Standplaats Berlijn
Ilona Verhoeven
En dan nu… muziek!
35 Jaar Val van de Muur
Gelukkig heb ik een buurvrouw die piano speelt. Op de meest onverwachte momenten komt er muziek door de muur. Ik herinner me nog de allereerste keer dat het gebeurde, lang geleden. Ik zat in mijn eentje aan de keukentafel toen een langzaam gepingel inzette, kalme ijle klanken die dichtbij werden gemaakt, maar waarvan de oorsprong onduidelijk was.
Het leek alsof het geluid uit het gasfornuis kwam, maar dat was onmogelijk. En toch keek ik heel even verbaasd naar de oven.
Onzin natuurlijk, hoewel: muziek geeft warmte! Muziek troost, als op de juiste momenten de juiste tonen klinken. Muziek kan een sfeer beïnvloeden. En soms zelfs een plek veranderen. Dat laatste bleek maar weer eens tijdens de festiviteiten rondom de viering van 35 jaar Val van de Muur.
Bij de voormalige Stasicentrale trad Pussy Riot op. Ondanks de temperatuur, het was rond het vriespunt, waren er veel mensen op de been. Het complex ligt best afgelegen en toch was het druk. Lichtenberg, de Berlijnse wijk waar in de DDR-tijd het hoofdkwartier van de geheime dienst gevestigd was, is over het algemeen nog steeds geen prettige omgeving. De flats lijken wel ogen te hebben, ze volgen je als je door de buurt fietst, ze zwijgen zo hard dat er een inwaartse stilte door je oren giert, ze sturen een koude wind op je af, helemaal ’s avonds in het donker.
Binnen een halfuur liep het terrein compleet vol. Met de show vertelde Pussy Riot het verhaal van de band – direct bij aanvang getooid met de bekende gekleurde bivakmutsen, eerst in opvallend geel en blauw, later mysterieus en militant in wit. Meestentijds waren de hoofden echter onbedekt. Het ging duidelijk om de teksten. Die werden de ene keer zingend gebracht, de andere keer als een rap, en bij sommige nummers hoopte ik dat de bandleden de volgende dag nog wel konden praten, zo hard ging het.
Mascha Alechina met haar karakteristieke ultra-zware stem straalde kracht uit, evenals de andere bandleden die drummend, dansend en spelend op diverse instrumenten, onder andere een elektrische viool, veel indruk maakten. Het bijzondere concert op deze bijzondere plek was een totaalervaring voor het publiek, en zonder twijfel ook voor de artiesten zelf. Behalve de songteksten in vertaling werden op de achtergrond filmbeelden vertoond, waaronder die van het stopgezette protestoptreden in de Moskouse kathedraal.
Langs een van de gebouwen stonden een paar kraampjes, een kleine festivalmarkt. Verkopers van Pussy Riot-merchandise deden goede zaken. Ernaast was een stand van de organisatie, met voor de gelegenheid een gratis boek. Titel: Haltet die Freiheit hoch. Engelse versie: Hold Freedom Up High!
Uit een Imbiss-karretje steeg de smerige, maar in de frisse avond aanlokkelijke geur van Glühwein op.
De geest van de tijger
Als kunstenaars zijn we allemaal schatplichtig aan de verbeelding. Imagination is de basis van alles wat we maken, zei Ben Okri begin deze herfst bij zijn optreden op het Internationales Literatur Festival Berlin (ILB). De energie die hij meebracht, bleef lang hangen. Er zijn maar weinig schrijvers die zoiets weten te bewerkstelligen, als krachtige stenen in water, eindeloos kringen creërend.
In de grote zaal van het Haus der Berliner Festspiele was het genieten van zijn rustige, heldere en melodieuze verteltrant. Okri las uit zijn meest recente bundel Tiger Work, een verzameling gedichten, korte verhalen en essays over de klimaatverandering.
Vergezeld van pianomuziek en met een interveniërende dansperformance was het een atypisch schrijversoptreden, zeker voor het ILB, waar het podium meestal is ingericht als op televisie, met meerdere personen aan een tafel. Nee, bij Okri geen interviewer of tolk of acteur die ‘ook aanschoof’.
Het informele en vrolijke begin van het optreden, met een introductie door curator in residence van het literatuurfestival Helon Habila, maakte Okri tot een oude bekende, in plaats van de eminentie die hij vooral is. Habila, zelf ook schrijver, was openlijk en met recht vereerd met de belangrijke gast in zijn programmering. Schijnbaar terloops stelde hij wat vragen, vraagjes bijna, alsof het niet was voorbereid en er nog wat tijd te overbruggen was voordat de show echt kon beginnen.
De diepgang was er niet minder om, integendeel.
Weet je meteen of iets poëzie of proza wordt? Wilde je altijd al schrijver worden? Okri: ‘Ik heb korte verhalen geschreven die essays moesten worden, poëzie die verhalend werd, de vorm ontstaat door inspiratie, door profound listening.’ Vertrouwen is de sleutel, genres kunnen in elkaar overvloeien, ontdekte de schrijver al vroeg in zijn loopbaan.
‘Existential Creativity’ was de titel van de avond die ging over ‘de creativiteit van het einde der tijden’. Met zijn voordracht gaf Okri onder andere stem aan een rivier, mengde hij bemoediging met verontwaardiging én gooide hij een anker uit voor de liefde, ‘the highest economy of life’. Want wat we volgens de schrijver nodig hebben, is liefde. En hoop, en realisme. Kortom, iets wat groter is dan alle ‘brainwashing die ons doet denken dat we deze wereld niet kunnen redden’. Met een parafrase van de beroemde dichtregel van Rainer Maria Rilke, een zin die je steeds vaker hoort en die bijna een op zichzelf staande entiteit aan het worden is, gaf hij het publiek een dringende boodschap mee: ‘We moeten ons leven veranderen’.
Hoewel de pianoklanken tijdens het optreden in Berlijn bij vlagen haast bedwelmend werkten, brachten ze ook iets verfrissends, iets opwekkends, ondanks de zwaarte van de thematiek. Cymin Samawatie speelde alsof ze improviseerde, en toen ze halverwege het concert half ín de vleugel klom om op de snaren te tokkelen, wekte dat interesse en verwondering, geen bevreemding.
Zo bracht de dans van Charlotte Jarvis – ze staat te boek als poetry dancer en ook wel dance activist – eveneens toegevoegde waarde, ook in de zin van literair experiment, want wat doen woorden als ze alleen maar ergens staan? Dansen de woorden niet geruisloos verder tijdens stiltes die vallen, en hoe werken tekst en verbeelding voor publiek in een enorme zaal? De bewegingen van Jarvis nestelden zich in het geheugen van de beschouwer als een magische luchtspiegeling.
Echt iets voor Okri: literatuur is niet simpel een verhaal voortbrengen, iets moois schrijven of een stuk lezen. Het gaat om het zoeken naar iets wezenlijks, het oproepen van andere werkelijkheden.
Het gat dat we zomer noemen
Iedereen lijkt op hetzelfde moment op vakantie te gaan. En wie achterblijft, moet het fort bewaken. Dat heeft niemand zo afgesproken, maar het is zoals het gaat, het is een ongeschreven regel, zeker in sommige straten in Prenzlauerberg. Op een voordeur in de buurt hangt een handgeschreven brief op de ruit. Dat de deur goed gesloten moet worden, er zijn verdachte personen gesignaleerd. De politie is gewaarschuwd, staat er als afsluitende, bijna dreigende mededeling bij. Een sierlijk uitroepteken aan het eind van de zin lokt mijn blik langs het briefje naar binnen. Al afdwalend droom ik meteen weg bij de bijzonder chique opgang van het pand waar ik voor sta, een prachtige tegelvloer met jugendstildetails springt in het oog. En, wauw, is dat een kroonluchter? In het trappenhuis? Als je toch zó kunt wonen, dan heb je het voor mekaar, hoor je dan te zeggen.
In Berlijn kun je briefjes lezend de stad door, dat is bekend, vooral lantaarnpalen zijn populair als ‘boodschappers’. Als je wacht voor het stoplicht is er altijd wel iets. Berichten van mensen die iets kwijt zijn (mobiele telefoons, knuffeldieren), van mensen die iets zoeken (meestal woningen, meestal ‘voor gezin’, 3-4 kamers, huur tot 1800 kalt) of oproepen voor getuigen van verkeersongelukken.
In de zomer valt er ook veel te lezen op gebouwen. De fietsenmaker meldt gewijzigde openingstijden, nog maar twee uur per dag. De buurtsuper, normaal goed voor zes dagen per week van vroeg tot laat levendigheid, onvermoeibaar gerund door een Vietnamese familie, heeft alle rolluiken strak omlaag. Volgens een printje op een van de luiken blijven ze vier weken weg. Het Mexicaanse cadeauwinkeltje een paar panden verder houdt voorlopig ook de deuren gesloten, en bij de pizzeria in de Greifswalderstraße staan de stoelen op tafel, het personeel is naar de familie in Servië. Liebe Gäste, bald wieder für sie da.
En overal liggen de straten open, de zomer is traditioneel de tijd voor herstelwerkzaamheden aan de wegen. Het heeft iets van een ritueel in de periode dat de temperaturen tot grote hoogten stijgen. Een klein beetje lucht kwam er, toen vorige week eindelijk de bouwplaats op de kruising opgedoekt werd. Hoelang heeft het er daar veronachtzaamd bij gelegen! Ergens werd op gewacht, maar waarop precies, dat was onduidelijk. Op leidingen of kabels misschien, of medewerkers.
De flessenhals die er was ontstaan, leek een fenomeen op zich te zijn geworden. Iets vervelends waar iedereen zich op den duur bij neergelegd had.
Na een aantal maanden groeiden er planten uit de metersdiepe bouwput. Het boompje dat anderhalf jaar geleden een nieuwe lente aankondigde, is nu in ieder geval gesneuveld.
Een nieuwe bouwplaats ligt sinds een aantal weken aan het eind van de Hufelandstraße. Wit-rode plastic afzettingen markeren het deel waar je niet verder kunt. Een hoop opgestuwd zand ligt beloftevol onder een helderblauwe hemel. Er staat iets te gebeuren. Maar kennelijk zijn er andere straathoeken waar dringend iets opgelost moet worden, want net als bij de meeste van deze zomerbouwplaatsen is er geen enkele activiteit te bespeuren. Geen mensen, geen machines. Het ligt stil.
In augustus voelt de hartenklop van de stad anders, ‘kalmer’ kun je het niet noemen, nee, dat is het niet, er is een soort blijvende gejaagdheid, alleen lijkt het af toe of het stokt en op die momenten is het rustiger dan in de rest van het jaar. Het verkeer beweegt zich in golven, dat heeft met de stoplichten van doen, het ritme waarin het gemotoriseerde leven zich voortrommelt door de Berlijnse straten. Zal het ooit doordringen dat ieder ritje in de auto bijdraagt aan een smerigere lucht? De laatste weken is het geregeld boven de 35 graden; de auto’s blijven rijden.
Zou autorijden verslavend kunnen zijn? Is Berlijn ten prooi gevallen aan iets? Waaraan? De vakantietijd? Misschien is er sprake van zomerflauwte. De Duitsers noemen het ook wel ‘Sommerloch’. Een gat in de tijd. De zomer als plek. Om niets te doen, of om nieuwe dingen te doen. Terwijl de stad vol stille ogenblikken en verlaten plekken zit, heb ik best veel om handen, en ik probeer ook allerlei nieuws uit. Het literaire leven ligt natuurlijk sowieso nooit stil, en, om met Joseph Beuys te spreken, ik ken geen weekend. De Lesebühne die Nina Roos en ik hebben opgestart in het Verwalterhaus, de Geisterbühne, is een van de nieuwe dingen. Met twee drukbezochte edities is het initiatief intussen hard op weg een eigen publiek op te bouwen, iets om blij mee te zijn.
Als ik zin heb, maak ik nog steeds mijn rondes. Langs boekwinkels, musea en galeries, en de markten. Tegenover het Bodemuseum stonden het afgelopen weekend minder kramen dan normaal. Sommige stalletjes waren wel neergezet, maar bleven toch leeg. George was er, met zijn bananendozen vol boeken voor eenheidsprijzen. De tafel met kunstboeken voor vijf euro boog vervaarlijk door, maar ik hoefde er niets van te hebben. Beuys had ik al en Spitzweg hield ik voor gezien. Eronder lag een dik boek over Kandinsky, helaas een lelijke uitgave, en de rest – ik vond het allemaal niks. Het lag aan de hitte. Alles ligt aan de hitte. Ik denk eerlijk gezegd dat het ook aan George ligt, die steevast ongeïnteresseerd voor zich uit kijkt en voor de zomermaanden zijn hele opslag leeg heeft getrokken in de hoop de oude meuk aan toeristen kwijt te raken.
Brokstukken
Een tijdje geleden was ik in het Museum für Naturkunde. Het was een bijzondere dag, want het museum had iets nieuws, of nou ja, het was meer iets onvoorstelbaar ouds: een paar stukken meteoriet. Vers gevallen, dat wel, en met duizelingwekkende vaart, uit de Himmel über Berlin.
Het was de eerste dag dat ze aan het publiek getoond werden. Echte meteorieten! Die wilde ik wel eens zien. En snel ook. Ik bereidde me voor op meutes waartussen ik me staande zou moeten houden. Mogelijk moest ik vluchtwegen zien te vinden, angstige momenten doorstaan en spontane bondgenootschappen sluiten om veilig weg te komen…
Dat bleek al met al niet nodig. Ik was de enige belangstellende, op een cameraploeg van RBB Fernsehen na, waardoor het toch nog druk werd bij de vitrine.
Een televisieoptreden was het laatste waar ik zin in had, dus maakte ik me uit de voeten – ik bedoel, zó lang was ik nou ook nog niet wakker. Onder een enorm skelet van een Tyrannosaurus Rex zocht ik dekking. Vanaf die plek zag ik dat op een van de antieke museumbanken ook nog een reporter van Spreeradio klaar zat. Een hoek verder kwam een dagbladjournalist in actie, herkenbaar aan een tas met daarop een logo van de Berliner Zeitung, vergezeld door een stevige collega met een gigantisch fototoestel voor zijn buik.
Een klein half uur later stonden de persmuskieten ineens op de gang, met z’n allen tegelijk. Misschien was daar iets te doen. Met een omtrekkende beweging sloop ik naar een donkere zaal, waarna ik me via een andere ingang een weg naar de vitrine wist te banen.
Daar stond ik dan, alsof ik was binnengedrongen in een schatkamer. Voor me lagen zeven stenen. Uitgestald in een strakke opstelling, op minieme sokkels, met het glas van de vitrine als een soort stolp. De nieuwste aanwinsten in de grote mineralenzaal van het Naturkundemuseum. Een ruimte min of meer nog helemaal in de stijl van de begintijd van het museum. Met hout omrande glazen schouwkasten, compleet gevuld met een waanzinnige hoeveelheid zeldzame en bijzondere stenen, afkomstig van de prachtigste en meest afgelegen plekken in de natuur.
Ik had alleen oog voor wat nieuw was: de brokken meteoriet. Stuk voor stuk zou ik ze niet als zodanig hebben herkend, mocht ik er ergens eentje op de grond hebben zien liggen. Hoogstens waren ze een beetje apart, meer niet. Desalniettemin oefenden ze op onverklaarbare wijze aantrekkingskracht op me uit, meer dan ik had gedacht.
Vragen riepen ze ook op. Ik wilde dat ik met ze kon praten.
Hallo stenen, hoelang zijn jullie onderweg geweest? Ging het snel of langzaam, alles? Is het hier anders dan daar?
Stel je toch voor dat er met ze zou kunnen worden gecommuniceerd! Als er buitenaardse wezens in of op de meteorieten huizen, dan is dat echt iets voor de mensen van de SETI die, niet toevallig, aanwezig waren op de vindplaats. SETI is een afkorting en staat voor Search for Extra Terrestrial Intelligence. Deze organisatie, afkomstig uit de Verenigde Staten, wijdt zich helemaal aan het zoeken naar buitenaards leven. Ik had al iets gelezen over hoe de meteorieten waren neergekomen, en het bleek dat er naast de onderzoeksgroep waar het museum aan verbonden is nog anderen stonden te popelen om veldonderzoek te doen. De SETI was daar een van.
Wat de asteroïde namelijk uniek maakt: er was al voordat hij gevallen was van alles over bekend bij NASA. De ruimtevaartorganisatie had ontdekt dat er iets op de aarde afkoerste en voorspelde de baan en de inslag, met daarbij de vermoedelijke tijd én plaats. Dat was Ribbeck, een klein dorp in Brandenburg, op enkele tientallen kilometers van Berlijn.
Al deze informatie was dus openbaar en heeft ongetwijfeld gezorgd voor grote opwinding bij meteorietenfans. Het heugelijke nieuws dat er iets door de dampkring ging storten, bracht in ieder geval diverse teams op de been, van amateurs tot professionals.
O, ik zie ze al lopen door de velden, de jagers op buitenaardse stenen! Meteorieten vinden kan lucratief zijn.
Het team van het Naturkundemuseum, dat in zijn zoektocht optrok met medewerkers van de Freie Universität en het Deutsche Zentrum für Luft und Raumfahrt, zette alles op alles om de buitenaardse stenen te vinden. Een groepje Poolse schatzoekers was er echter ook als de kippen bij. Met vier man sterk reisden ze af naar Brandenburg en kamden het hele gebied uit. Ze zijn niet met lege handen vertrokken, dat is zeker. Dat er uiteindelijk ook iets aan de museumcollectie is toegevoegd, is te danken aan die Poolse ploeg, waarvan de leden precies wisten waarnaar ze zochten.
Nog een vraagje, stenen, mochten jullie mij horen: wat is toeval, weten jullie dat?
Kennelijk was ik zo gebiologeerd, dat ik er geen erg in had gehad dat de cameraman en zijn gevolg de museumzaal weer waren binnengekomen. Toen ik mijn hoofd draaide, keek ik recht in een lens. Iets anders dan opnieuw in een vluchtmodus schieten kwam niet in me op. Dat ik niet geïnterviewd wilde worden, was daarmee ook meteen duidelijk. Uit mij zou geen woord komen. Ik heb bovendien geen verstand van meteorieten. Ze komen van ver, vanuit het heelal, en ze zijn van een specifiek gesteente – om precies te zijn ‘aubriet’, zo las ik in de toelichting bij de vondsten. Een gegeven dat ook al in de berichtgeving van het Berlijnse boulevardkrantje BZ had gestaan. ‘Brandenburg-Meteorit ist eine Welt-rarität’, kopte het blad, sensationeel verwijzend naar de nogal zeldzame meteorietensoort, vernoemd naar een Frans stadje waar in 1836 het eerste exemplaar werd gevonden.
Van een afstandje keek ik naar een televisiescherm met een zich telkens herhalende korte reportage over de plek waar alles was gevonden. Video’s in musea die telkens opnieuw beginnen, daar ben ik wel aan gewend, maar het werkte toch wat bevreemdend dat even later de hoofdfiguur uit de informatiefilm zomaar naast me opdoemde. Er stond een groepje bij hem, studenten zo te zien. Ik keek naar de video en weer terug naar de persoon in de zaal. Hij bleek niet gebeamd, gelukkig, maar afkomstig uit een kantoor op de bovenverdieping, waar hij als Hoofd Tentoonstellingen werkte.
Niet zonder trots deed hij verslag. Hij was erbij geweest, op de boerenvelden bij Ribbeck, speurend naar de resten van asteroïde 2024BX1, zoals het hemellichaam officieel genoemd is. In eerste instantie hadden hij en zijn collega’s naar heel andere stenen uitgekeken. Pas toen de Poolse meteorietenexperts hun vondsten toonden, werd duidelijk hoe het eruitzag wat iedereen zocht.
Hoewel de aanwinsten in de meteorietencollectie dus slechts een deel betreffen van wat er op de vindplek aanwezig was, is het natuurlijk de vraag of meer vondsten ooit een volledig beeld zouden hebben opgeleverd van wat er naar beneden gekomen is bij Ribbeck.
Op zich is het best toevallig dat de brokstukken juist in deze omgeving zijn geland, een gebied dat bekendstaat als zo ongeveer de donkerste plek van heel Duitsland. Als je wilt sterrenkijken, moet je het hier doen. Je kunt je er enorm bewust zijn van alles wat de aarde omringt. Ik heb er wel eens gefietst. Je ziet er amper iemand, het is een stuk met weinig bebouwing. Wanneer je omhoogkijkt, is de hemel eindeloos. De lucht is zonder grenzen en het universum oneindig, en de mensen zitten er op aarde maar een potje van te maken.
Ik geloof dat ik die meteorietenliefhebbers, die zoekers naar de heilige graal van het niet-aardse, steeds beter begin te begrijpen.
Bloemenzeeën en licht in donkere tijden
De kogel is door de kerk. Nina Roos en ik gaan een Berlijnse Lesebühne presenteren. Berlijns én natuurlijk een tikkeltje Hollands, zoals dat gaat met Nederlanders in het buitenland. Misschien gaan we poëzie combineren met pannenkoeken, misschien laten we tulpen brengen als artistiek supplement, misschien gaan we klagen over het weer (waarschijnlijk niet, en anders hoogstens voor de vorm of ter opwarming van het literaire klimaat), misschien gaan we uitzoeken welke vrouw Hebban Olla Vogala heeft geschreven – want dat de maker van de eerste in het Nederlands geschreven zin een vrouw was, dat lijdt toch amper twijfel. Wat het ook gaat worden, we zijn eruit.
Het is een vroege vrijdagochtend als we de gezamenlijke koffie alweer op hebben en voldaan de straat uit wandelen. We gaan van start! Binnenkort. En dan vliegt er een groep vogels over de Greifswalder Straße. We horen ze eerder dan we ze zien. Prrrroe prrrroee klinkt het van boven, een klein beetje galmend. Verbaasd kijken we op, het toeterende geluid is onmiskenbaar: kraanvogels. Een kleine V-formatie richting Weißensee. Ze zullen er niet gaan landen, maar bekend is dat trekvogels zich oriënteren op water en de Weißensee ligt er al lang, het is een oud richtpunt. De vogels weten het. Het gaat de goede kant uit. Het voorjaar is in aantocht.
We moeten positief blijven in deze moeilijke tijden. Of het klopt met de tijd van het jaar of dat de natuur in de war is, check ik steeds minder, als het maar lente wordt. De winters in Berlijn zijn niet aan te bevelen, en steeds druileriger. Voor corona was het nog wel eens gemoedelijk om in een cafeetje te gaan zitten schrijven. Het droevige nieuws is dat de tijden zijn veranderd. Niet dat er geen cafeetjes meer zijn, aan de buitenkant zijn ze er allemaal nog. De bestemming van de panden is immers nog steeds horeca, alle zaken van de afgelopen vijftien jaar zijn echter van eigenaar gewisseld of van naam en van personeel veranderd. Vooral het afgelopen jaar is het snel gegaan met de wisseling van de wacht.
Dat enkele weken geleden La Tazza in de Hufeland Straße zijn deuren sloot, was voor velen een hard gelag. Het gold als de enige nog overgebleven ‘oude’ ontmoetingsplek. De hele buurt kwam er. Al vanaf een uur of acht ’s morgens kon je er terecht voor koffie, Kuchen, broodjes en, vanaf het middaguur, soep en dagschotels. Een uitvalsbasis voor makers werkzaam in de creatieve sector, net als Tous les Jours, de koffietent op de hoek, en de ertegenover gelegen Frucht Bar dat waren. Niet dat alleen maar schrijvers, acteurs, beeldend kunstenaars en Ai Wei Wei er kwamen – iedereen zat er.
Aan alles komt een einde, pleeg je dan te zeggen. Maar het ene einde is het andere niet. Lang geleden hoopte je nog wel eens op een nieuw begin. Je weet wel, zo van ‘bij iedere deur die sluit, zwiept er ergens een raam open’. Ik weet het, heel spiri, heel reli. Alleen, daar vallen we niet meer op terug, althans, daar kunnen we maar moeilijk op terugvallen. Hallo hé, het pand staat in de fik en iedereen is vergeten dat je dan níet op de lift moet wachten. Spreekwoordelijk, bedoel ik. Metafysica is niet aan mij besteed de laatste tijd, alles waar iets van ‘meta’ in zit kan zelfs mijn irritatie opwekken. Nou ja, de ene metafoor is de andere niet, ik weet het. Het ene verdwijnt, het andere juist niet: als ik mijn werk voor een wandelingetje onderbreek, vind ik nog steeds op elke straathoek een kerstboom.
We kunnen stellen dat Berlijn een afvalverwerkingsprobleem heeft, want kerstbomen op straat, nu nog? We zitten inmiddels ruim in maart. De kerstbomen zijn na het wekenlang op straat liggen helemaal bruin geworden.
Bruin is geen schande meer in Duitsland. Alles wordt bruiner, overtuigingen, gedrag, toekomstdromen. Dat is in Nederland ook aan de gang, sterker nog, dat is in Nederland door de verkiezingsuitslag bevestigd, maar als het erop aankomt, maken Nederlanders zich zorgen om een ander land: Duitsland.
‘Gaat het allemaal wel goed in Berlijn, wat is dat voor bijeenkomst in die villa?’, zo klonk een bezorgd sms’je vanuit Nederland. Ja, dat ging natuurlijk over de villa waar de afgelopen maand de AfD-leden elkaar troffen. Een bijeenkomst met sprekers uit alle geledingen – en zo waren ook openlijke neonazi’s, beroemd in hun kringen, van de partij. Belangrijk onderwerp dat aan bod kwam: het uit Duitsland verwijderen van mensen op wie de AfD’ers niet gesteld zijn. Buitenlanderhaat noemen ze het niet, laat staan racisme. Het woord deportatie werd niet gebruikt, maar wel bedoeld. Om miljoenen mensen het land uit te krijgen ging het over een masterplan voor remigratie. De plek waar de bijeenkomst werd georganiseerd was een statige villa net buiten Berlijn, in Potsdam, die in dit kader heel snel herinneringen oproept aan de villa aan de Wannsee, hemelsbreed maar enkele kilometers ervandaan. Voor wie bij de naam ‘Wannseevilla’ geen lichtje begint te branden: dat was dus die buitenplaats aan de Wannsee, een meer bij Berlijn, waar tot de Endlösung is besloten. De rest is geschiedenis.
Een deel van de Duitsers denkt mogelijk écht dat Alternative für Deutschland een alternatief, oftewel weer eens iets anders is. Iets anders dan wat er nu gaande is, en ook iets anders dan het aloude, kennelijk moeilijk los te laten nazi-gedachtegoed, waar overigens nergens letterlijk aan gerefereerd wordt. Tot nu. In de villa, met de neonazi’s erbij.
Of het nieuws over het extreme idee de kiezers zal bereiken of dat blijkt dat het ze Wurst zal wezen, is momenteel nog niet te zeggen. Wie weet levert het zelfs meer aanhang op. Gelukkig is voor veel Duitsers de geschiedenis niet alleen iets ouds dat nooit meer terugkomt oftewel, aardig gezegd, nostalgie. In het hele land gaan mensen de straat op om hun ongenoegen en afkeer te uiten.
Het nieuws is overigens aan het licht gekomen door een groep onderzoeksjournalisten. Een samenwerkingsverband van kritische verslaggevers genaamd ‘Korrektiv’. Direct nadat zij openbaar hadden gemaakt wat de AfD’ers onderling uitwisselden, moest AfD-fractievoorzitter Alice Weidel zich in allerlei bochten wringen. Ze had het niet geweten. Dat ze sprak op een bijeenkomst waar ook andere sprekers waren, en dat die sprekers bekende neonazi’s waren, daarvan zei ze niet op de hoogte te zijn geweest. Dat ze op de sprekerslijst stonden, op dezelfde waar zij ook op stond, nee, geen notie van genomen.
Op het raam van boekwinkel Ocelot in de Rosenthaler Straße prijkt een knalgele poster van Verlage gegen Rechts. Een samenwerkingsverband dat al sinds 2016 bestaat, en zich door de actualiteit opnieuw ontwikkelt. BÜCHER DIE WISSEN WO SIE STEHEN, meldt de poster.
Wellicht is het inspirerend voor Nederlandse uitgevers om ook zoiets op te zetten of zich bij de club aan te sluiten, zeker nu de Leipziger Buchmesse in zicht is met gastland(en) Nederland/Vlaanderen. Het telkens gebezigde motto ‘Alles ausser flach’ gecombineerd met ‘alles ausser rechts’ schept dan meteen wat duidelijkheid bij de Duitse collega’s, simpelweg om te laten zien waar de literaire en boekenwereld staat nu Wilders zo veel stemmen heeft getrokken.
De afgelopen maand gingen overal mensen de straat op tegen de AfD. In veel Duitse steden leidde het tot grote demonstraties. De Akademie der Künste op de Pariser Platz voorzag tijdens de grootste demo, die in Berlijn honderdvijftigduizend mensen op de been bracht, in een openbaar protestborden-atelier. Ter plekke werden teksten gemaakt en op stukken karton gezeefdrukt en geschilderd.
Hoe uitgelaten en verbonden de sfeer daar was, zo ingetogen en bezorgd is die nu tijdens de zondagavond-lichtketens in het buurtje rondom de Bötzowstraße in Prenzlauerberg. Mensen komen met lichtjes en kaarsjes aan wandelen en sluiten zich zonder verder iets te zeggen aan. Samen vormen ze een lichtketen vanaf de hoek van de Käthe Niederkirchner Straße. ‘Licht im Dunkeln: Unsere Straße bleibt hell!’ Dat staat boven een brief die her en der in de wijk hangt. Met deze vriendelijke A4-tjes worden de ‘Liebe Nachbar:Innen’ opgeroepen om, ‘vanuit een meerderheid, aan al diegenen die erop uit zijn om onze manier van samenleven op het spel te zetten, een signaal af te geven voor onze huisdeur, voor onze straat, voor onze buurt, voor onze maatschappij en tegen de dreigende donkerheid.’
Elke zondag begint het om zes uur, en elke zondag staan er meer mensen.
JA NICHTS IST OK: een andere tekst die zich opdringt. Het statement, te vinden op palen, elektriciteitskastjes en wildplakzuilen, bevestigt de sfeer die soms de straten overneemt. Een sfeer die te voelen is bij het zien van ‘herdenkingsaltaartjes’ voor Alexej Navalny in portieken, bij de bloemenzee voor de Russische ambassade op de Unter den Linden, in de leegte op straat als trams en bussen vanwege stakingen dagenlang niet rijden, in de wanhoop bij demonstranten voor Gaza bij de Reichstag en in de afwezig vrolijke blik van mensen die in het wilde weg iedereen een ‘schöne Frauentag’ wensen.
‘JA nichts ist ok’ is een campagne voor het nieuwste stuk van René Pollesch. De altijd vernieuwende theatermaker en intendant van de Volksbühne, stierf onlangs onverwacht op 61-jarige leeftijd aan een hartinfarct.
Nadat Chris Dercon er een rommeltje van had gemaakt, had Pollesch weer gezorgd voor een goede sfeer bij het theater. Niet alleen de acteurs liepen met hem weg, vrijwel iedereen kon met hem opschieten. De schok bij de medewerkers is groot, evenals bij zijn fans. Brieven en een enorme hoeveelheid bloemen liggen aan weerszijden van de hoofdingang van het theater. ‘Danke René!’ staat onder een van de teksten, waarvan een deel in geel gemarkeerd is: ‘Du hast die Welt zu ein menschlicheren Ort gemacht!!!’ Drie uitroeptekens. Te midden van twee bloemenzeeën.
Ophaaldag
De kerstman zou zijn eigen troep op moeten ruimen. Een mal idee dat me te binnen schiet als weken na de feestdagen nog steeds overal in de stad kerstbomen rondslingeren. De kerstman als zondebok, het zou niet misstaan in een modern politiek manifest. Kerstbomen zijn nog net geen probleem, maar ze vallen nogal op deze dagen. Zelfs op de tramhalte moest ik gisteren een boom ontwijken. Overal zwerven bomen, alsof ze na de jaarwisseling enigszins op drift zijn geraakt. Eerst zijn het onmisbare gezelligheidsbrengers, en dan worden ze van de ene op de andere dag de deur uit gezet. Om koud van te worden.
Maar vandaag is het ophaaldag. Piepjes galmen door de straten als de wagen achteruitrijdt. Piepjes verraden dat er gewerkt wordt. Ze vinden hun weg tegen deuren en ramen, langs het halflege schoolplein om de hoek, weerkaatsen tegen de muren van de sporthal met het golvende dak. Ik denk aan een gesprek met Timothy Isherwood, met wie ik samen het literair-muzikale werk Aan het water maak. Een tijdje terug hadden we het erover dat dit soort geluiden een vorm van vervuiling zijn. Auditieve rotzooi die over de leefomgeving wordt uitgestort. Precies weet ik het niet meer, maar de constatering was dat het gepiep slechts één voorbeeld was van alle mechanische geluiden die we zomaar in onze oren geslingerd krijgen.
We zijn die waarschuwingssignalen van vrachtwagens normaal gaan vinden. We zijn luid piepende grote voertuigen veiliger gaan vinden. Lang geleden zou er iemand op de uitkijk zijn gaan staan om buren en voorbijgangers erop attent te maken dat de vrachtwagen, langzaam, naar achteren zou gaan komen. De piepjes leggen de verantwoordelijkheid voor een veilige plek nu bij iemand anders dan de veroorzaker van een eventueel ongeluk.
Een vrachtwagen die aan de ene kant iets opruimt, geeft er iets anders, weliswaar onzichtbaars, rommeligs voor terug. Wat dat precies is, daar zouden we nog een tijdje over kunnen doorbomen.
Niet dat we dat gaan doen, want we komen niet boven het lawaai uit. In Berlijn is lawaai maken een geliefde gewoonte. Lawaai maken in de zin van demonstreren. Wie dat niet helemaal overdrachtelijk weet te nemen, geeft zich over aan het motto ‘wie het meeste lawaai maakt, wordt het beste gehoord’. Zo werden de Berlijners in de eerste weken van het jaar 2024 geconfronteerd met reutelende boerenvoertuigen die luid claxonnerend kruispunten bezetten, en de omgeving van de Pariser Platz en de Brandenburger Tor onbegaanbaar maakten. Het openbaar vervoer en bijgevolg grote delen van de stad lagen grotendeels lam. Dat gaat zo: boeren tuffen in konvooi over de Karl Marx Allee, vervolgens krijgt de trambestuurder, net een halte voor overstaphalte Eberswaldestraße, door dat hij over vier, vijf haltes compleet vast zal komen te staan. Met als gevolg wachten.
Ik zat in een stilstaande M10 toen na een lange tijd een mededeling door de tram kwam dat hij niet verderging. Reizigers konden zelf de keuze maken om bijvoorbeeld een bus te nemen. Of te gaan lopen. Heerlijk dat ook de trambestuurder zich bewust was van keuzemogelijkheden in moeilijke situaties. Als rechtgeaarde Hollander zie ik dan altijd nog de keuze om te gaan fietsen, overigens iets wat Berlijners in de winter een stuk minder doen, maar ik had geen zin om mijn fiets te gaan ophalen. Dus hup, verder met de benenwagen. Waar de uitdrukking ‘benenwagen’ vandaan komt, is eigenlijk een raadsel, want wandelen is heerlijk, maar het heeft niets van de verplaatsing met een voertuig. Maar over wandelen en taalgebruik een andere keer.
Of nog wel iets over woordkeuze. Boeren heten in de berichtgeving steevast ‘Landwirte’, wat maar weer eens onderstreept hoe rijk de Duitse taal is – in het Nederlands blijven het boeren. Het zijn bewoordingen in de nieuwsbulletins op alle Berlijnse radiozenders, van Radio Berlin tot Spreeradio.
Het woord ‘Landwirt’ heeft iets statigs, een Wirt is letterlijk de ‘gastheer’, een benaming die je nooit in een negatieve context gebruikt, eerder met ruimhartigheid en met een persoon die weet wat goed voor je is. Daarbij komt het natuurlijk van ‘Landwirtschaft’, wat een economisch aandeel aan de maatschappij aangeeft. Gedachten aan het land en het landschap dringen zich op, het heerlijke waardevolle buitenleven.
Woorden doen ertoe, schreef Ilja Leonard Pfeijffer begin van het jaar in een stuk naar aanleiding van de verrechtsing van alles en iedereen. Duitsland kan er ook wat van, maar daarover ook een andere keer, want het is ook nog eens Grüne Woche. Dé internationale landbouwbeurs, met dit jaar veertienhonderd standhouders verdeeld over verschillende hallen en ruimtes, trekt zo’n driehonderdduizend belangstellenden. Dit enorme meerdaagse evenement is onderdeel van een hele traditie in Duitsland – en van de Berliner Messe, die er altijd het jaar mee opent.
Doordat de boeren actievoerden vanuit hun tractorcabines kwam er een andere beweging op gang in de stad. Overal stapten mensen stevig voort over brede, lange straten. Ik hou van de stad, nog steeds, ik ken er de weg, loop er graag doorheen, dus wat dat aan gaat hadden de boeren een slechte aan mij, echt last had ik er niet van.
Koud was het wel. Bij een paar haltes waar reizigers die in de gure januariwind voor niks stonden te wachten, ging ik langs om te zeggen dat ik zojuist uit een tram was gestapt die niet verder ging en dus hier ook niet langs zou komen. Gelatenheid was de reactie. Ach ja, de boeren. Eentje stelde een vraag waarop geen antwoord verwacht werd. Een vraag zonder vraagteken, zoiets. Wat willen de boeren nu eigenlijk? Sommigen begonnen ook maar te lopen. Anderen knikten even en keken verder op hun telefoon. Een enkeling greep juist direct in jaszak of tas naar de telefoon. Bij de vierde halte hield ik het voor gezien.
Terwijl de piepjes zich over de dag verdelen en de stad chaotisch verder pulseert, volg ik in het voorbijgaan de medewerker van de ophaaldienst. Zijn wagen haalt alleen bomen op. Ze zullen ongetwijfeld gerecycled worden of een andere niet al te slechte bestemming krijgen, anders worden de bomen niet apart opgehaald. De firmanaam aan de zijkant van de vuilniswagen bevat iets van ‘eco’, als ik verder loop ben ik hem alweer vergeten.
Eén man rijdt de wagen, een andere pakt alle bomen op en smijt ze achterin. Het gaat snel en effectief, de bomen verdwijnen in z’n geheel. Tussen de klep steekt nog een dennentak, eentje om het feestseizoen definitief uit te zwaaien, hij zwiept heen en weer als de wagen weer optrekt.
Op de rug van de vuilnisman die alle bomen verzamelt staat de naam van een ander afvalverwerkingsbedrijf, ‘Bartscherer’. Dat blijft me dan weer wél bij, niet alleen doordat zijn overall knalblauw is, maar ook vanwege de lange baard van die vent, ik zou bijna zeggen ‘dude’, een kleurrijk figuur. En een keiharde werker. Ja, hij gaat de klus klaren. Zijn missie is duidelijk. Alle kerstbomen de stad uit.
Nieuwe lente, nieuwe kunst
De gierzwaluwen scheren door de lucht, een heerlijke vliegshow voor iemand die het bij tijd en wijle fijn vindt zomaar wat omhoog te turen, zoals ik. Een vrije middag achter het Verwalterhaus waar het langzamerhand steeds drukker wordt. Het nieuwe tentoonstellingsseizoen begint. Ik ben blij onder de mensen te zijn, ja, het is goed iedereen weer te zien. De boks bleef tot voor kort nog in zwang, maar nu omhelzen we elkaar, het is een nieuwe lente.
We zitten op rode klapstoeltjes, overgenomen van een variété theater. Telkens schuiven we ze een stukje verder op, met de zon mee. Nog even en hij verdwijnt achter het huis. Wat een prachtig licht, zullen mensen dan tegen elkaar zeggen, boven, in de oude waskeuken. De laatste zon schijnt altijd precies naar binnen, lijnrecht door de Torstraße. Vanaf het dak van het SoHo House aan de overkant hebben ze al eens jaloers naar beneden gekeken hoe we daar stonden, uit het raam leunend. Een glas rode wijn in de hand, terwijl beneden op het kruispunt de trams langs gleden, van en naar Alexanderplatz. Het huis trilde, zoals het altijd trilt, net als de aarde en net als alles overal beweegt, en we proostten op het leven, in het Italiaans. La dolce vita. Beeldend kunstenaar Giacomo della Maria toonde zijn werk en hij had al zijn Italiaanse vrienden uitgenodigd. We hadden toen net zo goed in Rome kunnen zijn geweest.
Nu is er een groepstentoonstelling van het Pictoplasma Festival, het internationale festival voor character design. Het hele huis is bevolkt door vreemde wezens, kleurige poppetjes en andere wonderlijke figuren, ontsproten uit de fantasie van ontwerpers en kunstenaars. De exposerende kunstenaars zijn afkomstig uit alle hoeken van de wereld: Chili, Canada, de Verenigde Staten, Spanje, Duitsland en Nederland. Het publiek is divers, en vooral enthousiast.
Het was een lange winter, ook voor het cultuurleven in Berlijn. Maar met het aanbreken van het voorjaar bloeit het kunstklimaat weer op, het doet velen zo te zien goed.
Moki, z.t.
Onder de trap kijkt een enorme salamander lieflijk de gang in, alsof hij altijd al aanwezig was in dit huis dat ooit behoorde aan de opzichter van het monumentale St. Marien-St. Nicolai Friedhof. Een aantal jaren geleden heb ik hier mijn collages geëxposeerd en sindsdien ben ik er niet meer weggegaan. Dat geldt voor meer mensen, we komen samen als Kunstverein, we houden van de plek, er heerst rust én het is er levendig – een understatement: het vrijstaande pand staat pal naast een van de grootste verkeersaders van de stad.
Met de kunst heeft het gebouw intussen een nieuw leven gekregen. We maken er tentoonstellingen en binnen de kaders van het grotestadsleven organiseren we cross-over activiteiten met muziek, poëzie en theater.
Achter het gebouw bevindt zich een goede stek om de dag te overdenken, gedachten te noteren en te ordenen, om ideeën te vangen of, als er ook anderen zijn, gezellig wat te praten, over kunst, het leven! Als ik met mijn stoel opnieuw achter de zon aan ga, stapt Ben de hoek om. Hij komt uit New York en viert in Berlijn een sabbatical. Ben vindt alles amazing. De stad, het huis, de groene omgeving.
‘This is an amazing garden,’ zegt hij. Ik kijk om me heen en vraag hem of hij zeker weet of het een tuin is. Ondanks aardig wat grafstenen vind ik het persoonlijk ook een prachtige tuin, daar niet van. Ben lacht, complimenteert me met mijn ‘geweldige’ opmerking. De Duitsers zijn geweldig en vooral zo ontzettend aardig. Ik ben helemaal niet Duits, zeg ik tegen hem, maar dat maakt hem niet uit.
De salamander onder de trap lijkt een eigen leven te leiden. Alsof hij echt bestaat. En toch, het is een beeld. Gemaakt door Moki. Iedereen denkt dat ze Japans is, vanwege haar naam, maar ze is ‘gewoon’ Duits. In een van de ruimtes beneden toont ze nog meer werken, gedetailleerd uitgewerkte kijkkasten met axolotls erin. Eentje is gepositioneerd in een antieke radio en oogt als een diorama. Met de vriendelijke axolotl erin komt alles goed. Ik ben gefascineerd, en niet alleen omdat ik zelf eens een zine maakte met een verhaal over axolotls, een ‘mysterie’ in de kelder van het Besiendershuis in Nijmegen.
De wezentjes uit de wereld van Moki zijn betoverend. Zelf zegt ze dat het te maken heeft met de ruimtes en met de sfeer eromheen, en ik moet toegeven dat het huis en de kunst ook nu weer verrassend op elkaar inwerken.
Boven staat een drietal monitoren en nog een computerscherm waarop kunstvideo’s spelen. Een installatie van Beth Frey. In deze kamer waan je je direct in een andere werkelijkheid. Felle kleuren mixen met amorfe vormen, met maskers, met zwabberende gedaantes. Zijn het clowns die wazig in de verte staren, glimlachen ze? De herhalende melodietjes uit de video’s geven het gevoel ergens onder water getrokken te zijn. Het bruine gemarmerde behang en de glimmende oude tegelkachel herinneren er echter aan dat we ons in een oud huis bevinden.
De grote ruimte aan de voorzijde van het pand bevat werk van meerdere kunstenaars, onder wie de Nederlander Daan Botlek. Opvallend is een soort tekenfilmfiguurtje, in verschillende poses aan de wanden. De vormgeving van dit ‘character’ is helder en strak. Eentje hangt er boven een deurpost, een verwijzing naar een crucifix. De symboliek spat er vanaf. Een prachtig spel met zwart en wit, het hoofd bestaat uit in elkaar overvloeiende yin en yangvormen.
Lalalimola (ps. van de Spaanse illustratrice Sandra Navarro), z.t.
Na de verwarrende en strenge coronaperiode is Berlijn weer op de weg terug als kunsthoofdstad van Europa. Er was althans de afgelopen weken genoeg te doen wat de hedendaagse kunstliefhebbers op de been bracht. Het weekend voor Pictoplasma was er het Gallery Weekend Berlin. Drie dagen lang werden de galeries in vooral Mitte en Charlottenburg min of meer overlopen, zo druk was het. De galeriehouders hadden dan ook uitgepakt met nieuwe tentoonstellingen, nieuwe kunstenaars, vernissages en verruimde openingstijden. Bij Sprüth Magers, een van de grotere internationale galeries, verdrong het publiek zich tussen de multimediale werken van Cao Fei. De overweldigende installatie verspreid over meerdere zalen haakt in op maatschappelijke en technologische kwesties van deze tijd.
Duotopia is de titel van de tentoonstelling die draait om virtual reality en de interacties tussen menselijk bewustzijn en machines. Een achterliggende vraag is wat het betekent om mens te zijn in de zich telkens veranderende 21ste eeuw. En: wat stellen mensen zich voor van de (verre) toekomst? Een van de videowerken toont voorbijgangers die hierop reflecteren. Het is kunst die over het dagelijks leven van nu gaat en ondertussen – door video’s met zwevende objecten, landschappen en dromerige kleuren – een hoog surrealistisch gehalte heeft.
Gelukkig lopen de meeste tentoonstellingen nog wel een paar weken door, want het was gewoonweg ondoenlijk om alles in één weekend te bezoeken, hoe leuk de uitdaging ook is om zoveel mogelijk meteen te zien.
Wie zegt dat kunst en sport niets met elkaar te maken hebben? Heen en weer fietsen van Rosa Luxemburg Platz naar de Kantstraße, kriskras van oost naar west, was een behoorlijke work-out. Uiteindelijk stond er die zondagavond ruim zeventig kilometer op de teller van mijn mountainbike.
Een luchtbel tussen Oost en West
Toen ik ’s ochtends wakker werd en de radio aanzette, dacht ik bij het horen van het nieuws heel even dat ik nog droomde: o, nee, toch niet die enorme bak vissen in de entree van het Radisson Sas Hotel… Maar het onvoorstelbare was echt gebeurd: de AquaDom, een aquarium met een miljoen liter water erin, was uit elkaar geploft.
Hoe vaak ik daar niet naast gezeten had! Begrijp me niet verkeerd, ik ben niet het type vrouw dat in bars van vijfsterrenhotels op zomaar iemand zit te wachten. Nee, een familielid van me had een liefde voor het Berlijnse Radisson opgevat en hield hartstochtelijk van de plek pal naast de aquariumwand. Op een gegeven moment was iets drinken in de aldaar gelegen bar de enige mogelijkheid om hem nog te zien. Meestal haalde ik hem op uit zijn hotelkamer, waarvoor je de lift moest nemen die via een glazen schacht dwars door het hoge cilindervormige aquarium heen leidde, waarna we ons tegoed deden aan Duitse bieren en wijnen, terwijl naast ons diepzeeduikers bezig waren de aquariumramen te lappen. Elke dag weer zwommen ze hun rondjes, samen met de reusachtige exotische vissen die er leefden. Nooit is het in ons opgekomen dat het water op een dag met gigantische kracht uit het aquarium zou kunnen spatten. Dat er een vloed zou kunnen komen. Niet omdat we, zoals het overgrote deel van de Nederlanders, last hebben van onderschatting waar het om de kracht van water gaat; eerder had het te maken met een kennelijk rotsvast geloof in de Duitse degelijkheid.
Na de grote golf werd de ravage op straat vrij snel opgeruimd. Inmiddels is de benedenverdieping van het beschadigde pand aan de Karl-Liebknechtstraße al wekenlang afgezet met hekken en wit plastic. Op geen enkele plek kun je door de ommuring heen kijken. Ja, dat kun je aan de Berlijners in dit stadsdeel wel overlaten. Zelfs vanuit het ‘Espresso House’, de koffiecorner van waaruit je normaal gesproken zicht hebt op de Dom Aquarée, zoals het ‘straatje’ in de winkelgalerij bij het hotel is genoemd, is er met geen mogelijkheid ook maar een glimp op te vangen van hoe het eraan toe is. Er zaten vooral souvenirzaken, maar als ik het goed heb ook eens een bankfiliaal en aan de straatkant in ieder geval een vestiging van juwelier Frey Wille, die nu ook dicht is. Dag en nacht patrouilleren er bewakers. De enige die niet geraakt lijkt, is een man die staand op een boomstam naar het parkje aan de overkant staart. Het is een van de karakteristieke sculpturen van Stephan Balkenhol, een opvallend kunstwerk dat het hotel en shoppingcenter cachet verleent.
Waar nu het Radisson is, bevond zich ooit het Palast Hotel, het in DDR-tijd beroemde Fünfsterne deluxe Hotel direkt an der Spree. Toen het pand in 2001 werd afgebroken om plaats te maken voor het huidige gebouw, bleek dat er al die tijd een 250 kilo zware blindganger uit de Tweede Wereldoorlog onder de grond had gezeten. Dat had nog een heel andere deining kunnen veroorzaken dan die schokgolf uit het aquarium. Met liefst twaalf horecagelegenheden in huis, gerund door 650 kelners en koks, was dit in 1979 geopende hotel destijds the place to be. Een ‘luchtbel’ tussen Oost en West.
Ondanks de naar verluidt bruine waas van het interieur was het er vast gezelliger dan het in de hoge glazen hal gelegen, kille bargedeelte van het Radisson Sas. Onderaan de zijkant van het pand is tegenwoordig het DDR-Museum gevestigd, waar de menukaarten van de vroegere gastronomie nog te vinden zijn, waaronder de Franse bistro Rôti d’or, het Aziatische restaurant Jade en zelfbedieningsrestaurant Quick.
Er wordt nog steeds geheimzinnig over gedaan, maar het schijnt dat verschillende wanden en kamers van het Palast Hotel volgestouwd waren met afluister- en videoapparatuur. Tal van staatshoofden van bevriende buurlanden logeerden in het hotel, in 1989 uitgebreid met staatshoofden van verder weg. Topspionnen, topmanagers en alles wat maar top of hoofd van een bedrijf, land, club of dienst was verbleef in het Palast, net als internationale artiesten als Bruce Springsteen en U2, en natuurlijk rockster en hotelmens Udo Lindenberg.
Vooral het terras bij het bovenin het hotel gelegen Cafe am Palast moet imposant zijn geweest, met zijn uitzicht op de Spree, de Dom en het Palast der Republik. Het doet denken aan de schlagerhit Theater waarin Katja Ebstein, ook geen onbekende in het Palast Hotel, het theaterpodium gelijkstelt aan ‘het wereldtoneel’:
Theater, Theater,
Der Vorhang geht auf, dann wird die Bühne zur Welt […]
Alles ist nur Theater
Und ist doch auch Wirklichkeit.
Theater, das Tor zur Fantasie.
Frisse lucht
Het ligt vast aan mij dat ik de afgelopen weken het liefst onder een struik of in een boom wilde verdwijnen. In gedachten, moet ik toegeven, zat ik er af en toe zelfs. Als een kiezelsteentje in de stadswoestijn, bij regen weggespat uit het asfalt, knalhard een plantsoen in. Via het gepantserde dak van een toevallig voorbijrazende Mercedes of een andere degelijke Duitse wagen, páts, en dan maar afwachten. Tot het beter zal gaan worden. De weken rijgen zich aaneen en het aantal dagen waarin Oekraïne onder vuur is genomen door Rusland is inmiddels de honderd ruim gepasseerd. Anders dan met corona-lockdowns, die een vreemde anfeuernde werking op me bleken te hebben, lijk ik met de invasie in de Oekraïne van binnen compleet stil te vallen.
Frisse lucht helpt, dus begeef ik me in het weekend naar het Museuminsel. Even rondkijken op de markt, bij de kramen met de bananendozen vol met oude boeken. Een duik terug in de tijd, in mensenlevens, geregeld liggen er hele verzamelingen. Het komt voor dat ik me bewust ben van wat er met de rijen en stapels in mijn kamer zou kunnen gebeuren, ik moet er niet aan denken, maar ik troost me met het idee dat liefhebbers dan hun vondsten kunnen doen, net als ik nu.
Het striemende geroep van gierzwaluwen vult de hemel, het heeft iets geruststellends, het geluid van vogels die elk jaar weer terugkomen, alsof alles altijd weer goedkomt en je daar niet aan mag twijfelen, het geluid van vrijheid, of iets wat daar op de een of andere manier aan doet denken, gierzwaluwen komen per slot helemaal uit Afrika, ze passeren grenzen zonder zich er iets van aan te trekken, grenzen bestaan niet. Zwierend en gillend hebben ze iets zorgeloos over zich, ze lijken plezier te beleven aan het mooie weer – laten we gaan, het is zomer, hallo zon, hallo stad, hallo allemaal, de zómer is er!
En prompt zie ik onbewust een titel die het tegenovergestelde suggereert. Zul je net zien. Heb ik weer. Tussen een rijk geïllustreerde Readers Digest-uitgave over zakhorloges en een paar scheef gelezen detectives valt mijn oog op Winterglück. Een blauw boekje. Gedichten van Friederike Mayröcker. Terwijl om me heen de vaste klanten, echte boekenfreaks – voornamelijk mannen, veel baarden en vette, afgedragen jassen – werktuigelijk hun handen door de dozen laten gaan, boeken zoeken is noeste arbeid, sla ik de bundel open, die begint met auf den Boden, und in den Wolken in Mai. Het is een titel, hoewel de zin eerder iets weg heeft van een dichtregel. Een regel alsof je ergens middenin valt, net als het gedicht zelf, dat iets terloops heeft. Het is maar kort en eindigt met drie puntjes:
da fliegt mir
das Auge davon diese
Ringeltaube in die Allee mit den dunklen knorrigen
Stämmen, den grünen strömenden
Wipfeln, den bunten jubelnden
Tieren, in finsteren
Tropfen der Wasserfürst Füße
mit Schnauze während
im Mohrengewande
ich…
Die puntjes doen het ’m, geloof ik, ja, die Mayröcker moet mee.
Als ik ’s avonds met mijn ‘boekje in een hoekje’ op het balkon zit, lekker buiten, vanwege, je weet wel, durchatmen zeg maar, hangt de warmte als een sluier om me heen. De stenen van de opgewarmde buitenmuren stralen nog na van de dag.
Beneden suist om de paar minuten een tram langs. Het verkeer beweegt zich in stromen, het lawaai ebt steeds duidelijker weg. Het gezang van een merel neemt het over. Hij heeft een plek gevonden op een dak aan de overkant, precies in het midden van een zendmast. Het is een afgrijselijk ding met allerlei uitsteeksels dat als een reusachtig vijandig insect met uitgestoken tentakels stil zijn kansen afwacht, een krijger van een andere planeet die ik verafschuw en tegelijkertijd niet meer zie. Ik heb mezelf geleerd verder te kijken dan het angstaanjagende obstakel, in de richting van de Eberswalder Straße, waar het uitzicht eindeloos is, op een hijskraan na, in Berlijn is er altijd wel ergens een hijskraan.
De horizon is in een knallend oranje zweem gehuld, alles in de verte is wortelkleurig. Ineens scheert een hele groep zwaluwen over het balkon, vlak langs me, een bende zwarte sikkels net voor de schemering invalt. Zo gaat het iedere avond, meteen na dit soort luidruchtige duikvluchten winnen ze hoogte en verdwijnen de vogels in de nacht.
Nie wieder Krieg
En toen was het oorlog. Toen ja, lang geleden. Maar op de groepsapp van het huis gaat het over een bom. ‘We vallen er net buiten’, lees ik. Een plaatje van het gebied achter het Anton Saefkowpark toont de precieze plek. In de Berliner Morgenpost was het eerder die dag goed voor een klein berichtje: ‘500-Kilo-Weltkriegs-Bombe in Prenzlauer Berg entdeckt’. Het oude gebouw van de Netto-supermarkt is afgebroken en tijdens de bouwwerkzaamheden bleek er een ‘Fliegerbombe’ in de grond te zitten. De Berlijnse explosieve opruimingsdienst komt hem onschadelijk maken. Voor de zekerheid moeten in een straal van tweehonderdvijftig meter bewoners hun huis uit. Dat zijn zo’n tienduizend mensen. Wij zitten daar dus niet bij, net niet.
De stemming op de app is gelaten, er klinkt wat ongeloof door over de vreemde samenloop van omstandigheden. Het is dezelfde dag dat Rusland Oekraïne is binnengevallen. ‘Krieg in Europa!’ kopte de Berliner Kurier in chocoladeletters.
Vanaf die dag is de Brandenburger Tor gehuld in een blauw-gele lichtbundel, de kleuren van de Oekraïense vlag, als protest tegen de plotselinge invasie van Poetins troepen in Oekraïne. Tegenstanders laten er hun stem horen, elke avond klinkt het luider. Stop de oorlog, stop Poetin. Maar hoe?
In een paar dagen tijd staat alles op scherp. Terwijl de Bondsdag voor het eerst in de geschiedenis op zondag vergadert en besluit om per direct honderd miljard euro extra voor defensie uit te trekken, verzamelen zich in de omgeving van de Reichstag grote groepen mensen. Ze lopen, ze fietsen, ze stappen uit bussen, uit auto’s, wandelen vanaf metrostations. Iedereen is onderweg naar de demonstratie, een initiatief van mensenrechten- en vredesorganisaties. Om steun te betuigen aan Oekraïne, om protest te laten horen tegen de Russische aanval, om zorg te uiten, om te zeggen dat vluchtelingen welkom zijn.
Al bij Alexanderplatz zijn er fietsfiles. Op de Unter den Linden is het overvol en in alle drukte fietst Ina ineens naast me. We zijn beiden collagisten, maar door Corona hebben we elkaar al heel lang niet gezien. Beiden zijn we verbaasd dat dit de plek en het moment is dat we elkaar treffen. We fietsen een stukje samen op, verliezen elkaar daarna weer uit het oog.
Eenmaal bij de Brandenburger Tor is er bijna geen doorkomen aan. Bij de overgang naar de Pariser Platz kan de stroom maar amper tot stilstand komen. ‘Ich hab grün!’ meldt een automobilist geërgerd uit zijn openstaande raam. ‘Wir haben blau-gelb,’ hoor ik naast me. Of de man achter het stuur het ook gehoord heeft, is de vraag. Zijn wagen is al bij de Amerikaanse ambassade.
Iedereen is op weg naar de Siegessäule midden in Tiergarten – overigens een oorlogsmonument, maar intussen meer bekend als de grote gouden engel uit de film Der Himmel über Berlin.
Allerhande protestborden, gele en blauwe ballonnen, vlaggen, beschilderde gezichten en met leuzen opgetuigde kinderwagens komen samen op de Straße des 17. Juni. OMA’S GEGEN KRIEG staat op een gelamineerde A4 om de nek van een vrouw. Klare taal, net als FRIEDEN FÜR DIE UKRAINE JETZT, dat een andere, veel oudere, dame fier boven zich uitsteekt. Het is een handgeschreven bordje dat kracht uitstraalt. Meestal is STOP WAR, NIE WIEDER KRIEG of eenvoudigweg FRIEDEN de boodschap. TESTOSTERON NEANDERTALER STOPPEN staat op een bord dat tegen een kinderwagen geleund staat. En passant enige psychoanalyse is nooit weg.
Net buiten het gewoel zit een kind op een boomtak, een protestbord op de arm. De jonge demonstrant geeft Poetin persoonlijk een veeg uit de pan: ANGRY OLD MAN, YOU ARE HISTORY!
Vol overtuiging woorden neerpennen, misschien helpt het.
Heel Berlijn haat alles
Op een van de hoeken van de Platz der Vereinten Nationen staat in een plantsoen een verkiezingsbord. Al woon je op de tiende verdieping in een van de flats aan het plein, al sjees er voorbij in het drukke Berlijnse verkeer, het metershoge, overwegend rode billboard trekt de aandacht. Het is een gigantische foto van een vrouw die bezig is met het doornemen van belangrijke stukken. In haar gezicht weerkaatst het schijnsel van een bureaulamp. De dag is al lang voorbij, maar zij heeft nog een klus te klaren, of zoals de tekst naast haar meldt: ARBEITEN FÜR BERLIN. Deze ‘arbeidster’ is Franziska Giffey, sinds iets meer dan een jaar de nieuwe burgemeester van Berlijn, en – de boodschap is duidelijk – ze heeft het er maar druk mee. Niet dat ze het bijltje erbij neer wil gooien, integendeel, ze wil dóór.
Dan moet haar partij wel eerst nog even de verkiezingen winnen. Of om precies te zijn: opnieuw winnen. Eigenlijk waren de verkiezingen voor de stad over drie jaar gepland, want bestuurstermijnen gelden over het algemeen vier jaar. Alleen, de verkiezingen moeten over. Er is bij de vorige verkiezingen namelijk iets fout gegaan.
Zeg maar gerust heel veel fout gegaan. Tekorten aan stembiljetten. Urenlange wachtrijen voor de stembureaus, waarvan een aantal ook nog tussentijds en voortijds sloot. En tot overmaat van ramp konden er geen stembiljetten ergens anders opgehaald worden, omdat er vanwege de marathon in de stad geen doorkomen aan was.
Ik herinner me van deze verkiezingszondag een vreemde ontmoeting met een oudere vrouw in de Torstraße: ze vroeg zich af hoe ze bij het stemlokaal kon komen. Omdat ze vanwege het hardloopparcours haar eigen straat niet over mocht steken en ze niet al te goed ter been was om een grote bocht om te lopen, zat er niets anders op dan een taxi te nemen naar het stemhokje.
Uiteindelijk heeft het hooggerechtshof in Karlsruhe besloten dat de verkiezingen helemaal over moeten en niet slechts een deel, waar eerder sprake van was. Dat betekent dat de Berlijners op 12 februari weer hun weg naar de stembus gaan maken. Van de 2,4 miljoen kiesgerechtigden in Berlijn heeft de afgelopen keer ruim 1,8 miljoen gestemd, 75,4 procent, wat naar verwachting de komende keer iets lager komt te liggen.
Schuin tegenover Giffeys-verkiezingsbord markeert een heel ander exemplaar het kruispunt. Een bord met een man afgebeeld voor een hemelsblauwe achtergrond. Hij zit weliswaar niet op kantoor, maar hij draagt wel een kantoor-outfit: donkerblauw colbertje, wit overhemd, losse boord. Een stropdasloos type, dat wil meestal wat zeggen in deze business. ‘Spricht Berlinerisch. Und fließend Klartext’ is volgens het bord een van zijn kwaliteiten. Kai Wegner is de naam die eronder staat. Het is de politicus die in de polls op kop ligt. Zijn partij, de CDU, is er naar eigen zeggen voor alle Berlijners, ‘ook die met een auto’.
In het gras voor hem liggen twee grote plakkerige stukken papier, overblijfselen van een vernielingsactie waarbij minimaal de helft van het Wahlplakat is verwijderd. De beloftes van de politieke partijen houden de gemoederen op straat duidelijk nogal bezig. Hoe meer de politiek de stad opsiert met allerlei ‘verhalen’ op verkiezingsborden en -posters, des te opvallender lijken de reacties. Zowel non-verbaal, oftewel scheurend, als verbaal, spuitend en schrijvend dus – allemaal op diezelfde borden en affiches.
De sleutel in deze verkiezingsstrijd lijkt snelheid. Net zo fanatiek als het vernielen van campagnemateriaal gaat het opnieuw beplakken van de borden. Het voltrekt zich kennelijk zo razendsnel dat er geen tijd is om rotzooi mee te nemen, maar verder lijkt het alsof kritische geesten die door de buurt trekken geen schijn van kans hebben.
Moeilijker te neutraliseren zijn de leuzen die áchterop de borden zijn gekalkt. In heldere letters staat er in telkens hetzelfde handschrift AUS GRÜN WIRD BRAUN. Het schilderen van deze teksten vormt een campagne op zich: geen enkel CDU-bord is onberoerd gelaten. Het lijkt een antwoord op de bijna nazistische kreten die gaan over politie-inzet, hoewel het intussen ook opgevat kan worden als een sneer naar de Berlijnse Grünen-politici, die aanvankelijk in de peilingen een verkiezingszege in het verschiet hadden. Deze lijkt van de baan na de voor milieubeschermers teleurstellende houding van de Grünen ten opzichte van Lützerath. Als wel vaker trekt de landelijke politiek een wissel op de plaatselijke gang van zaken. Lützerath is een van de dorpen in Noordrijn-Westfalen, op enkele tientallen kilometers van de Nederlandse grens, waar in de omgeving energiereus RWE het hele landschap afgraaft om bruinkool te winnen. Veel Duitsers, en ook Nederlanders, zouden dat in deze tijden van klimaatproblematiek en energietransitie liever anders zien. Regeringspartij Die Grünen heeft naar eigen zeggen goed onderhandeld door Lützerath op te offeren ten gunste van vijf andere dorpen en een stop van de bruinkoolwinning in 2030 af te dwingen. Lützerath had echter ook een symboolfunctie. Wanneer het dorp behouden was gebleven, had de uit alle windstreken afkomstige protesterende bevolking zich gesteund gevoeld door de politiek.
Bij de Edeka-supermarkt aan het plein, een voormalige DDR-Kaufhalle die erom bekendstaat dat Angela Merkel er nog geregeld zelf haar boodschappenwagentje vult, hangen aan hoge lantaarnpalen meerdere kleine verkiezingsborden boven elkaar. Ook langs de wegen tussen Alexanderplatz en de brede Karl Marx Allee zijn zulke rijtjes boven elkaar te zien. Een aantal kandidaten roept herkenning op. De sfeer, de kleuren en de logo’s vormen, samen met allerlei prozaïsche namen, een onverwacht weerzien. Daniela Billig, Rona Tietje, Max Landero, Stephanie Wölk, Regine Laroche. Serieus en vriendelijk turen ze de straten door. Iedere buurt heeft zo zijn eigen politici. Het werkt als een soort echoput. Wie hoopt en verwacht kiezers in een bepaalde omgeving te vinden, verspreidt precies daar de posters. Terwijl de grote partijen met enorme reclame-uitingen de publieke opinie proberen te beïnvloeden, is het voor veel anderen maar de vraag of ze de kiesdrempel halen. De kleintjes hebben bovendien niet echt meer het budget om zo kort na de vorige keer alweer voluit campagne te voeren.
Meestal hangen er niet meer dan twee borden boven elkaar. Aan een drietal lantaarnpalen naast de Edeka echter prijkt er telkens bovenaan nóg een bord. Ondanks dat alles zeker tweeënhalve meter hoger hangt dan de rest, zijn twee van de drie borden losgerukt. Erop staat geen gezicht maar een tekst: Klima Kleber in den Knast. Een provocatie van de ultrarechtse AfD, afkorting van Alternative für Deutschland, waarmee betogers voor betere milieumaatregelen weggezet worden als criminelen. Wat voor de één geldt als alternatief, is voor de ander een schrikbeeld. Het campagnemateriaal is en blijft alleen in verre buitenwijken prima op z’n plek, verder hangt de AfD-standaard zo ongeveer in de wolken. Vandalismeproof is dat dus nog steeds niet. ‘Ganz Berlin braucht die Polizei’, om er een CDU-leus bij te halen.
Maar zou het lostrekken van de posters eigenlijk wel een echte aanval betekenen? Misschien is het balorigheid en is het helemaal niet tegen nare en dubieuze standpunten gericht, is het gewoon een afkeer van álles. Of zoals Die Partei, een ‘aftakking’ van het satirische tijdschrift Titanic, het op een van zijn affiches typeert: ‘Ganz Berlin hasst die Politik’.
Zapata
Hij zingt aria’s op de mountainbike, de zanger. Zo te horen fietst hij rondjes. Hij is al twee keer langsgekomen.
De meeste mensen zijn te voet onderweg. Twee vrouwen op leeftijd wandelen in een sloom tempo. Een van hen loopt compleet gebukt. Het leven kan zwaar zijn.
Ze praten fluisterend. Ik kan de stemmen goed horen. Is dit hoe een geweten spreekt, vraag ik me af. Ik moet minder peinzen en piekeren, maar het gebeurt. Hoe scheef zal ik lopen als ik zo oud ben als zij?
Snel verleg ik mijn aandacht naar wat er verder nog voorbijkomt. Een kleine wit-met-bruine hond. Meer bruin dan wit. Korte haren, lange staart, net geen teckel, net geen Jack Russel. Hij wordt toegesproken met ‘Luna’. Zo heet hij dus, Luna. Alles gaat in het Spaans. Even ben ik in het El Retiro Park en niet in Tiergarten. Zapata! hoor ik een paar tellen later vanaf het grasveld achter me. Ja, Luna, Zapata. Is toch oneindig veel mooier dan ‘Gib Pfötchen’ of ‘pootje’.
Een jogger passeert het bankje waarop ik onzichtbaar zit te zijn. Het is een vrouw met een overdreven afgetraind lijf, haar postuur is tenger als een jongenslichaam. Ze rent springerig. Dat komt waarschijnlijk door de schoenen die haar voeten reptielentenen geven. Schoenen vormgegeven als sokken. Dit soort barfußschuhe zijn aardig populair, er zijn door de hele stad speciale winkels waar ze te koop zijn.
Het jaar is nog jong, vorige week sneeuwde het, en nu ruikt de winterlucht toch al naar lente. Niet vanwege de geur van bloesems, die er wel al zijn, maar eerder door een soort kou die je ondergaat. Iedere stad heeft een eigen geur en deze stad adem ik al vele jaargetijden in en uit. De herkenbaarheid van het onzegbare, wat er al eens was, weg ging, en zich opnieuw aandient. De tijd en omgeving in een sierlijk maar onleesbaar handschrift. Het leven tussen de regels.
Twee vriendinnen nemen plaats op de bank rechts van me. Het kunnen ook zussen zijn. Zelfde donkerblonde haar, zelfde lengte, beiden dragen ze rood.
‘Misschien moet je dat oude ding gewoon verkopen’, stelt de een de ander voor. Ze hangen over de rugleuning van de bank alsof hun bovenlichamen van rubber zijn, het hoofd in de nek. Toch merken ze een rakelings overscherende buizerd niet op. Ze slaan ook geen acht op de jongens die kijken alsof de kleur rood pijn doet aan hun ogen. De vriendinnen drinken bier. Dat is bijna een vereiste als je in deze stad en route bent, bier drinken. Op straat. Er zijn liefhebbers die zodra ze in Berlijn aankomen, de eerste de beste Späti inschieten om het verlangen naar een fles te stillen. Het gaat niet zozeer om de alcohol, als wel om de fles. Het vasthouden. Pas als je de flessenhals tussen de vingers voelt, ben je echt aanwezig in deze stad. Het drinken komt op de tweede plaats. De vriendinnen slaan hun laatste bier achterover en zetten hun flesjes op de grond, onder de vuilnisbak.
In de richting van een kale boomkruin werkt zich een vogeltje omhoog. Een boomkruiper. Ik volg hem zo ver ik kan en betrap me op een gedachte die in dit soort gevallen altijd hetzelfde is: geweldige schutkleur.
Naast me buigt een man zich voorover, pakt de twee lege bierflessen en laat ze geruisloos in een boodschappenkarretje glijden. Ineens was hij er, als afkomstig uit een of ander niemandsland. Een provisorisch ingebouwde plastic stellage in zijn kar voorkomt glasgerinkel.
Tussen het gekwetter van kool- en pimpelmezen door klinkt de roep van een boomklever. Hij zit dichtbij, zijn bonte veren zijn schitterend, goed zichtbaar is zijn oogstreepje. Zorro in de boombast.
De klep van boodschappenkar slaat weer dicht. Hasta la vista. Terwijl de zoeker zijn tocht vervolgt, boezemt hij bijna ontzag in. De volharding, het snel kunnen beslissen, het overboord zetten van gêne.
De aanhoudende roep van de boomklever doet vermoeden dat er iets dringends is, maar er is echt niets dringends. Ik stel vast dat de boomklever in veel opzichten compleet het tegenovergestelde is van de boomkruiper. Ook zijn manier van bewegen: de looprichting van de boomklever is van boven naar onder. Met zijn lijfje helt hij meestal naar voren, alsof hij onderdeel is van een trapeze-act. Eentje zonder touwen, want hij kan natuurlijk vliegen. Als een aantal meters verderop de klep van de boodschappenkar weer opengaat, zie ik een arm in een vuilnisbak verdwijnen. Een haastig, geroutineerd aftasten. De eigenaar van de arm lijkt bij het weglopen bijna doorzichtig te worden. In gedachten steek ik mijn hand uit. Compañero.
Meubilair
Het komt aan het licht nu het niet meer zo makkelijk kan, er een gewoonte op nahouden. Zodra zich bij een koffietentje een geschikte plek bij het raam aandient, naar binnen schieten. Een Milchkaffee bestellen. Achteloos een notitieboekje uit de zak halen en af en toe iets neerkrabbelen.
Eerder zou ik mezelf nooit zo genoemd hebben, maar ik kan er niet meer onderuit: ik ben een caféschrijver.
Zoals met veel gewoonten, heb ik zelf amper in de gaten hoe het zich voltrekt. Het begint met doelloos door de buurt wandelen, ja, dat is een onmisbaar deel van de schrijfklus. Eenmaal binnen blader ik bij de koffie door de Tagesspiegel of de Berliner Zeitung – ik ben gek op de papieren krant, waarvan er in deze stad in vrijwel elk café meerdere ‘dagvers’ te vinden zijn – en met enig geluk dienen de woorden zich aan, of niet. Ondertussen doe ik zittend wat rekoefeningen op de bank waar ik ben neergestreken. In een van mijn favoriete cafés staat een bank die zitplaats biedt aan een groot deel van de klandizie, omdat het ding langs de lengte van de muur doorloopt. Het doet me denken aan de oude koffiehuizen waar ik zat in mijn studententijd in Wenen. Wat had ik nu graag een bankjesverhaal verteld, maar hee, zo’n schrijver ben ik dan weer níet.
Op een gegeven moment trek ik mijn laptop uit mijn tas en begin te tikken. Soms wel urenlang. Ik bestel dan na een tijdje, of zelfs heel snel, heus nog eens een koffie. En een paar brezels. Of, als het lekker gaat, een hele Frühstück. En dan doortikken. Eerlijk is eerlijk, er zijn perioden geweest dat thuis de kachel uit kon blijven, en het in het koffietentje warm was. Maar dat is niet de essentie van het naar buiten gaan om zomaar ergens neer te strijken.
Lass es dir schmecken, zegt de eigenaar van mijn lievelingscafeetje als hij een ontbijt uitserveert.
Ik heb geen vaste tijden dat ik op deze manier schrijf. Ik ben er als het niet al te druk is. In de weekends, als hele families samen ontbijten en lunchen, dan hoeft het voor mij niet. Ik ben er ook als er bijna niemand meer is – het is toch een beetje de kunst van het meubilair worden. Als het geroezemoes verstomt, blijven alleen nog een storende radio, een rommelende afwasmachine en een vermoeid zoemende koelkast over.
Aan het eind van de dag hebben de café-eigenaren gelegenheid voor andere dingen. Soms maken ze een praatje. Dat ze het roddelblad Gala zo graag leest, vertelt de vrouw die naar eigen zeggen de beste fruitshakes van de stad maakt. Vakliteratuur, lacht ze. In het Bötzowviertel wonen tal van acteurs en andere bekende gezichten uit de mediawereld.
In de koffiebar op de hoek is nog administratief werk aan de winkel. De uitbater neemt plaats aan een lege tafel naast me, met een grote map en zijn laptop. Als ik een paar minuten later opkijk, zie ik dat hij in slaap is gevallen. O ja, natuurlijk: een powernap.
De jongen van het tentje waar ik het vaakst kom, kondigt aan dat hij in de kerstvakantie naar huis gaat. Naar huis is naar Bosnië. Hij blijft lang weg, tot eind januari. Ik probeer me voor te stellen hoe het op het moment is in die regio en staar wat naar de schildering van de brug van Mostar die sinds afgelopen zomer de hele muur bestrijkt. Om de paar weken hing er iets anders aan de wanden, telkens nieuwe exposanten, en op een dag was er die brug.
Berlijn kan hij niet missen, zegt hij ongevraagd. Ondanks de stilte van de lockdowns. Die waren hem een gruwel. Kun je niet héél even blijven zitten, had zijn vrouw op een gegeven moment vertwijfeld uitgeroepen. Nee, zegt hij nu tegen mij, ik moet iets doen, dat ben ik gewend. Ik kan het gewoon niet, de hele tijd thuis zijn.
Haar werk verschijnt bij Uitgeverij In de Knipscheer. Op dit moment is ze bezig aan een nieuw boek.