Smetteloos

Lang verhaal

Er zit een pleister op mijn kin. Die constatering snijdt me in een kort, schrikachtig moment los van gisteravond: ik kan me niet herinneren dat ik hem kreeg.
    Met mijn nagel probeer ik een hoekje los te pulken. Het lukt amper en zodra ik iets trek, beweegt mijn vel pijnlijk mee. Ik adem in door mijn tanden en laat los.
    Mijn rug en schouders gloeien alsof er iets smeult tussen mijn huid en het T-shirt waar ik in sliep. Ik wapper de stof los van mijn zwetende lijf en denk na.
    Informatie sijpelt langzaam en in willekeurige volgorde binnen. Ik herinner me hoe we terug naar het hotel strompelden: met zijn drieën, over het plein, gearmd. Tom in het midden, Lex en ik ondersteunden hem.
    Ik open het raam van de hotelkamer. Frisse lucht. Een auto toetert, twee kinderen roepen iets naar elkaar. Er schieten me nog meer fragmenten van gisteravond te binnen, maar het blijven losse stukjes van een schuifpuzzel waar ik geen kloppend geheel van weet te maken. Een kapot gevallen glas, een boze ober, een verplaatsing naar een volgend café die zingend afgelegd werd door een smalle straat, of was het schreeuwend? Jake die zo hard moest lachen dat hij tot drie keer toe op zijn knie sloeg en ik die overvallen werd door de gedachte dat ik hem zou willen zoenen, ik dacht het meerdere malen, ik zou je kunnen zoenen, ik wil jouw mond op mijn lijf en – gênant. Een gedachte die nu onmogelijk waar kan zijn, alsof die volledig buiten mij om heeft bestaan. Ik heb het toch niet hardop gezegd? Wát heb ik allemaal gezegd?
    Ik schaam me zonder precies te weten waarvoor en toch reikt het tot mijn vingertoppen, balt het samen in mijn buik.
    In de spiegel bestudeer ik de pleister op aanwijzingen. Op een merkje, op iets, waar iets uit op te maken valt, maar ik zie niks bijzonders.
    Met mijn shirt wrijf ik zweet van mijn voorhoofd. Rustig blijven. Ik bedenk mogelijke scenario’s waarin ik een pleister heb kunnen krijgen, in een poging licht te schijnen op de zwarte vlakken in mijn geheugen.
    Had ik er bij het restaurant of in een van de clubs om gevraagd? Geen match.
    Was ik langs de nachtwinkel gelopen op de terugweg? Onwaarschijnlijk, we ondersteunden Tom.
    Lag er een first aid kit op de hotelkamer? Ik doorzoek de nachtkastjes, de laatjes in het bureau en de badkamer. Geen pleisters.
    Ik drink een glas water en trek mijn klamme kleren uit. Onder de douche gebruik ik bijna alle douchegel die er staat – Blissful, Invigorating, Restoring, Uplifting – en toch voel ik me niet schoon. Alles glijdt onverrichter zake van me af, als water van de vette veren van een eend.
    Calming laat ik staan.
    Ik stap op de hagelwitte badmat, leun even op de wastafel voor houvast en drink meer water. Gelukkig zit het officiële deel van deze trip, met presentaties en vergaderingen, erop.
    Ik buig voorover en wikkel een handdoek om mijn haar. De druppen op de vloer veeg ik op met de badmat en ik denk aan het bijbaantje dat ik had als tiener: kamermeisje, in het chicste hotel van mijn woonplaats. Vijfentwintig minuten per kamer, zo lang mocht ik erover doen. Eén dienst herinner ik me in het bijzonder. Het was heet die dag, veel te warm voor de donkere bedrijfskleding, lange broek en lange mouwen van dikke stof. Veel te warm voor het fysieke werk, voor de lakens en de badkamertegels, voor het bukken en het strekken. Te warm voor mijn ongesteldheid. Het zweet stond op mijn rug en het bloed liep dik en traag in mijn kleren. Het was absoluut tegen de gedragscode van het hotel om het toilet op een gastenkamer te gebruiken – wij, de schoonmakers, hadden een paar toiletstallen in de kelder, die eigenlijk nooit schoongemaakt werden, tenzij we het zelf deden voor of na onze shifts – maar ik deed het toch. Met nog vier kamers te gaan verwisselde ik mijn tampon daar, in kamer 38. Ik veegde het bloed schuldbewust uit mijn onderbroek. Daarna liet ik mijn voorhoofd op mijn knieën rusten, heel even, om mijn rug te ontzien van de krampen. Ik waste mijn handen grondig om vervolgens met nog meer haast dan standaard ingeroosterd verder te gaan. Ik liep herhaaldelijk terug om het toilet op sporen van mijn aanwezigheid te controleren. De gedachte dat iemand een druppel bloed zou vinden was zo verontrustend dat ik in het obsessief controleren van het toilet de lange haar op de wastafel over het hoofd moet hebben gezien. De manager was laaiend en hield een uur van mijn loon in. Ik zei vaak sorry en kwam voor de daaropvolgende shifts te vroeg, om bij elke kamer tijd op te kunnen tellen.
    Hier is alles brandschoon. Alles blinkt en glimt. Hoeveel minuten? En hoeveel daarvan betaald?
    Ik probeer de pleister opnieuw los te trekken en het verbaast me dat het douchen de plakrand niet heeft losgeweekt. Ik krijg mijn nagel er niet achter.
    Ik kleed me aan, poets mijn tanden en schrob mijn tong. Dan neem ik de lift naar beneden en loop ik langs de receptie naar buiten.

Ik bestel een cappuccino, een groot glas water en een scone en neem plaats aan een van de drie tafeltjes op de smalle stoep die iets schuin afloopt, waardoor de stoel waarop ik zit naar voren helt en ik geen comfortabele manier kan vinden om te zitten. Ik verzet de stoel meerdere malen, in een poging de zwaartekracht te slim af te zijn. Wanneer ik opkijk staat er iemand voor mijn tafel.
    ‘Hello darling, I’m trying to get off the streets today…’ Ze is dik opgemaakt. Op het gebouw achter haar staat Life is simple but not Easy in dikke, groene graffiti-letters op de muur. ‘One of them is on Eastern London, and…’ Ze beschrijft de tijdschriften in haar hand met enthousiaste intonatie, maar haar gezicht staat alsof ze elk moment in huilen uit kan barsten. Ze draagt sneakers die ooit knalkleuren hadden. Ik heb alleen euro’s in mijn portemonnee, maar ook die neemt ze dankbaar aan.
    Life is simple but not easy. Een leus die ook in het klaslokaal Engels van mijn middelbare school hing. Naast een poster van Elvis Presley en een kaart van Groot Brittannië. Ik had op de een of andere manier nooit gedacht dat zoiets ook daadwerkelijk in een Engelstalig land te vinden zou zijn. Het had niks waarheidsgetrouws, dat klaslokaal, het was nep, een decor. Het leren van een vreemde taal voelde als repeteren voor een toneelstuk.
    Ik hoor mijn naam vanuit de andere kant van het kruispunt en zie Lex als ik opkijk. Hij zwaait uitbundig terwijl hij wacht op een moment om over te kunnen steken. Achter hem stapelen de bakstenen huizen zich op.
    Een toneelstuk. Zo had ik me de afgelopen dagen ook gevoeld. In een net jurkje en op hakken, in een dure hotelkamer waar de wc voor mij was schoongemaakt.
    Lex schuift aan en ik zie aan hem dat hij ook niet lekker kan zitten op de hellende stoep, maar hij doet alsof het hem niet kan schelen. Zijn wallen liggen als poffertjes onder zijn ogen. Ik houd mijn koffiekopje voor mijn kin.
    ‘Te gek, hé, gisteravond.’ Zijn stem klinkt schor. ‘Dat jij al wakker bent, joh.’ Verbeeld ik het me nou of kijkt hij naar mijn pleister? Hij praat gewoon door. ‘En Tom!’ Lex lacht en gooit zijn hoofd achterover. Overdreven. Alsof hij het lachen geleerd heeft van cartoonfiguren. ‘Die ligt zéker nog in bed.’ Lex bestelt een dubbele espresso en een glas water. ‘Weet jij hoe laat Jake terug is gegaan?!’
    ‘Niet veel later dan wij, denk ik.’
    Ik probeer het gesprek naar andere onderwerpen te sturen, naar de internationale collega’s die we ontmoet hebben en hoe we terugkoppeling gaan geven bij ons bureau, maar het kost me veel moeite en mijn concentratie verdwijnt steeds, net als ik denk dat ik haar te pakken heb, weer in de mist in mijn hoofd.
    Ik excuseer me en loop naar het toilet. Daar kijk ik in de spiegel en moet ik even naar de pleister zoeken, want de kleur ervan valt volledig weg tegen mijn eigen huid. Het zal het licht hier wel zijn. Ik pulk, maar weer zonder succes. Ik overweeg kort om Lex te vragen hoe het zit, maar wil helemaal niet dat hij weet dat er dingen zijn die ik me niet kan herinneren.
    Ik was mijn handen en loop terug naar de tafel, waar Jake nu ook aangeschoven is. Er is geen plek meer voor mij op de schuine stoep, dus ik sta op straat.
    ‘Sorry, heb ik je plek ingenomen?’ Jake maakt geen aanstalten om op te staan.
    ‘Nee nee, blijf zitten, ik was toch onderweg terug naar het hotel. Uitchecken om elf uur, toch?’ Ik kijk op mijn telefoon. Tien over tien.

Als ik langs de receptie loop moet ik even denken aan mijn oom, die op de verjaardag van mijn tante de hele avond het woord nam. Hij zat op het puntje van de stoel met zijn benen wijder dan de zitting, klaar om iets belangrijks met ons te delen, een ‘life hack’, om een upgrade te krijgen in hotels. ‘Het is echt zo simpel. Deze jongen is geen Einstein, maar slaapt wel altijd in een mooie kamer! Het toverwoord is…’ Hij liet een stilte vallen en keek veelbetekenend de kring rond, naar iedereen die beleefd semi-geïnteresseerd terugkeek. ‘Klagen!’ Hij stampte met een voet op de grond. ‘Leg gewoon bij binnenkomst iets neer om over te klagen. Kan van alles zijn, maar denk erom, en dit is belangrijk: hoe goorder, hoe beter.’ Hij lachte hard en stak een belegd toastje in één keer in zijn mond. ‘Haren? Mwah, excuses en een drankje van het huis, misschien. Vlek in het laken of de handdoek? Al beter! Leg je een condoom naast het bed…? Bingo. Met schaamrood op de kaken gaan ze je voor naar een veel luxere kamer.’

Terug in mijn kamer haal ik de lakens, het dekbed en de kussenslopen van het bed en sorteer ze naast de verzamelde handdoeken op de grond. Ik pak schoonmaakmiddel en een doekje uit mijn koffer. Ik poets de spiegel en de wastafel. Ik krab opnieuw aan de pleister. Het lukt me nog steeds niet grip te krijgen op het plakrandje. Ik krab hard, tot de huid om de pleister heen rood ziet. Mijn zicht vertroebelt, maar ik krab door. Sneller. Als mijn tranen uit mijn ogen vallen is er geen pleister meer te zien, alleen een kin vol krassen in verschillende tinten rood. Ik moet door. Ik zorg dat alle hangers in de kast netjes hangen, controleer de vensterbank op stofresten en haal een doekje over het bureau en de nachtkastjes. Ik verwijder de zeepresten onder de douchegelverpakkingen en zet ze keurig naast elkaar, met de labels naar voren. Ik stop al mijn nette werkkleding in mijn koffer en trek de deur naar de brandschone kamer achter me dicht. Beneden check ik uit. ‘Are you okay?’ vraagt de receptionist terwijl ze haar eigen kin aanraakt. En dan, terwijl ze zich al voorover buigt en in een laatje rommelt, ‘heb je een pleister nodig?’

Liedewij Vogelzang schrijft fictie. Haar werk verscheen eerder online, op de radio en in verschillende (internationale) literaire tijdschriften, waaronder Tirade, Extaze, De Revisor, Papieren Helden, Grain (CA) en Popshot (VK). Ze werkt aan haar debuut. Meer op: www.liedewijvogelzang.nl.