thuis
messen gewet, tangen in aanslag, sta je heelkundig
over je kookpotten, dient een plaatselijke verdoving
van rode wijn toe, je zoon geeft boter, tijm, laurier aan
hij kent zijn plaats hier, zal nooit zelf dokter worden.
de dampkap gedoofd mag de maaltijd naar de kamer,
daar komt de familie bijeen voor haar bezoekuur.
we zitten naast elkaar aan de apostelentafel, jij breekt het
brood, verdeelt het woord. wij zwijgen onze zevende dag.
daarna gaat kleine zus op schoot voor een kijkoperatie,
de grote broers worden verhoord over sport en school.
de generiek van tien om te zien luidt als een schoolbel.
we lopen in rangen de nacht in, dromen van Leopold drie.
wanneer we ontwaken, ben je weg. je briefje doorloopt onze
dag als een koffiefilter. prinsenkoeken praten ons moed in.
rad
’s avonds na school ligt er een dweil aan de deur,
je rampenplan voor de regen die is meegereisd,
als rugzakken kantelen, is er iets dat kapseist,
we haasten ons in wollen reddingssloepen,
bij het avondmaal vegen we het schoolbord van
onze lever, willen we niet meer in het krijt staan,
het nagerecht is een verrassing, papa koppig als
een matrixprinter, haalt tweedehands computers
uit de autokoffer, installeert cd-rom’s met onze
toekomst, mama volhardt in dos-commando’s
er crasht iets, we gaan in ballingschap op zolder,
draaien op vaders draaitafels Freed from Desire,
dan ploffen we neer voor rad van fortuin, horen
beeld zonder klank, draaien onze letters om,
in bed nog even je stem, naald op zijn ziel,
dat krassen voor de nacht zich afspeelt.
Steven Van de Putte





