Voorpublicatie uit de roman

Heden ik, morgen gij

van Annesdatter Skomsvold

vertaling: Liesbeth Huijer

Heden ik, morgen gij

Op 21 oktober verschijnt bij Zirimiri Press de roman Heden ik, morgen gij van de schrijfster Kjersti Annesdatter Skomsvold (uit het Noors vertaald door Liesbeth Huijer).
    De roman vertelt het verhaal van Peter Venn, die in zijn eentje in het appartement onder dat van zijn moeder woont. Hij werkt thuis aan de keukentafel als vertaler en maakt elke avond een vaste wandeling in de buurt van het kerkhof. Hij heeft een rijk innerlijk leven, maar verder gebeurt er bijna niets. Volgens zijn moeder stierf Peters vader toen hij klein was. Hij heeft er geen herinneringen aan, alleen een groot gevoel van gemis en wrok, omdat zijn moeder hem verbood in de slaapkamer te komen waar zijn zieke vader lag.
    Hieronder volgt een kort fragment uit de roman.

Het begint schemerig te worden. Ik blijf voor de poort naar de verlichte laan van het kerkhof staan kijken. De lantaarnpalen staan gebogen als lelies die het gewicht van de glazen bol aan het uiteinde niet kunnen dragen; ze doen denken aan baby’s met een groot hoofd.
    De mensen onder de grafstenen waren ooit net zo levend als ik. Nu hebben de nabestaanden stenen over de overblijfselen gelegd, de boel zogezegd op slot gedaan. Daar beneden bestaan geen aardse vreugden.
    Een lange sleep van in het zwart geklede mensen komt de poort uitgelopen. Ik wist niet dat ze zo laat op de dag nog mensen begroeven of verbrandden. Aan het eind lopen drie oudere mannen die een kist van spaanplaat naar buiten rollen, misschien was het toch te laat om de dode te verbranden.
    De mannen rollen de kist naar een lange auto en schuiven hem in de achterbak. De ene man zegt dat hij helemaal op is, dat hij iets moet eten. Stel je voor dat de dode hem kon horen, de dode die nooit meer versgebakken brood met kaas en paprika zal eten.
    Met mijn hand veeg ik wat groen mos van de muur. Ik wil het kerkhof op; dat wil ik al sinds mijn vader overleed. Er zijn zoveel jaren voorbijgegaan en toch heb ik het nooit gedurfd. Stel dat het graf er niet is! Ik ril bij die gedachte.
    ‘Papa is dood,’ zei mijn moeder toen ze me wakker maakte. Het was de ochtend nadat we haring, aardappelen en zachtgekookte eieren hadden gegeten, dat weet ik nog goed.
    ‘Mag ik naar hem toe?’ vroeg ik.
    ‘De begrafenisondernemer heeft hem al opgehaald,’ zei mijn moeder.
    ‘Maar ik wil hem zien,’ zei ik.
    ‘Jongen toch,’ zei mijn moeder.
    ‘Dat wil ik!’ zei ik.
    ‘Hij ziet er heel anders uit,’ zei mijn moeder. ‘Het was als afscheid nemen van een vreemde.’
    Een week lang lag ik onbeweeglijk in bed. Er drukte iets op mijn borst; met gesloten ogen stelde ik me voor dat er een zak dode vis op lag. Ik vroeg me af wat er op de begrafenis zou gebeuren, welke gezangen we zouden zingen, of er behalve mijn moeder en ik nog anderen zouden komen.
    Op de dag van de begrafenis zat ze in zwarte kleren op de rand van het bed, legde haar hand op mijn voorhoofd terwijl ik onder de deken lag, en keek me bezorgd aan. Ze vertelde over een schrijver aan wie ze tafellakens had gebracht. Hoewel hij ziek was, ging hij naar buiten, vond dat de noodtoestand pathetisch begon te worden. Toen kreeg de ziekte zijn longen echt goed in de greep, alles wat hij daarna schreef werd haperend en zwaar.
    Mijn moeder zei dat het uitgesloten was om mee te gaan naar mijn vaders begrafenis, dus bleef ik thuis. Ik had geen keus. Toch is het of ik er nooit meer helemaal bovenop ben gekomen. Je wordt niet sterker van ziekte, integendeel, je wordt er zwakker en fragieler van. Je gaat eraan kapot.

Kjersti Annesdatter Skomsvold (Oslo, 1979) maakte in 2009 grote indruk met haar debuut Hoe harder ik loop, hoe kleiner ik ben (Jo fortere jeg går, jo mindre er jeg). Het boek won de Tarjei Vesaas’ debuutprijs en stond op de shortlist voor de International Dublin Literary Award. In mei 2015 ontving Skomsvold de Dobloug-prijs van de Zweedse Academie.
    Inmiddels heeft ze zes romans, een poëziebundel en twee kinderboeken op haar naam. Haar boeken worden alom lovend ontvangen en zijn in meer dan 25 talen vertaald. zirimiripress.com/kjersti-annesdatter-skomsvold
Liesbeth Huijer:
Ik vertaal literatuur (zowel proza als poëzie) uit het Noors en het Zweeds. Tijdens en na mijn studie Nederlands in Leiden werkte ik 25 keer mee aan Poetry International in Rotterdam. Interesse en liefde voor proza had ik altijd al, maar bij Poetry ontstond mijn liefde voor poëzie. In die tijd heb ik veel poëzievertalingen geredigeerd en heb daar veel van geleerd. Later heb ik ook voor Winternachten in Den Haag veel vertalingen geredigeerd. Eerst heb ik dus de kunst bij anderen afgekeken voordat ik me zelf aan vertalen waagde.
Ik heb elf jaar in Noorwegen gewoond en Scandinavistiek in Trondheim en Oslo gestudeerd. In die tijd werkte ik voor Oslo Poesifestival en zo kreeg ik een goed overzicht over de hedendaagse Noorse literatuur. Sinds 2019 ben ik fulltime vertaler en ik verdeel mijn tijd tussen Rotterdam en het Zweedse platteland.