opkijken naar een wereld waar we niet bij kunnen komen. Alleen nu is het niet aan de filosoof om op te stijgen en ons bij terugkomst te vertellen hoe de wereld werkelijk in elkaar zit, maar aan de reality-sterretjes.

Nee, dan liever de literatuur. Ik lees momenteel de trilogie van Hilary Mantel over de Franse Revolutie. (Eerlijk gezegd was ik op zoek naar haar boeken over Thomas Cromwell, maar die waren uitgeleend.) Ze zit in haar schrijven zo dicht op de huid van Robespierre, beschrijft zijn handbewegingen, de snit van zijn jas, zijn ontwikkeling van afgewezen jongetje naar obsessieve volwassene zó nauwkeurig dat de koude rillingen als hij in beeld komt steeds meer toenemen, hoofdstuk na hoofdstuk. De eerste executie per guillotine is net geweest, er gaan er nog veel meer volgen, inclusief Robespierre zelf. Maar in het lezen wéét ik nog niet dat hij zal sterven, of hoe. Hij weet het zelf ook niet, moddert voort in de steeds groter wordende chaos van facties die naar macht haken in de nasleep van de bestorming van de Bastille, probeert de beste beslissingen te nemen in hopeloze omstandigheden.

Als de voornaamste functie van literatuur het verlichten van de schrijver is, die immers gek zou worden zonder uitlaatklep, dan is toch de tweede functie het weergeven van de werkelijkheid. Zonder regels over hoe ze zou moeten zijn: geïdealiseerd, post-apocalyptisch, realistisch, volstrekte fantasie … het blijft een werkelijkheid waar we ons een weg in kunnen zoeken. De werelden die we vinden tussen kaften, gaan altijd terug op: een mens samen met het woord. Mensen zijn we en woorden gebruiken we allemaal. Alleen sommigen beter dan anderen, zoals Mantel. Hulde.

Ik kruip weer bij de kachel,
zoen,
Cat

Brief 2

Lieve Cat,

Deze week telde ik de huizen waarin ik heb gewoond. Het zijn er twaalf. Ik realiseerde me in één beweging door dat ik al lang niet langer dan vijf jaar in hetzelfde huis heb gewoond, tot nog toe. Ik woon nu zes jaar in dit huis. Soms kriebelt het, ondanks het feit dat ik hier zo fijn woon. Ik ben gewend geraakt aan het regelmatige verhuizen. Aan het zorgvuldig uitkiezen van een nieuwe plek, deze ontdekken en eigen maken. Voor het eerst op je fiets je nieuwe wijk, dorp, stad doorkruisen op zoek naar een schoenmaker die nieuwe hakjes onder je laarzen kan timmeren bijvoorbeeld, maar geen die niet klakken. Ik kondig mijn aankomst graag aan.

Bij de bibliotheek haalde ik verschillende boeken van Juli Zeh, een auteur wiens naam ik al jaren ken, maar van wie ik nog geen enkel boek gelezen heb. Ondanks het feit dat klanten in de boekhandel waar ik werkte, altijd lyrisch waren over haar. Ik koos voor haar dunste roman Nieuwjaar om bijzonder praktische en weinig romantische redenen, maar nam toch ook nog even haar Briefroman mee. Hoofdpersoon Henning probeert in Nieuwjaar van alle rollen die hij in zijn leven vervult glansrollen te maken, maar als lezer leer ik hem vooral kennen als een man van middelbare leeftijd met een kalende kruin, weinig uitmuntende prestaties op zijn cv en een slapend seksleven. Dat mijn hakjes klakken komt alleen maar omdat ik geleerd heb dat het leven dof uitslaat als je dat toestaat en gaat glimmen zodra je het weer oppoetst.

Dit schrijvende realiseer ik me dat mijn eerdere redenen om te verhuizen toch minder avontuurlijk waren dan ik zo tevoren deed vermoeden. Mijn huis stond op de slooplijst, werd verkocht of stond niet langer in de juiste stad. Vaak was de situatie behoorlijk dof uitgeslagen, kan ik wel zeggen. Ik probeerde er iets moois van te maken door mijn goede zin te verzamelen en met een nieuw verhaal een nieuw huis te betreden. Dat lukte vaak, maar nu het niet meer hoeft, ga ik leren te blijven om inderdaad thuis te zijn in mijzelf. Vooralsnog lukt dat heel aardig, maar wel alleen maar in de wetenschap dat er iemand op mij wacht en naar mij verlangt.

Liefs,
Heidi

Brief 1

Lieve Heidi,

Ik heb westernlaarsjes gekocht, korte, tot mijn enkels. Ze zijn zwart en niet zo opvallend als de felrode die jij droeg toen ik je de eerste keer ontmoette, in het huis van je geliefde, mijn kennis van vroeger. Ik was jaloers op jouw laarsjes, vooral om de manier waarop ze achteloos bij je hoorden, compleet pasten in het wervelende, lachende beeld van jouw verschijning. Ik dacht niet aan je toen ik mijn laarsjes kocht, pas toen ik direct doorfietste naar de schoenmaker om er dempende zooltjes onder te laten zetten. Zodat niet iedereen zou opkijken als ik langs klakte. Want ik wil wel aanwezig zijn in de wereld, maar op een manier die niet mogelijk is: onbeoordeeld én extatisch.

De meest intense vervoering voel ik in de zee. Met mijn voeten in de branding of liever nog, als het niet te onstuimig of te koud is, want comfort telt zwaarder dan avontuur, languit op mijn rug drijvend als een otter. Mijn gelakte teennagels steken net boven de grijsgrauwe Noordzee uit, mijn knieën onzichtbaar door alle zand en sediment dat mee spoelt. Boven mijn schrijftafel hangt een schilderij van de branding. Het doet niet zoveel, ruikt niet zout, is nauwelijks een herinnering aan de echte wijdte van de horizon.

De van weemoed doordrenkte gedichten van Adriaan Roland Holst combineren voortreffelijk met een bezoek aan het strand, waar ‘de zee mij zichtbaar is zover ik tuur’ (De ploeger, 1920). Zijn lyrische taal en belofte van een ontoegankelijke wereld die nèt achter ‘de kim’ verscholen ligt, zijn weinig populair meer, behalve onder de dwepers. Zoals ook ik, met mijn pathetische verlangen naar een tijd die niet eens verloren is gegaan, omdat ze er nooit is geweest. Mijn verlangen is als het begin van Labyrinth (1986), waarin de prinses intens haar zelfstandigheid staat te verklaren aan een sprookjesbeest, maar dan haar jurk op moet schorten (waaronder een ordinaire spijkerbroek tevoorschijn komt) en ze door de regen holt om op haar huilende broertje te gaan passen. Ik wacht nog steeds op de verdorven prins, goblin king, en ondertussen gebeurt het leven zoals bij ieder ander. Kinderen worden geboren, avondeten klaargemaakt, vakanties ondernomen.

Als je niet al twintig keer bent verhuisd in binnen- en buitenland, ben je dan meer thuis in jezelf? Misschien kan jij het me vertellen, geworteld als je bent op de plek waar je woont. Of zo lijkt het althans, van buitenaf.

Liefs,
Cat

Catharina van Daalen (Apeldoorn, 1980) schrijft gedichten en verhalen. Ze houdt van mythen en sagen, kunstgeschiedenis en de zee. In 2019 publiceerde ze een bundel in eigen beheer Tot hij oceaan werd en twee gedichten in literair tijdschrift Extaze. Na twintig verhuizingen in binnen- en buitenland is ze neergestreken in Amersfoort, in afwachting van het doorbreken van de dijken.
Heidi Koren (1975) is het product van een Oostenrijkse vader en een Nederlandse moeder. Ze groeide op in Nederland met een voortdurend verlangen naar de bergen en verhuisde op haar zeventiende naar Karinthië om anderhalf jaar later enigszins gedesillusioneerd weer huiswaarts te keren.
 Heidi debuteerde in 2015 met de poëziebundel Gedachten over een mogelijk einde, studeerde in 2018 af aan de Schrijversvakschool Amsterdam met de roman Hawaï 2000 (Uitgeverij Vrijdag) en lanceerde middenin coronatijd nóg een bundel Wie dit leest is gek.
 Naast auteur en dochter is ze moeder, geliefde, zus, vriendin, docent, student, wandelaar, yogi, poets, flap uit en knutselaar. Ze werkt momenteel aan haar tweede roman.