Standplaats Berlijn

Ilona Verhoeven

1
Standplaats Berlijn

Nieuwe lente, nieuwe kunst

Standplaats Berlijn

De gierzwaluwen scheren door de lucht, een heerlijke vliegshow voor iemand die het bij tijd en wijle fijn vindt zomaar wat omhoog te turen, zoals ik. Een vrije middag achter het Verwalterhaus waar het langzamerhand steeds drukker wordt. Het nieuwe tentoonstellingsseizoen begint. Ik ben blij onder de mensen te zijn, ja, het is goed iedereen weer te zien. De boks bleef tot voor kort nog in zwang, maar nu omhelzen we elkaar, het is een nieuwe lente.
     We zitten op rode klapstoeltjes, overgenomen van een variété theater. Telkens schuiven we ze een stukje verder op, met de zon mee. Nog even en hij verdwijnt achter het huis. Wat een prachtig licht, zullen mensen dan tegen elkaar zeggen, boven, in de oude waskeuken. De laatste zon schijnt altijd precies naar binnen, lijnrecht door de Torstraße. Vanaf het dak van het SoHo House aan de overkant hebben ze al eens jaloers naar beneden gekeken hoe we daar stonden, uit het raam leunend. Een glas rode wijn in de hand, terwijl beneden op het kruispunt de trams langs gleden, van en naar Alexanderplatz. Het huis trilde, zoals het altijd trilt, net als de aarde en net als alles overal beweegt, en we proostten op het leven, in het Italiaans. La dolce vita. Beeldend kunstenaar Giacomo della Maria toonde zijn werk en hij had al zijn Italiaanse vrienden uitgenodigd. We hadden toen net zo goed in Rome kunnen zijn geweest.

Nu is er een groepstentoonstelling van het Pictoplasma Festival, het internationale festival voor character design. Het hele huis is bevolkt door vreemde wezens, kleurige poppetjes en andere wonderlijke figuren, ontsproten uit de fantasie van ontwerpers en kunstenaars. De exposerende kunstenaars zijn afkomstig uit alle hoeken van de wereld: Chili, Canada, de Verenigde Staten, Spanje, Duitsland en Nederland. Het publiek is divers, en vooral enthousiast.
     Het was een lange winter, ook voor het cultuurleven in Berlijn. Maar met het aanbreken van het voorjaar bloeit het kunstklimaat weer op, het doet velen zo te zien goed.

Moki

Moki, z.t.

Onder de trap kijkt een enorme salamander lieflijk de gang in, alsof hij altijd al aanwezig was in dit huis dat ooit behoorde aan de opzichter van het monumentale St. Marien-St. Nicolai Friedhof. Een aantal jaren geleden heb ik hier mijn collages geëxposeerd en sindsdien ben ik er niet meer weggegaan. Dat geldt voor meer mensen, we komen samen als Kunstverein, we houden van de plek, er heerst rust én het is er levendig – een understatement: het vrijstaande pand staat pal naast een van de grootste verkeersaders van de stad.

Met de kunst heeft het gebouw intussen een nieuw leven gekregen. We maken er tentoonstellingen en binnen de kaders van het grotestadsleven organiseren we cross-over activiteiten met muziek, poëzie en theater.
     Achter het gebouw bevindt zich een goede stek om de dag te overdenken, gedachten te noteren en te ordenen, om ideeën te vangen of, als er ook anderen zijn, gezellig wat te praten, over kunst, het leven! Als ik met mijn stoel opnieuw achter de zon aan ga, stapt Ben de hoek om. Hij komt uit New York en viert in Berlijn een sabbatical. Ben vindt alles amazing. De stad, het huis, de groene omgeving.
     ‘This is an amazing garden,’ zegt hij. Ik kijk om me heen en vraag hem of hij zeker weet of het een tuin is. Ondanks aardig wat grafstenen vind ik het persoonlijk ook een prachtige tuin, daar niet van. Ben lacht, complimenteert me met mijn ‘geweldige’ opmerking. De Duitsers zijn geweldig en vooral zo ontzettend aardig. Ik ben helemaal niet Duits, zeg ik tegen hem, maar dat maakt hem niet uit.

De salamander onder de trap lijkt een eigen leven te leiden. Alsof hij echt bestaat. En toch, het is een beeld. Gemaakt door Moki. Iedereen denkt dat ze Japans is, vanwege haar naam, maar ze is ‘gewoon’ Duits. In een van de ruimtes beneden toont ze nog meer werken, gedetailleerd uitgewerkte kijkkasten met axolotls erin. Eentje is gepositioneerd in een antieke radio en oogt als een diorama. Met de vriendelijke axolotl erin komt alles goed. Ik ben gefascineerd, en niet alleen omdat ik zelf eens een zine maakte met een verhaal over axolotls, een ‘mysterie’ in de kelder van het Besiendershuis in Nijmegen.

De wezentjes uit de wereld van Moki zijn betoverend. Zelf zegt ze dat het te maken heeft met de ruimtes en met de sfeer eromheen, en ik moet toegeven dat het huis en de kunst ook nu weer verrassend op elkaar inwerken.
     Boven staat een drietal monitoren en nog een computerscherm waarop kunstvideo’s spelen. Een installatie van Beth Frey. In deze kamer waan je je direct in een andere werkelijkheid. Felle kleuren mixen met amorfe vormen, met maskers, met zwabberende gedaantes. Zijn het clowns die wazig in de verte staren, glimlachen ze? De herhalende melodietjes uit de video’s geven het gevoel ergens onder water getrokken te zijn. Het bruine gemarmerde behang en de glimmende oude tegelkachel herinneren er echter aan dat we ons in een oud huis bevinden.
     De grote ruimte aan de voorzijde van het pand bevat werk van meerdere kunstenaars, onder wie de Nederlander Daan Botlek. Opvallend is een soort tekenfilmfiguurtje, in verschillende poses aan de wanden. De vormgeving van dit ‘character’ is helder en strak. Eentje hangt er boven een deurpost, een verwijzing naar een crucifix. De symboliek spat er vanaf. Een prachtig spel met zwart en wit, het hoofd bestaat uit in elkaar overvloeiende yin en yangvormen.

Lalalimola

Lalalimola (ps. van de Spaanse illustratrice Sandra Navarro), z.t.

Na de verwarrende en strenge coronaperiode is Berlijn weer op de weg terug als kunsthoofdstad van Europa. Er was althans de afgelopen weken genoeg te doen wat de hedendaagse kunstliefhebbers op de been bracht. Het weekend voor Pictoplasma was er het Gallery Weekend Berlin. Drie dagen lang werden de galeries in vooral Mitte en Charlottenburg min of meer overlopen, zo druk was het. De galeriehouders hadden dan ook uitgepakt met nieuwe tentoonstellingen, nieuwe kunstenaars, vernissages en verruimde openingstijden. Bij Sprüth Magers, een van de grotere internationale galeries, verdrong het publiek zich tussen de multimediale werken van Cao Fei. De overweldigende installatie verspreid over meerdere zalen haakt in op maatschappelijke en technologische kwesties van deze tijd.
     Duotopia is de titel van de tentoonstelling die draait om virtual reality en de interacties tussen menselijk bewustzijn en machines. Een achterliggende vraag is wat het betekent om mens te zijn in de zich telkens veranderende 21ste eeuw. En: wat stellen mensen zich voor van de (verre) toekomst? Een van de videowerken toont voorbijgangers die hierop reflecteren. Het is kunst die over het dagelijks leven van nu gaat en ondertussen – door video’s met zwevende objecten, landschappen en dromerige kleuren – een hoog surrealistisch gehalte heeft.

Gelukkig lopen de meeste tentoonstellingen nog wel een paar weken door, want het was gewoonweg ondoenlijk om alles in één weekend te bezoeken, hoe leuk de uitdaging ook is om zoveel mogelijk meteen te zien.
     Wie zegt dat kunst en sport niets met elkaar te maken hebben? Heen en weer fietsen van Rosa Luxemburg Platz naar de Kantstraße, kriskras van oost naar west, was een behoorlijke work-out. Uiteindelijk stond er die zondagavond ruim zeventig kilometer op de teller van mijn mountainbike.

Een luchtbel tussen Oost en West

Toen ik ’s ochtends wakker werd en de radio aanzette, dacht ik bij het horen van het nieuws heel even dat ik nog droomde: o, nee, toch niet die enorme bak vissen in de entree van het Radisson Sas Hotel… Maar het onvoorstelbare was echt gebeurd: de AquaDom, een aquarium met een miljoen liter water erin, was uit elkaar geploft.
    Hoe vaak ik daar niet naast gezeten had! Begrijp me niet verkeerd, ik ben niet het type vrouw dat in bars van vijfsterrenhotels op zomaar iemand zit te wachten. Nee, een familielid van me had een liefde voor het Berlijnse Radisson opgevat en hield hartstochtelijk van de plek pal naast de aquariumwand. Op een gegeven moment was iets drinken in de aldaar gelegen bar de enige mogelijkheid om hem nog te zien. Meestal haalde ik hem op uit zijn hotelkamer, waarvoor je de lift moest nemen die via een glazen schacht dwars door het hoge cilindervormige aquarium heen leidde, waarna we ons tegoed deden aan Duitse bieren en wijnen, terwijl naast ons diepzeeduikers bezig waren de aquariumramen te lappen. Elke dag weer zwommen ze hun rondjes, samen met de reusachtige exotische vissen die er leefden. Nooit is het in ons opgekomen dat het water op een dag met gigantische kracht uit het aquarium zou kunnen spatten. Dat er een vloed zou kunnen komen. Niet omdat we, zoals het overgrote deel van de Nederlanders, last hebben van onderschatting waar het om de kracht van water gaat; eerder had het te maken met een kennelijk rotsvast geloof in de Duitse degelijkheid.

Na de grote golf werd de ravage op straat vrij snel opgeruimd. Inmiddels is de benedenverdieping van het beschadigde pand aan de Karl-Liebknechtstraße al wekenlang afgezet met hekken en wit plastic. Op geen enkele plek kun je door de ommuring heen kijken. Ja, dat kun je aan de Berlijners in dit stadsdeel wel overlaten. Zelfs vanuit het ‘Espresso House’, de koffiecorner van waaruit je normaal gesproken zicht hebt op de Dom Aquarée, zoals het ‘straatje’ in de winkelgalerij bij het hotel is genoemd, is er met geen mogelijkheid ook maar een glimp op te vangen van hoe het eraan toe is. Er zaten vooral souvenirzaken, maar als ik het goed heb ook eens een bankfiliaal en aan de straatkant in ieder geval een vestiging van juwelier Frey Wille, die nu ook dicht is. Dag en nacht patrouilleren er bewakers. De enige die niet geraakt lijkt, is een man die staand op een boomstam naar het parkje aan de overkant staart. Het is een van de karakteristieke sculpturen van Stephan Balkenhol, een opvallend kunstwerk dat het hotel en shoppingcenter cachet verleent.

Waar nu het Radisson is, bevond zich ooit het Palast Hotel, het in DDR-tijd beroemde Fünfsterne deluxe Hotel direkt an der Spree. Toen het pand in 2001 werd afgebroken om plaats te maken voor het huidige gebouw, bleek dat er al die tijd een 250 kilo zware blindganger uit de Tweede Wereldoorlog onder de grond had gezeten. Dat had nog een heel andere deining kunnen veroorzaken dan die schokgolf uit het aquarium. Met liefst twaalf horecagelegenheden in huis, gerund door 650 kelners en koks, was dit in 1979 geopende hotel destijds the place to be. Een ‘luchtbel’ tussen Oost en West.
    Ondanks de naar verluidt bruine waas van het interieur was het er vast gezelliger dan het in de hoge glazen hal gelegen, kille bargedeelte van het Radisson Sas. Onderaan de zijkant van het pand is tegenwoordig het DDR-Museum gevestigd, waar de menukaarten van de vroegere gastronomie nog te vinden zijn, waaronder de Franse bistro Rôti d’or, het Aziatische restaurant Jade en zelfbedieningsrestaurant Quick.
    Er wordt nog steeds geheimzinnig over gedaan, maar het schijnt dat verschillende wanden en kamers van het Palast Hotel volgestouwd waren met afluister- en videoapparatuur. Tal van staatshoofden van bevriende buurlanden logeerden in het hotel, in 1989 uitgebreid met staatshoofden van verder weg. Topspionnen, topmanagers en alles wat maar top of hoofd van een bedrijf, land, club of dienst was verbleef in het Palast, net als internationale artiesten als Bruce Springsteen en U2, en natuurlijk rockster en hotelmens Udo Lindenberg.
    Vooral het terras bij het bovenin het hotel gelegen Cafe am Palast moet imposant zijn geweest, met zijn uitzicht op de Spree, de Dom en het Palast der Republik. Het doet denken aan de schlagerhit Theater waarin Katja Ebstein, ook geen onbekende in het Palast Hotel, het theaterpodium gelijkstelt aan ‘het wereldtoneel’:

Theater, Theater,
Der Vorhang geht auf, dann wird die Bühne zur Welt […]
Alles ist nur Theater
Und ist doch auch Wirklichkeit.
Theater, das Tor zur Fantasie.

Frisse lucht

Het ligt vast aan mij dat ik de afgelopen weken het liefst onder een struik of in een boom wilde verdwijnen. In gedachten, moet ik toegeven, zat ik er af en toe zelfs. Als een kiezelsteentje in de stadswoestijn, bij regen weggespat uit het asfalt, knalhard een plantsoen in. Via het gepantserde dak van een toevallig voorbijrazende Mercedes of een andere degelijke Duitse wagen, páts, en dan maar afwachten. Tot het beter zal gaan worden. De weken rijgen zich aaneen en het aantal dagen waarin Oekraïne onder vuur is genomen door Rusland is inmiddels de honderd ruim gepasseerd. Anders dan met corona-lockdowns, die een vreemde anfeuernde werking op me bleken te hebben, lijk ik met de invasie in de Oekraïne van binnen compleet stil te vallen.
    Frisse lucht helpt, dus begeef ik me in het weekend naar het Museuminsel. Even rondkijken op de markt, bij de kramen met de bananendozen vol met oude boeken. Een duik terug in de tijd, in mensenlevens, geregeld liggen er hele verzamelingen. Het komt voor dat ik me bewust ben van wat er met de rijen en stapels in mijn kamer zou kunnen gebeuren, ik moet er niet aan denken, maar ik troost me met het idee dat liefhebbers dan hun vondsten kunnen doen, net als ik nu.
    Het striemende geroep van gierzwaluwen vult de hemel, het heeft iets geruststellends, het geluid van vogels die elk jaar weer terugkomen, alsof alles altijd weer goedkomt en je daar niet aan mag twijfelen, het geluid van vrijheid, of iets wat daar op de een of andere manier aan doet denken, gierzwaluwen komen per slot helemaal uit Afrika, ze passeren grenzen zonder zich er iets van aan te trekken, grenzen bestaan niet. Zwierend en gillend hebben ze iets zorgeloos over zich, ze lijken plezier te beleven aan het mooie weer – laten we gaan, het is zomer, hallo zon, hallo stad, hallo allemaal, de zómer is er!
    En prompt zie ik onbewust een titel die het tegenovergestelde suggereert. Zul je net zien. Heb ik weer. Tussen een rijk geïllustreerde Readers Digest-uitgave over zakhorloges en een paar scheef gelezen detectives valt mijn oog op Winterglück. Een blauw boekje. Gedichten van Friederike Mayröcker. Terwijl om me heen de vaste klanten, echte boekenfreaks – voornamelijk mannen, veel baarden en vette, afgedragen jassen – werktuigelijk hun handen door de dozen laten gaan, boeken zoeken is noeste arbeid, sla ik de bundel open, die begint met auf den Boden, und in den Wolken in Mai. Het is een titel, hoewel de zin eerder iets weg heeft van een dichtregel. Een regel alsof je ergens middenin valt, net als het gedicht zelf, dat iets terloops heeft. Het is maar kort en eindigt met drie puntjes:

da fliegt mir
das Auge davon diese
Ringeltaube in die Allee mit den dunklen knorrigen
Stämmen, den grünen strömenden
Wipfeln, den bunten jubelnden
Tieren, in finsteren
Tropfen der Wasserfürst Füße
mit Schnauze während
im Mohrengewande
ich…

Die puntjes doen het ’m, geloof ik, ja, die Mayröcker moet mee.

Als ik ’s avonds met mijn ‘boekje in een hoekje’ op het balkon zit, lekker buiten, vanwege, je weet wel, durchatmen zeg maar, hangt de warmte als een sluier om me heen. De stenen van de opgewarmde buitenmuren stralen nog na van de dag.
    Beneden suist om de paar minuten een tram langs. Het verkeer beweegt zich in stromen, het lawaai ebt steeds duidelijker weg. Het gezang van een merel neemt het over. Hij heeft een plek gevonden op een dak aan de overkant, precies in het midden van een zendmast. Het is een afgrijselijk ding met allerlei uitsteeksels dat als een reusachtig vijandig insect met uitgestoken tentakels stil zijn kansen afwacht, een krijger van een andere planeet die ik verafschuw en tegelijkertijd niet meer zie. Ik heb mezelf geleerd verder te kijken dan het angstaanjagende obstakel, in de richting van de Eberswalder Straße, waar het uitzicht eindeloos is, op een hijskraan na, in Berlijn is er altijd wel ergens een hijskraan.
    De horizon is in een knallend oranje zweem gehuld, alles in de verte is wortelkleurig. Ineens scheert een hele groep zwaluwen over het balkon, vlak langs me, een bende zwarte sikkels net voor de schemering invalt. Zo gaat het iedere avond, meteen na dit soort luidruchtige duikvluchten winnen ze hoogte en verdwijnen de vogels in de nacht.

Nie wieder Krieg

En toen was het oorlog. Toen ja, lang geleden. Maar op de groepsapp van het huis gaat het over een bom. ‘We vallen er net buiten’, lees ik. Een plaatje van het gebied achter het Anton Saefkowpark toont de precieze plek. In de Berliner Morgenpost was het eerder die dag goed voor een klein berichtje: ‘500-Kilo-Weltkriegs-Bombe in Prenzlauer Berg entdeckt’. Het oude gebouw van de Netto-supermarkt is afgebroken en tijdens de bouwwerkzaamheden bleek er een ‘Fliegerbombe’ in de grond te zitten. De Berlijnse explosieve opruimingsdienst komt hem onschadelijk maken. Voor de zekerheid moeten in een straal van tweehonderdvijftig meter bewoners hun huis uit. Dat zijn zo’n tienduizend mensen. Wij zitten daar dus niet bij, net niet.
    De stemming op de app is gelaten, er klinkt wat ongeloof door over de vreemde samenloop van omstandigheden. Het is dezelfde dag dat Rusland Oekraïne is binnengevallen. ‘Krieg in Europa!’ kopte de Berliner Kurier in chocoladeletters.

Vanaf die dag is de Brandenburger Tor gehuld in een blauw-gele lichtbundel, de kleuren van de Oekraïense vlag, als protest tegen de plotselinge invasie van Poetins troepen in Oekraïne. Tegenstanders laten er hun stem horen, elke avond klinkt het luider. Stop de oorlog, stop Poetin. Maar hoe?
    In een paar dagen tijd staat alles op scherp. Terwijl de Bondsdag voor het eerst in de geschiedenis op zondag vergadert en besluit om per direct honderd miljard euro extra voor defensie uit te trekken, verzamelen zich in de omgeving van de Reichstag grote groepen mensen. Ze lopen, ze fietsen, ze stappen uit bussen, uit auto’s, wandelen vanaf metrostations. Iedereen is onderweg naar de demonstratie, een initiatief van mensenrechten- en vredesorganisaties. Om steun te betuigen aan Oekraïne, om protest te laten horen tegen de Russische aanval, om zorg te uiten, om te zeggen dat vluchtelingen welkom zijn.
    Al bij Alexanderplatz zijn er fietsfiles. Op de Unter den Linden is het overvol en in alle drukte fietst Ina ineens naast me. We zijn beiden collagisten, maar door Corona hebben we elkaar al heel lang niet gezien. Beiden zijn we verbaasd dat dit de plek en het moment is dat we elkaar treffen. We fietsen een stukje samen op, verliezen elkaar daarna weer uit het oog.
    Eenmaal bij de Brandenburger Tor is er bijna geen doorkomen aan. Bij de overgang naar de Pariser Platz kan de stroom maar amper tot stilstand komen. ‘Ich hab grün!’ meldt een automobilist geërgerd uit zijn openstaande raam. ‘Wir haben blau-gelb,’ hoor ik naast me. Of de man achter het stuur het ook gehoord heeft, is de vraag. Zijn wagen is al bij de Amerikaanse ambassade.
    Iedereen is op weg naar de Siegessäule midden in Tiergarten – overigens een oorlogsmonument, maar intussen meer bekend als de grote gouden engel uit de film Der Himmel über Berlin.

stop the war

Allerhande protestborden, gele en blauwe ballonnen, vlaggen, beschilderde gezichten en met leuzen opgetuigde kinderwagens komen samen op de Straße des 17. Juni. OMA’S GEGEN KRIEG staat op een gelamineerde A4 om de nek van een vrouw. Klare taal, net als FRIEDEN FÜR DIE UKRAINE JETZT, dat een andere, veel oudere, dame fier boven zich uitsteekt. Het is een handgeschreven bordje dat kracht uitstraalt. Meestal is STOP WAR, NIE WIEDER KRIEG of eenvoudigweg FRIEDEN de boodschap. TESTOSTERON NEANDERTALER STOPPEN staat op een bord dat tegen een kinderwagen geleund staat. En passant enige psychoanalyse is nooit weg.
    Net buiten het gewoel zit een kind op een boomtak, een protestbord op de arm. De jonge demonstrant geeft Poetin persoonlijk een veeg uit de pan: ANGRY OLD MAN, YOU ARE HISTORY!
    Vol overtuiging woorden neerpennen, misschien helpt het.

Stop de war 2

Heel Berlijn haat alles

Op een van de hoeken van de Platz der Vereinten Nationen staat in een plantsoen een verkiezingsbord. Al woon je op de tiende verdieping in een van de flats aan het plein, al sjees er voorbij in het drukke Berlijnse verkeer, het metershoge, overwegend rode billboard trekt de aandacht. Het is een gigantische foto van een vrouw die bezig is met het doornemen van belangrijke stukken. In haar gezicht weerkaatst het schijnsel van een bureaulamp. De dag is al lang voorbij, maar zij heeft nog een klus te klaren, of zoals de tekst naast haar meldt: ARBEITEN FÜR BERLIN. Deze ‘arbeidster’ is Franziska Giffey, sinds iets meer dan een jaar de nieuwe burgemeester van Berlijn, en – de boodschap is duidelijk – ze heeft het er maar druk mee. Niet dat ze het bijltje erbij neer wil gooien, integendeel, ze wil dóór.

Standplaats Berlijn 4

Dan moet haar partij wel eerst nog even de verkiezingen winnen. Of om precies te zijn: opnieuw winnen. Eigenlijk waren de verkiezingen voor de stad over drie jaar gepland, want bestuurstermijnen gelden over het algemeen vier jaar. Alleen, de verkiezingen moeten over. Er is bij de vorige verkiezingen namelijk iets fout gegaan.
    Zeg maar gerust heel veel fout gegaan. Tekorten aan stembiljetten. Urenlange wachtrijen voor de stembureaus, waarvan een aantal ook nog tussentijds en voortijds sloot. En tot overmaat van ramp konden er geen stembiljetten ergens anders opgehaald worden, omdat er vanwege de marathon in de stad geen doorkomen aan was.
    Ik herinner me van deze verkiezingszondag een vreemde ontmoeting met een oudere vrouw in de Torstraße: ze vroeg zich af hoe ze bij het stemlokaal kon komen. Omdat ze vanwege het hardloopparcours haar eigen straat niet over mocht steken en ze niet al te goed ter been was om een grote bocht om te lopen, zat er niets anders op dan een taxi te nemen naar het stemhokje.
    Uiteindelijk heeft het hooggerechtshof in Karlsruhe besloten dat de verkiezingen helemaal over moeten en niet slechts een deel, waar eerder sprake van was. Dat betekent dat de Berlijners op 12 februari weer hun weg naar de stembus gaan maken. Van de 2,4 miljoen kiesgerechtigden in Berlijn heeft de afgelopen keer ruim 1,8 miljoen gestemd, 75,4 procent, wat naar verwachting de komende keer iets lager komt te liggen.
    Schuin tegenover Giffeys-verkiezingsbord markeert een heel ander exemplaar het kruispunt. Een bord met een man afgebeeld voor een hemelsblauwe achtergrond. Hij zit weliswaar niet op kantoor, maar hij draagt wel een kantoor-outfit: donkerblauw colbertje, wit overhemd, losse boord. Een stropdasloos type, dat wil meestal wat zeggen in deze business. ‘Spricht Berlinerisch. Und fließend Klartext’ is volgens het bord een van zijn kwaliteiten. Kai Wegner is de naam die eronder staat. Het is de politicus die in de polls op kop ligt. Zijn partij, de CDU, is er naar eigen zeggen voor alle Berlijners, ‘ook die met een auto’.

Standplaats Berlijn 5

In het gras voor hem liggen twee grote plakkerige stukken papier, overblijfselen van een vernielingsactie waarbij minimaal de helft van het Wahlplakat is verwijderd. De beloftes van de politieke partijen houden de gemoederen op straat duidelijk nogal bezig. Hoe meer de politiek de stad opsiert met allerlei ‘verhalen’ op verkiezingsborden en -posters, des te opvallender lijken de reacties. Zowel non-verbaal, oftewel scheurend, als verbaal, spuitend en schrijvend dus – allemaal op diezelfde borden en affiches.

De sleutel in deze verkiezingsstrijd lijkt snelheid. Net zo fanatiek als het vernielen van campagnemateriaal gaat het opnieuw beplakken van de borden. Het voltrekt zich kennelijk zo razendsnel dat er geen tijd is om rotzooi mee te nemen, maar verder lijkt het alsof kritische geesten die door de buurt trekken geen schijn van kans hebben.
    Moeilijker te neutraliseren zijn de leuzen die áchterop de borden zijn gekalkt. In heldere letters staat er in telkens hetzelfde handschrift AUS GRÜN WIRD BRAUN. Het schilderen van deze teksten vormt een campagne op zich: geen enkel CDU-bord is onberoerd gelaten. Het lijkt een antwoord op de bijna nazistische kreten die gaan over politie-inzet, hoewel het intussen ook opgevat kan worden als een sneer naar de Berlijnse Grünen-politici, die aanvankelijk in de peilingen een verkiezingszege in het verschiet hadden. Deze lijkt van de baan na de voor milieubeschermers teleurstellende houding van de Grünen ten opzichte van Lützerath. Als wel vaker trekt de landelijke politiek een wissel op de plaatselijke gang van zaken. Lützerath is een van de dorpen in Noordrijn-Westfalen, op enkele tientallen kilometers van de Nederlandse grens, waar in de omgeving energiereus RWE het hele landschap afgraaft om bruinkool te winnen. Veel Duitsers, en ook Nederlanders, zouden dat in deze tijden van klimaatproblematiek en energietransitie liever anders zien. Regeringspartij Die Grünen heeft naar eigen zeggen goed onderhandeld door Lützerath op te offeren ten gunste van vijf andere dorpen en een stop van de bruinkoolwinning in 2030 af te dwingen. Lützerath had echter ook een symboolfunctie. Wanneer het dorp behouden was gebleven, had de uit alle windstreken afkomstige protesterende bevolking zich gesteund gevoeld door de politiek.

Bij de Edeka-supermarkt aan het plein, een voormalige DDR-Kaufhalle die erom bekendstaat dat Angela Merkel er nog geregeld zelf haar boodschappenwagentje vult, hangen aan hoge lantaarnpalen meerdere kleine verkiezingsborden boven elkaar. Ook langs de wegen tussen Alexanderplatz en de brede Karl Marx Allee zijn zulke rijtjes boven elkaar te zien. Een aantal kandidaten roept herkenning op. De sfeer, de kleuren en de logo’s vormen, samen met allerlei prozaïsche namen, een onverwacht weerzien. Daniela Billig, Rona Tietje, Max Landero, Stephanie Wölk, Regine Laroche. Serieus en vriendelijk turen ze de straten door. Iedere buurt heeft zo zijn eigen politici. Het werkt als een soort echoput. Wie hoopt en verwacht kiezers in een bepaalde omgeving te vinden, verspreidt precies daar de posters. Terwijl de grote partijen met enorme reclame-uitingen de publieke opinie proberen te beïnvloeden, is het voor veel anderen maar de vraag of ze de kiesdrempel halen. De kleintjes hebben bovendien niet echt meer het budget om zo kort na de vorige keer alweer voluit campagne te voeren.
    Meestal hangen er niet meer dan twee borden boven elkaar. Aan een drietal lantaarnpalen naast de Edeka echter prijkt er telkens bovenaan nóg een bord. Ondanks dat alles zeker tweeënhalve meter hoger hangt dan de rest, zijn twee van de drie borden losgerukt. Erop staat geen gezicht maar een tekst: Klima Kleber in den Knast. Een provocatie van de ultrarechtse AfD, afkorting van Alternative für Deutschland, waarmee betogers voor betere milieumaatregelen weggezet worden als criminelen. Wat voor de één geldt als alternatief, is voor de ander een schrikbeeld. Het campagnemateriaal is en blijft alleen in verre buitenwijken prima op z’n plek, verder hangt de AfD-standaard zo ongeveer in de wolken. Vandalismeproof is dat dus nog steeds niet. ‘Ganz Berlin braucht die Polizei’, om er een CDU-leus bij te halen.

Maar zou het lostrekken van de posters eigenlijk wel een echte aanval betekenen? Misschien is het balorigheid en is het helemaal niet tegen nare en dubieuze standpunten gericht, is het gewoon een afkeer van álles. Of zoals Die Partei, een ‘aftakking’ van het satirische tijdschrift Titanic, het op een van zijn affiches typeert: ‘Ganz Berlin hasst die Politik’.

Zapata

Hij zingt aria’s op de mountainbike, de zanger. Zo te horen fietst hij rondjes. Hij is al twee keer langsgekomen.
    De meeste mensen zijn te voet onderweg. Twee vrouwen op leeftijd wandelen in een sloom tempo. Een van hen loopt compleet gebukt. Het leven kan zwaar zijn.
    Ze praten fluisterend. Ik kan de stemmen goed horen. Is dit hoe een geweten spreekt, vraag ik me af. Ik moet minder peinzen en piekeren, maar het gebeurt. Hoe scheef zal ik lopen als ik zo oud ben als zij?
    Snel verleg ik mijn aandacht naar wat er verder nog voorbijkomt. Een kleine wit-met-bruine hond. Meer bruin dan wit. Korte haren, lange staart, net geen teckel, net geen Jack Russel. Hij wordt toegesproken met ‘Luna’. Zo heet hij dus, Luna. Alles gaat in het Spaans. Even ben ik in het El Retiro Park en niet in Tiergarten. Zapata! hoor ik een paar tellen later vanaf het grasveld achter me. Ja, Luna, Zapata. Is toch oneindig veel mooier dan ‘Gib Pfötchen’ of ‘pootje’.

Een jogger passeert het bankje waarop ik onzichtbaar zit te zijn. Het is een vrouw met een overdreven afgetraind lijf, haar postuur is tenger als een jongenslichaam. Ze rent springerig. Dat komt waarschijnlijk door de schoenen die haar voeten reptielentenen geven. Schoenen vormgegeven als sokken. Dit soort barfußschuhe zijn aardig populair, er zijn door de hele stad speciale winkels waar ze te koop zijn.
    Het jaar is nog jong, vorige week sneeuwde het, en nu ruikt de winterlucht toch al naar lente. Niet vanwege de geur van bloesems, die er wel al zijn, maar eerder door een soort kou die je ondergaat. Iedere stad heeft een eigen geur en deze stad adem ik al vele jaargetijden in en uit. De herkenbaarheid van het onzegbare, wat er al eens was, weg ging, en zich opnieuw aandient. De tijd en omgeving in een sierlijk maar onleesbaar handschrift. Het leven tussen de regels.

Twee vriendinnen nemen plaats op de bank rechts van me. Het kunnen ook zussen zijn. Zelfde donkerblonde haar, zelfde lengte, beiden dragen ze rood.
    ‘Misschien moet je dat oude ding gewoon verkopen’, stelt de een de ander voor. Ze hangen over de rugleuning van de bank alsof hun bovenlichamen van rubber zijn, het hoofd in de nek. Toch merken ze een rakelings overscherende buizerd niet op. Ze slaan ook geen acht op de jongens die kijken alsof de kleur rood pijn doet aan hun ogen. De vriendinnen drinken bier. Dat is bijna een vereiste als je in deze stad en route bent, bier drinken. Op straat. Er zijn liefhebbers die zodra ze in Berlijn aankomen, de eerste de beste Späti inschieten om het verlangen naar een fles te stillen. Het gaat niet zozeer om de alcohol, als wel om de fles. Het vasthouden. Pas als je de flessenhals tussen de vingers voelt, ben je echt aanwezig in deze stad. Het drinken komt op de tweede plaats. De vriendinnen slaan hun laatste bier achterover en zetten hun flesjes op de grond, onder de vuilnisbak.

In de richting van een kale boomkruin werkt zich een vogeltje omhoog. Een boomkruiper. Ik volg hem zo ver ik kan en betrap me op een gedachte die in dit soort gevallen altijd hetzelfde is: geweldige schutkleur.
    Naast me buigt een man zich voorover, pakt de twee lege bierflessen en laat ze geruisloos in een boodschappenkarretje glijden. Ineens was hij er, als afkomstig uit een of ander niemandsland. Een provisorisch ingebouwde plastic stellage in zijn kar voorkomt glasgerinkel.
    Tussen het gekwetter van kool- en pimpelmezen door klinkt de roep van een boomklever. Hij zit dichtbij, zijn bonte veren zijn schitterend, goed zichtbaar is zijn oogstreepje. Zorro in de boombast.
    De klep van boodschappenkar slaat weer dicht. Hasta la vista. Terwijl de zoeker zijn tocht vervolgt, boezemt hij bijna ontzag in. De volharding, het snel kunnen beslissen, het overboord zetten van gêne.

De aanhoudende roep van de boomklever doet vermoeden dat er iets dringends is, maar er is echt niets dringends. Ik stel vast dat de boomklever in veel opzichten compleet het tegenovergestelde is van de boomkruiper. Ook zijn manier van bewegen: de looprichting van de boomklever is van boven naar onder. Met zijn lijfje helt hij meestal naar voren, alsof hij onderdeel is van een trapeze-act. Eentje zonder touwen, want hij kan natuurlijk vliegen. Als een aantal meters verderop de klep van de boodschappenkar weer opengaat, zie ik een arm in een vuilnisbak verdwijnen. Een haastig, geroutineerd aftasten. De eigenaar van de arm lijkt bij het weglopen bijna doorzichtig te worden. In gedachten steek ik mijn hand uit. Compañero.

Meubilair

Het komt aan het licht nu het niet meer zo makkelijk kan, er een gewoonte op nahouden. Zodra zich bij een koffietentje een geschikte plek bij het raam aandient, naar binnen schieten. Een Milchkaffee bestellen. Achteloos een notitieboekje uit de zak halen en af en toe iets neerkrabbelen.
Eerder zou ik mezelf nooit zo genoemd hebben, maar ik kan er niet meer onderuit: ik ben een caféschrijver.

Zoals met veel gewoonten, heb ik zelf amper in de gaten hoe het zich voltrekt. Het begint met doelloos door de buurt wandelen, ja, dat is een onmisbaar deel van de schrijfklus. Eenmaal binnen blader ik bij de koffie door de Tagesspiegel of de Berliner Zeitung – ik ben gek op de papieren krant, waarvan er in deze stad in vrijwel elk café meerdere ‘dagvers’ te vinden zijn – en met enig geluk dienen de woorden zich aan, of niet. Ondertussen doe ik zittend wat rekoefeningen op de bank waar ik ben neergestreken. In een van mijn favoriete cafés staat een bank die zitplaats biedt aan een groot deel van de klandizie, omdat het ding langs de lengte van de muur doorloopt. Het doet me denken aan de oude koffiehuizen waar ik zat in mijn studententijd in Wenen. Wat had ik nu graag een bankjesverhaal verteld, maar hee, zo’n schrijver ben ik dan weer níet.

Op een gegeven moment trek ik mijn laptop uit mijn tas en begin te tikken. Soms wel urenlang. Ik bestel dan na een tijdje, of zelfs heel snel, heus nog eens een koffie. En een paar brezels. Of, als het lekker gaat, een hele Frühstück. En dan doortikken. Eerlijk is eerlijk, er zijn perioden geweest dat thuis de kachel uit kon blijven, en het in het koffietentje warm was. Maar dat is niet de essentie van het naar buiten gaan om zomaar ergens neer te strijken.

Lass es dir schmecken, zegt de eigenaar van mijn lievelingscafeetje als hij een ontbijt uitserveert.

Ik heb geen vaste tijden dat ik op deze manier schrijf. Ik ben er als het niet al te druk is. In de weekends, als hele families samen ontbijten en lunchen, dan hoeft het voor mij niet. Ik ben er ook als er bijna niemand meer is – het is toch een beetje de kunst van het meubilair worden. Als het geroezemoes verstomt, blijven alleen nog een storende radio, een rommelende afwasmachine en een vermoeid zoemende koelkast over.
    Aan het eind van de dag hebben de café-eigenaren gelegenheid voor andere dingen. Soms maken ze een praatje. Dat ze het roddelblad Gala zo graag leest, vertelt de vrouw die naar eigen zeggen de beste fruitshakes van de stad maakt. Vakliteratuur, lacht ze. In het Bötzowviertel wonen tal van acteurs en andere bekende gezichten uit de mediawereld.

In de koffiebar op de hoek is nog administratief werk aan de winkel. De uitbater neemt plaats aan een lege tafel naast me, met een grote map en zijn laptop. Als ik een paar minuten later opkijk, zie ik dat hij in slaap is gevallen. O ja, natuurlijk: een powernap.
    De jongen van het tentje waar ik het vaakst kom, kondigt aan dat hij in de kerstvakantie naar huis gaat. Naar huis is naar Bosnië. Hij blijft lang weg, tot eind januari. Ik probeer me voor te stellen hoe het op het moment is in die regio en staar wat naar de schildering van de brug van Mostar die sinds afgelopen zomer de hele muur bestrijkt. Om de paar weken hing er iets anders aan de wanden, telkens nieuwe exposanten, en op een dag was er die brug.
    Berlijn kan hij niet missen, zegt hij ongevraagd. Ondanks de stilte van de lockdowns. Die waren hem een gruwel. Kun je niet héél even blijven zitten, had zijn vrouw op een gegeven moment vertwijfeld uitgeroepen. Nee, zegt hij nu tegen mij, ik moet iets doen, dat ben ik gewend. Ik kan het gewoon niet, de hele tijd thuis zijn.

In het najaar van 1989 ging Ilona Verhoeven voor het eerst naar Berlijn, op schoolreis. Van de demonstraties die toen in de aanloop naar de val van de Muur plaatsvonden, kregen zij en haar klasgenoten niet veel mee. Maar de sfeer en fascinerende geschiedenis lieten haar niet los.
Inmiddels is Berlijn al vele jaren haar Wahlheimat. De stad is een grote inspiratiebron voor haar werk en speelt bijvoorbeeld ook een rol in de verhalenbundel In het licht (uitgeverij In de Knipscheer, 2019).
Ilona Verhoeven (Amsterdam, 1974) is literator, journalist, kunsthistoricus en podcasthost. Ze was in 2020/2021 als writer-in-residence verbonden aan het Suffering Matters Festival in Nijmegen. In de zomer van 2021 was ze gastschrijver op de Wolkerstuin.