Bewegen in vacuüm

Kort verhaal

Op de donkerblauwe deur staat een hartje met een pijl. Met watervaste stift staan er een ‘M’ en een ‘A’ bij geschreven, maar dat zullen Margriet en Alex wel niet zijn: die schrijven niet op deuren. Er wordt ook nog iemand geloved, geforeverd, en ge-R.I.P.-st – en ‘K’ kan doodvallen.
    ‘Happy New Year,’ zegt de deur, net boven het slot. Ik wrijf over de letters, ze staan in het hout gekerfd met een mesje.
    ‘Voor jou ook,’ fluister ik terug.
    ‘F*ck you,’ antwoordt de blauwe verf een paar centimeter lager.
    Ik trek mijn benen op, leg mijn kin op mijn knieën en staar naar het slot. De wond op mijn rug kriebelt, de hechtingen mogen er bijna uit.

Tussen mijn schouderbladen, net boven de sluiting van mijn bh, zat een pikzwarte vlek met een rafelig randje, alsof er met een kartelschaar in was geknipt. In het midden glinsterde een bruine stip, de zijkant had twee sliertvormige uitstulpingen en een vreemde, haast donkerpaarse glans.
    ‘Ik wil het zo snel mogelijk weg laten halen,’ zei ik zenuwachtig tegen de huisarts. ‘Het is asymmetrisch, heeft een grillige begrenzing, ongeveer drie verschillende kleuren en een diameter van ruim twee centimeter.’ Ik dreunde het op alsof ik de specialist zelf was. Diezelfde middag had ik een afspraak bij de dermatoloog. Toen ik mijn geboortejaar moest doorgeven, trilde mijn stem zo erg dat de baliemedewerkster drie keer moest vragen in welk jaar ik geboren ben. Ik lachte schaapachtig, gaf nog een keer mijn gegevens en stapte de wachtkamer binnen.
    Een paar minuten later gleden twee plastic handschoenen over mijn rug. ‘Ja, deze moet er zo snel mogelijk uit,’ zeiden ze.
    ‘Ik wist het,’ zei ik hardop – deels in shock, deels op een morbide manier blij met mijn gelijk, als een geneeskundestudent die juicht omdat ze de tumor heeft herkend.

Natte mascaravlekken vallen op mijn shirt. De kleine gekleurde hartjes veranderen in een zwarte vlek die alles donker maakt.
    Ik sta op, doe de deur open en loop naar de aluminiumwasbak. Over mijn wangen lopen strepen uitgelopen mascara. Ik veeg ze weg, maar dat maakt het alleen maar erger: nu moet ik alles bijwerken. Ik pak mijn toilettas en begin te smeren: camouflage op mijn jukbeenderen en feestelijke oud-en-nieuwglitters rondom mijn ogen – mijn lippen krijgen gloss met extra shine.
    Ik probeer zo glanzend mogelijk te glimlachen.
    Het ziet er nep uit, alsof mijn mondhoeken omhoog worden getrokken door een onzichtbaar draadje.
    Mijn haar pluist. Ik pak de bus haarlak en spuit mijn opstandige krullen glad. De chemicaliën dwarrelen door de lucht. Ik ben net dat poppetje uit mijn kitscherige kerstsneeuwbol: glitters vallen op mijn hoofd en schouders, enkele blijven fonkelend rondzweven, op mijn gezicht staat een lege, nietszeggende uitdrukking – plastic kent geen mimiek.

Ik voelde niks van het mes in mijn rug. Er was alleen wat gefriemel, gepluk en getrippel – alsof er kleine vogeltjes over mijn rug hupsten.
    ‘Het is klaar.’ De arts plakte een aantal strips over de hechtdraden heen. ‘Binnen twee weken hebben we de uitslag.’
    Mijn vel zat in een plastic potje. De rafels rondom de zwarte plek leken op scherpe tandjes, de paarse slierten deden me denken aan alienachtige grijparmen – het zag eruit als een buitenaards wezen uit een horrorfilm.
    In mijn hoofd draaide de paarse grijparmen het dekseltje open. Langzaam glibberde hij naar me toe. Ter hoogte van mijn schouder grijnsde hij gemeen, zijn donkerbruine tandjes glansden in het licht van de onderzoekslamp.
    ‘Is alles weg?’ vroeg ik met een hoge piepstem.
    ‘Dat hoop ik,’ zuchtte de arts.
    Op dat moment gleed hij onder de plaklaag van de pleister. Hij wroette even in de wond, nestelde zich tussen de hechtdraden en zoog zich opnieuw vast.

‘Ah, hier ben je.’ Margriet komt naast me staan. ‘Ben je oké?’ Ze slaat ze haar arm om me heen.
    Margriet is lief. Ze zei meteen dat het goed kwam, dat ik het ging redden, dat ik sterk was, en stoer. Ik antwoordde met een vreemd soort gegiechel. Vervolgens deed ik na hoe Alex knorde als hij écht hard moest lachen en imiteerde ik Sanders bekakte ‘pardon’ na het niezen – clowns maken alles lichter.
    Margriet doet een stap naar achter.
    ‘Gaat ie weer?’
    Ik strijk over mijn haar dat al glad is, trek aan mijn shirt dat al recht zit en wrijf over mijn horloge, dat niet vies is. Met duim en wijsvinger duw ik mijn mondhoeken omhoog: clowns moeten lachen als het circus begint.
    Margriet glimlacht terug.
    ‘Ik moet ook even.’ Ze draait zich om verdwijnt achter de blauwe deur.
    Ik ga onder de blazer staan. Mijn shirt bolt lichtjes op, hete lucht blaast op mijn rug: door mijn shirt, door de pleister – en door mijn onderhuidse vetlaag, mijn spieren, mijn lymfeklieren, mijn bloedbaan… Het stroomt, voorbij de bloed-hersenbarrière, het schuimt, het golft, het spettert! – de droger stopt.
    Schuimbelletjes sijpelen via de achterkant van mijn huid omlaag, als regendruppels die van het raam afglijden.

Hij strekte zich uit toen de arts zei dat ze slecht nieuws had. Een van zijn paarse, slijmerige uitsteeksels gleed over mijn schouder, mijn wang, mijn neus.
    ‘…en de snijranden waren ook niet vrij,’ zei ze. ‘Dat betekent dat…’
    Zijn schubvormige huid had blauwe vlekken. Ze leken op de kringen die oplichten bij octopussen – blauwgeringde octopussen hebben genoeg gif om zesentwintig volwassenen te doden.
    ‘… waarschijnlijk immunotherapie.’
    Ik voelde zijn zuignappen steeds strakker op mijn huid. Naast het toetsenbord lag een schaar, maar dat was zinloos: als één tentakel afgehakt wordt, groeit er gelijk weer een nieuwe.
    De arts gaf me een folder, maar ik kon niet zien wat erin stond: groene, lichtgevende vlekken flitsten voorbij – ik deed mijn ogen dicht en wachtte tot het gif was ingetrokken.

Margriet komt uit de wc en loopt naar de wastafel. Ze buigt voorover en strijkt haar haar glad met water uit de kraan. Een paar waterdruppels blijven achter op haar voorhoofd. Ze lijken op kleine diamantjes.
    ‘Klaar voor?’ Onder het tl-licht wisselt haar glitteroogschaduw van kleur – donkergroen wordt glanzend paars, net als bij mijn verzameling keverschildjes.
    Ik knik. Vanavond stop ik hem weg. Zo ver mogelijk uit het zicht, zo diep mogelijk onder de pleister – vanavond is het feest.
    Margriet pakt mijn hand.
    ‘Kom.’

Flikkerende lichten, sigarettenlucht, een piep in mijn oor.
    Een shotje.
    En nog een.
    Nieuwe vrienden, oude kennissen, mensen die ik helemaal niet ken – wat maakt het uit.
    Dansen kan ook op tafel.
    De hand op mijn bil duw ik weg.
    Onder mij staat Alex. Met Margriet. Zij legt haar armen om zijn schouders, hij zoent haar.
    De dansvloer draait. Net als de discoballen, de Happy New Year-posters en de heliumballonnen tegen het plafond.
    Weer die hand op mijn bil.
    Rood licht, paars licht, groen licht, blauw licht, flitslicht – ik krijg een cocktail met een sterretje. Het koudvuur spettert, knettert, brandt in mijn ogen. Ik sla het drankje achterover, mijn neuronale bedrading knippert, flikkerstandhoofdpijn vuurt op steeds een nieuw klompje hersencellen – elke cel kan maar één keer verschroeien.
    Die hand moet weg.
    Ik duw, ik schud, ik spring ervan af – ik val op de grond.
    Ik wil gillen, krijsen, als een boze peuter op mijn buik, met trappelende voeten en gebalde vuisten – maar ik huil zonder stem, in onzichtbare glittertranen.
    De rookmachine blaast me naar de zijkant. Mijn ogen gaan nog meer tranen, een zoete geur prikkelt in mijn neus. Witte, kunstmatige wolken tillen me op. Ik voel me steeds lichter, alsof ik langzaam gewichtsloos word.
    Felgroene laserstralen snijden dwars door de rook heen. Ik probeer ze te ontwijken, maar dat lukt niet. De stralen strekken zich uit en worden langer, elastischer, ze dansen op de muziek als reusachtige touwfiguren: een kattenwieg, een kop-en-schotel, de Eiffeltoren – een knoopje.
    ‘Nog een minuut!’ gilt de dj.
    Opnieuw die hand, dit keer op mijn zij. Hij is plakkerig en koud.
    ‘Ik was je al kwijt,’ lispelt hij. Voor het eerst hoor ik zijn stem.
    Ik draai me om.
    Hij knarst met zijn bruine rafeltandjes en blaast een rookcirkel in mijn gezicht.
    ‘Ga weg,’ zeg ik.
    Hij kijkt me grijnzend aan.
    ‘Ga weg!’ zeg ik nog een keer, maar het heeft geen zin: hij luistert toch niet. Niet naar excisie-marges, niet naar chemotherapie, niet naar immunotherapie: de PET-scan heeft het zelf gezegd.
    We zweven verder omhoog, laserstralen worden kleine rode puntjes, zijn gezicht verdampt, zijn grijparmen veranderen in gelachtige slijmdraden die steeds strakker om mijn middel draaien. ‘Help’ roepen is kansloos: geluid is onhoorbaar buiten de dampkring.
    De draden bereiken de grens van mijn broekrand.
    Ik trap zo hard mogelijk in zijn buik. Als je in vacuüm wil blijven bewegen, moet je kracht uitstoten in tegengestelde richting – zo werkt dat ook bij raketten.

Lotje Steins Bisschop

Lotje Steins Bisschop studeerde geneeskunde, epidemiologie en filosofie. Ze specialiseerde zich tot psychiater en kinderpsychiater en werkte tot 2022 als kinderpsychiater. Samen met Roselien Herderschee schreef ze twee non-fictieboeken: Dodelijke gekte – over moordenaars met een stoornis (2023, Atlas Contact) en Aanstellers of pechvogels? Burn-out ontrafeld (2021, Boom/ De Tijdstroom). Met Ceciel Jacobs schreef en illustreerde ze het prentenboek Knap (2024, uitgeverij Randazzo). Eerder publiceerde ze o.a. in Tirade, De Optimist, Papieren Helden, Hard//Hoofd en Elders literair.