Adrienne aan zee

Kort verhaal

Adrienne stapte voorzichtig voorop. Rechts voor hen lag het kerkje van Tardinghen. Alleen de wind maakte lawaai. Brommend, eigenzinnig. Alsof hij wilde bewijzen dat hij hier baas was. En hier was hij baas. Het grijsgroene gras, de rotsen, de zandduintjes, alle bogen ze voor hem. Bertrand, de kolonel, volgde haar op zijn ritme. Geregeld bleef hij staan en tuurde over het opaal grijze water, maar vandaag onttrok een bijna wit wolkendek de Engelse kust aan het zicht. Nochtans was de lucht verder helder, vol jagende groteske witte droomfiguren. Zelfs de nazomer leek al lang voorbij. Het was pas half september.
    Er lag een geur van herfst op de loer, vond Adrienne. Een rokend vuur? Ze snoof en ademde diep in. Die geur was niet meer eenduidig: enerzijds deed ze denken aan mooie herfstavonden, poffende appels, rode wangen. Maar sinds de oorlog was het ook de geur die kwam aangewaaid van de slachtvelden, na de zoveelste mislukte aanval. Ze trok haar schouders samen en rilde kort.

Ze strompelden verder tot Cap Gris Nez, en daalden af naar de rotsen waartussen donkere strookjes zand en achtergelaten plasjes lagen. In die kelletjes spreidden anemonen blind voelend hun tedere lichtroze en gele armpjes uit. Zeesterren lagen te wachten op prooi en piepkleine visjes schoten heen en weer.
    ‘Je zou vergeten dat er een oorlog woedt,’ zei Bertrand, terwijl hij haar hand greep.
    Ze keek verbouwereerd. Oorlog. Soms leek het een vreemd woord. Guerre. Het klonk net als guère: nauwelijks, bedacht ze. Ze had weinig vertrouwen in Franse koketterie en trok haar hand weg. Ze wist waar ze stond en wie ze was: een Vlaamse secretaresse uit een dorp aan de frontlijn op uitstap met haar baas. Hij: kolonel Bertrand d’Outryve. Niets meer, en zo wilde ze het ook houden. Hier kon je wel even de oorlog vergeten.
    ‘Hoe lekker ruikt het hier,’ zei ze, terwijl ze haar armen uitspreidde. De geur van de algen, van jodium, was overweldigend. Aan de zon te zien was het bijna middag, en ze voelde het ook in haar maag. Honger. Ze kreeg honger. Maar ze kon het initiatief niet nemen: zij was een vrouw, een bediende van de heer bij haar.
    De kolonel zat geknield bij een kelletje en keek gefascineerd naar het leven beneden hem. Hij stak een vinger uit naar een anemoon, maar die plooide meteen dicht. Hij stond bruusk opnieuw recht en hief zijn hoofd. En kijk! Ineens verschenen ze, de Engelse witte rotsen.
    ‘Kijk nu!’ zei hij, en wees. Ze kneep haar ogen halfdicht. De indruk van nabijheid sneed haar de adem af: net of je je hand maar hoefde uit te strekken om er een stukje van af te breken, zo dichtbij leek die witte muur. Ze zuchtte van verbazing.

Later, in het café-restaurant in Audinghen, bestelden ze mosselen met witte wijn. Ze waren de enige gasten. Een paar oudere boeren zaten aan de toog met een picon en hadden het luidruchtig over de slag die nu al drie maanden hier wat verder woedde aan de Somme. Ze loerden naar hun tafeltje, en de toon van het gesprek zakte tot een gemompel. Waarschijnlijk omdat ze in Bertrand de militair vermoedden, ook al was hij niet in uniform. Het was moeilijk dit te verbergen. De oogopslag iets strakker, de rug iets rechter, de stap iets zekerder.
    De kleine mosseltjes waren heerlijk. Ze had er in geen jaren gegeten. Of zo leek het toch. Twee jaar oorlog, een eeuwigheid. En voor zovelen was het een eeuwigheid. De cijfers waren om te duizelen. Al die jongeren die totaal nutteloos de dood inliepen. Even zag ze het gezicht van Raoul, haar neef. Al twee jaar dood.
    ‘Heb je geen honger?’ vroeg de kolonel.
    Ze schrok op en keek naar haar pot met mosselen.
    ‘Toch,’ antwoordde ze. ‘Ze zijn heel lekker. Ik dacht aan iets.’
    ‘Probeer voor een dag aan iets anders te denken…’ zei hij, terwijl hij zijn hand naast de hare legde.
    ‘Tot uw orders, kolonel.’
    Nu keek hij verstoord, wat hem wel stond, met die grijze ogen.
    ‘Adrienne,’ zei hij, iets te nadrukkelijk.
    Ze trok haar hand terug, veegde haar mond af met het servet en nipte even van de witte wijn.
    ‘Hij is goed, hè?’
    ‘De wijn? Ja, hij is lekker. Al is het geen Elzasser.’

De boeren waren opgestaan en rekenden af met de bazin. Ze mompelden iets onder elkaar, en lachten terwijl ze tersluiks naar de tafel keken. Bertrand liep rood aan, en leek te twijfelen of hij zou reageren.
    ‘Heb ik iets gemist, heren?’
    Een van hen, die met de roodste kop, lachte schel. Zijn tanden leken op een gebombardeerd kerkhof. Dan trok hij zijn muts over zijn hoofd, en draaide zich weer weg. Ze stommelden het vertrek uit, halvelings groetend.
    Toen ze terug buiten kwamen, was het weer omgeslagen. De wind was aangewakkerd en loeide grimmig. Hier en daar vlogen late bladeren weg. De wolken bleven schitterend wit, maar ijlden nu naar het noorden.
    Adrienne rechtte de kraag van haar mantel en bond haar sjaal rond haar gezicht. Dan zette ze haar bril op.
    ‘Je hebt nu toch geen bril nodig,’ merkte Bertrand op, terwijl hij haar van opzij opnam.
    ‘Het is voor de wind. Of beter: tegen de wind. Er vliegt veel zand rond.’
    Ze klommen in de auto, een Panhard X7, en reden naar Wissant, dat daar beneden wit blikkerde aan zijn eindeloze strand. Onderweg zwegen ze, en hij probeerde ook niet meer haar hand te pakken.
    Hij parkeerde aan een wegje naast een klein hotel. Gelig geverfd, met rood geschilderd houtwerk. Hotel de la Plage. Het wegje leidde zichtbaar naar de zee. Waarom? Hij had tenslotte al aparte kamers besteld in een boerderij in Warincthun. Ook toen had ze zich afgevraagd: waarom? Hij leek de boer te kennen. Had hij schrik om kamers te huren in een hotel? De wereld was klein…
    ‘Dat hotel is nu een soort lazaret voor officieren met longproblemen,’ zei d’Outryve wijzend. ‘En daar is het mooiste strand ter wereld,’ pochte hij.
    Ach, soms lijkt hij gewoon een jongen die zich wil bewijzen. En nu weer een wandeling, dacht ze. Ze had zwaardere schoenen moeten meebrengen. Het vliegende zand deed pijn aan haar benen, en ze draaide zich om.
    ‘Geen zin?’
    ‘Een korte dan.’

In het eerste stuk had de wind zand samengeveegd, en er was een heuveltje ontstaan. Ze stapten er zwijgend op. Het zand hier was mul, en het was lastig stappen. Ineens sprong van tussen de duintjes rechts een poes voor hun voeten. Een mooie donkergrijze poes. Eerder een kater, dacht ze, aan zijn indringend miauwen te horen.
    ‘Zo’n kleur kater noemen we in het Vlaams een Pater.’
    Ze had onverdacht het woord ‘Père’ gebruikt en hij keek haar met opgetrokken wenkbrauwen aan. Ze voelde haar gezicht rood aanlopen. Ze zocht naar een ander woord, maar vond er geen.
    ‘Ja, net als een pater in een klooster. Hetzelfde grijs.’
    De kolonel lachte kort. ‘Een grijze pater, wel, wel…’
    De kat kwam zich tegen haar benen aanwrijven, en bleef hard miauwen.
    ‘Die heeft honger,’ zei ze.
    Hij haalde zijn schouders op en liep verder. Ze streelde de kat vluchtig, en die ging met rechtopstaande staart naast hen lopen.
    ‘Je hebt er een vriend bij,’ zei de kolonel glimlachend.
    Een vriend erbij? Wat viel daarop te zeggen? Hij was niet haar vriend: ze werkte voor hem, en ze konden goed opschieten, maar er was altijd die kloof. Hij was de baas, en zij zijn assistente. En altijd weer moest ze op haar hoede zijn.

De kat bleef staan toen ze het strand bereikten. Het was inderdaad indrukwekkend. Een woestijnvlakte, in lichte en donkere stroken, onderbroken door wateroppervlakten in verschillende groottes. Veel groter dan Oostduinkerke, het strand dat ze het best kende. Het tij was aan het opkomen, maar nog altijd was de zee zeker tweehonderd meter weg, schatte ze. De lucht was azuurblauw, en meer witte wonderdieren met stralende randen zeilden voorbij.
    En daar, wat verder woedt een oorlog, bedacht ze, terwijl ze met haar rug naar de zee ging staan en naar de duinen tuurde.

Geert Barbier

Juno Blaauw


Foto: Els Kort

Geert M.C. Barbier (Oostende 1951), IT’er op rust, wonend in ruraal Thailand. Studeerde af als germanist Engels-Duits (KU Leuven). Schrijft en vertaalt sinds 2023 uit het Duits, Engels en Portugees. In 2024 werd een verzameling Gogoleske verhalen rond Oostende, Oostendse Totjes, gepubliceerd bij uitgeverij Ambilicious in Breda, met illustraties van Tine Dosselaere. In 2025 verschijnt er een vervolg: Schotse Schullen. Barbier publiceert regelmatig stukjes op Thailandblog.nl (onder het ps. G. Lipari). Eind 2024 verscheen er een verhaal van zijn hand in het digitale kunsttijdschrift Zout op Zaterdag. Het eerder op Elders literair gepubliceerde ‘Een zee, een kust, een leven’ is een van zijn nieuwe verhalen voor een bundel die de titel Grauwe verhalen met gouden toetsen zal gaan dragen. ‘Adrienne aan zee’ is het eerste hoofdstuk van een langer verhaal over een groottante, zich afspelend in het Noord-Franse stadje Abbeville.