Standplaats Curaçao
Elodie Heloise
Foto: Selin Oztekin. Muurschildering: Angelito Negro
van Garrick Marchena INSTA @garrickmarchena
Rakumin
‘Waar ben je?’
Ze hoort hem aan komen stampen. De houten vloer in het huis verraadt hem. Altijd. Ze weet, waar ze ook is in huis, precies hoeveel tijd ze heeft. Ze fluistert nog een snel ‘ayo’ en klikt dan haar dochter weg.
‘Wat was je aan het doen?’
Ze zit tussen de ongevouwen was op hun bed. Haar handen bewegen werktuigelijk en maken stapeltjes. Antwoord geeft ze niet aan de man die in zijn witte onderhemd in de deurpost staat. Dat is ook niet de bedoeling. Hij prefereert een monoloog.
‘Ik heb honger. Ga koken.’
Commando’s. Hij blaft commando’s en ze voelt de irritatie als een etterende bult aanzwellen. Rustig Gorda, rustig. Als die bult knapt, heb je een probleem. Zoals je dat tien jaar geleden ook had.
En daarom onderschrijft ze zijn commando door op te staan en zich naar de keuken te verplaatsen.
Het had zo eenvoudig geleken. Het gele pakje was zo klein, zo onschuldig. ‘Rakumin’, stond erop. Om van ratten af te komen. Ze had goed gedoseerd. Elke dag een klein beetje door z’n eten. In twee maanden tijd was hij in een mager halflijk veranderd. De dokter kon niks vinden.
‘Vaker kleine hapjes eten,’ was het advies. Met veel zorg had ze zich daar om bekommerd. Elke dag. Totdat ze door hem werd betrapt met het pakje in haar hand. De rechter gaf haar drie jaar. En twee jaar voorwaardelijk. Ze betuigde spijt en hij had haar teruggenomen. Stond bij de poort van de gevangenis op de dag dat ze vrijkwam. Maar helemaal vrij was ze nooit geweest. Niet sinds ze bij Gino was.
In de keuken staat zijn stoel al klaar. De stoel waarop hij zit terwijl zij kookt. Ze zucht en wast haar handen. Wachten moet ze nu totdat hij er ook is. En alle ingrediënten inspecteert voordat ze kan beginnen. Ze liggen uitgestald op het aanrecht. Inclusief alle kruiden. Als Gino zijn ronde gedaan heeft, knikt hij haar kort toe en neemt plaats op zijn stoel. Ze kan beginnen. Vis, rijst, gebakken bananen en een zure komkommersalade.
Het potje pika op tafel is nieuw. Gino draait het open en bedeelt zichzelf er rijkelijk mee. Op z’n rijst, op z’n vis. Hij neemt meer dan de helft van de gebakken bananen voor hij het bordje haar richting opschuift. In het schaaltje waar de komkommersalade in zat, drijven de vier stukjes die hij niet aan zijn maaltijd heeft toegevoegd. Ze vist ze eruit en legt ze op haar bord. Ze eet met gebogen hoofd. Loert tussen haar wimpers naar de man tegenover haar. Gino smakt, gebruikt alleen zijn lepel, negeert zijn servet en knoeit. Vlekken op het witte onderhemd die zij eruit zal moeten schrobben. Ze weet dat hij het expres doet. De etterbult begint te kloppen.
Als hij klaar is, veegt hij zijn mond af met de rug van zijn hand. ‘Goede pika,’ zegt hij waarderend. ‘Van de Chino?’
Ze kijkt op. Heel even flikkert er iets in haar ogen.
‘Nee hoor,’ zegt ze dan rustig. ‘Die heb ik helemaal zelf gemaakt.’
Zie je nou wel
Pacheco hoorde het van Chu, die het weer van Rodriques had gehoord. En Rodriques kon het weten, want die had een neef die een vriend had die bij de Raffinaderij werkte.
‘Ze zeggen dat ze eruit zijn,’ had die vriend gezegd. ‘Maar je moet niet alles geloven wat ze zeggen. Er zijn nog steeds werknemers die ontevreden zijn over het onderhandelingsresultaat.’
Pacheco zat in z’n auto. Hij reed van Westpunt naar de stad. Bij Grote Berg zag hij de hoofdrolspeler in het conflict opdoemen. Op Radio Direct belde iemand in.
‘Dit probleem is nog niet opgelost. Waar rook is, is vuur, en bij de Isla gaat dat altijd samen.’
Pacheco zag zwarte rook en fikkende pijpen. De omroeper zag niets, maar stelde de luisteraars gerust.
‘Ik heb de gedeputeerde net nog gesproken. Er is geen enkele reden tot paniek. Er is genoeg benzine. In elk geval voor een maand. En ja, het probleem is nog niet helemaal opgelost. Maar er is een plan. Er wordt aan gewerkt.’
Pacheco rook inmiddels de Islalucht en voelde een lichte hoofdpijn opkomen. Het vuur in de pijpen laaide hoger op en op straat leek het drukker dan anders. Pacheco was er niet gerust op en belde Chu. ‘Ey sua, waar zit je? Luister, dat benzinegedoe is nog niet voorbij, hoor. Het is erg druk op straat en ik zie rook, heel veel rook.’
Chu zat bij Ritz toen Pacheco belde. Samen met Rodriques. Juanita had hun net een nieuwe whiskey coke ingeschonken. ‘Problemen,’ zei Chu. ‘Ik heb het net van Pacheco gehoord. Hij denkt dat ze weer gaan staken.’ Simultaan grepen de beide mannen bij de snèk naar hun telefoon. Eerst belden ze hun moeders, daarna hun vrouwen en hun by-sides. Ze wachtten een minuut en stuurden toen een group message naar hun hele telefoonbestand.
Pacheco reed zich vast op de ring. Bij de tankstations stonden enorme files. Niemand kon nog voor- of achteruit. ‘Zie je nou wel,’ bromde Pacheco. ‘Je moet echt niet alles geloven wat ze je vertellen.’
Mannenruil
Eliza rijdt rechtstreeks door naar het bandencentrum. De lekke band die ze zojuist zelf verwisseld heeft, ligt in de achterbak van haar pick-up. Ze voelt zich stoer als ze naar haar zwarte handen kijkt. Ze veegt het zweet van haar gezicht en bedenkt te laat dat daar nu ook een veeg op staat. ‘Ach, who cares.’ Andruw zal erom lachen. Zoals hij altijd om haar moet lachen. Volgens Andruw, een Jamaicaanse filosoof die in zijn levensonderhoud voorziet met autobanden plakken, zijn Curaçaose vrouwen heel anders dan Jamaicaanse vrouwen. En elke keer als zij hem opzoekt, al dan niet met zwarte vegen, ziet hij daarin een bevestiging.
‘Wat heb je nu weer gedaan?’ Hij vraagt het met een grijns.
Ze mompelt wat over een tochtje over de vlakte van de Noordkant en een wat ongelukkige ontmoeting met een koraalrotspunt.
Andruw schudt zijn hoofd. ‘Heb je zelf die band verwisseld? You did, didn’t you? You look like you did.’
Eliza knikt. Andruw gooit zijn dreadlocks achterover en begint te lachen. ‘Dit bedoel ik. Jamaicaanse vrouwen wachten op een vent om het karwei te klaren. Curaçaose vrouwen zijn selfsupporting. Jamaicaanse mannen waarderen dat.’
Die opmerking zet Eliza aan het denken. Aan de vele Curaçaose vrouwen die het alleen moeten uitzoeken. Zonder man. De door Andruw geprezen onafhankelijkheid is maar al te vaak uit nood geboren. En de waardering ervoor is ver te zoeken. Eerder is het de gewoonste zaak van de wereld. Ze krijgt een stout idee.
‘Hé, Andruw, wat dacht je hiervan: we ruilen mannen. Curaçaose mannen naar Jamaica en Jamaicaanse mannen hiernaartoe. Dan krijgen onze vrouwen eindelijk een beetje waardering.’
Andruw denkt even. ‘Dat is niet zo’n beste deal voor de Jamaicaanse vrouwen.’
Daar heeft Eliza ook een antwoord op. ‘Ai Andruw, ik ben een Curaçaose vrouw… Dus ik denk eerst aan ons. Maar wat we kunnen doen, als dit werkt en de Jamaicaanse vrouwen zelfstandiger zijn geworden en de Curaçaose mannen wat meer doen, is later ook de vrouwen ruilen.’
Andruw laat het idee even bezinken en vraagt dan: ‘You are also partly Dutch aren’t you?’
Eliza begint te lachen en zegt: ‘Guilty’.
Andruws blik vernauwt en hij kijkt haar quasi doordringend aan. ‘Did you just try to steal my country?’
Groene Hollanders
In dit deel van het koninkrijk verwelkomen wij steeds meer overzeese ‘landgenoten’. Vaak komen ze met een halve burn-out uit het vliegtuig rollen om zich te vestigen onder de Curaçaose zon. Er zit van alles tussen: (veel te jonge) pensionado’s, fortuinzoekers, stagiaires, missionarissen, avontuurlijke gezinnen. Allemaal zijn ze Nederland zat. Allemaal willen ze wat anders. ‘Makamba berde’ heten ze hier. Groene Hollanders, vers van het land. Bij het vooronderzoek zijn meerdere opties voor herlocatie bekeken en de risico’s van zulk een onderneming in kaart gebracht. Dan blijkt dat er een eiland binnen het koninkrijk bestaat waar Nederlands gesproken wordt, waar frikadellen verkrijgbaar zijn, waar bedisselende regeltjes je het leven niet zuur maken en waar je on top of the bill een goede garantie hebt op mooi weer.
In het begin is het dan ook allemaal fantastisch. Maar dan ontdek je dat de automonteur alleen Papiamentu spreekt, dat er vele ongeschreven wetten zijn waarvan je niet op de hoogte bent, dat het frikadellenschap wel eens leeg is, dat een tripje naar het bevolkingsregister een week in beslag kan nemen en dat de zon soms lelijke brandwonden achterlaat. Het eerste jaar is er een van toenemende verbijstering, het tweede vaak een van ergernis. Dan volgt het breekpunt in het derde jaar: het besef dat je in een andere cultuur bent gestapt. Het-is-hier-fantastisch wordt ‘het is hier zo anders’. Ja dûh, denk ik dan, wat had je gedacht. Je zakt duizenden kilometers af naar het zuiden. Natuurlijk verandert er dan wat!
Ergens vind ik het wel zielig als ik ze zie knoeien, deze Hollandse nieuwen in Caraïbisch vat. Maar stiekem moet ik ook om ze lachen. In het land van herkomst zijn ‘aanpassen’ en ‘integreren’ van de allerhoogste prioriteit. Valt dat even tegen… als je dat zelf ondergaan moet.
Flatscreen
Bij het groene huis aan de overkant verzamelen zich een oplegger, drie pick-ups en twee gewone personenauto’s. Allemaal volgepropt met spullen. Ashmir kijkt uit het raam en scant de voertuigen. Op zoek naar een antwoord op een vraag die hem al langer bezighoudt. Zou die nieuwe mevrouw die hij eerder door het nog lege huis zag lopen ook kinderen hebben? Bij voorkeur jongens en als het even kan eentje van zijn leeftijd. Het zou helemaal mooi zijn als die nieuwe buurjongen een beetje kan tennissen. Dat doet Ashmir altijd met zijn vader. Gewoon op straat. Een grote jongen stapt uit een van de pick-ups. Die is te oud. Zit vast al op de middelbare school. Hij wordt gevolgd door een kleinere jongen met blonde krullen. Ja, die is het. Ashmirs nieuwe vriend. Hij kan de grijns op zijn gezicht haast niet binnenhouden en besluit dan ook door het raam naar buiten te klimmen. Ashmir gaat zijn nieuwe vriend begroeten.
De nieuwe buurvrouw heet ‘tante’ en Ashmir en zijn vriend hebben al getennist. Ook gefietst, in de mondi rondgelopen en op straat geskatet. Met de broer van zijn vriend luisteren ze naar muziek. In de keuken van tante staat een babycactus die Ashmir haar gegeven heeft en die hij zelf water komt geven omdat zij dat vergeet. Tante spreekt Papiamentu. Ze kan ook koken en speelt kaartspelletjes waarbij ze valsspeelt om te winnen. Ashmir kan met haar lachen. Hij vindt het gezellig in het huis van tante. Het enige dat hij niet begrijpt, is dat er in het huis geen man woont. Hij denkt er vaak over na maar vindt er geen antwoord op. Er mankeert helemaal niks aan tante. Waarom heeft zij geen man? Ze zitten met z’n allen aan tafel te kaarten als hij er weer aan denkt. Tante is opgesprongen om de radio harder te zetten. Ze staat te dansen in de kamer. En dan ziet Ashmir wat er aan haar mankeert. Ze heeft geen billen, maar een flatscreen.
Carnaval
Een zinderende opwinding raast over het eiland. De lucht is vol muziek. Trommels overdonderen de stilte en kondigen een belofte aan. Nog even en dan wordt het verlangen van het Curaçaose volk geblust. In het diepste geheim wordt er gecomponeerd naar een legendarisch recept, genaaid aan franjes van vergezochte stoffen, gesleuteld aan de meest creatieve constructies en de uitverkorenen vechten tegen de tijd. Op de hoofden van het volk regent het vragen. Vragen die verlossing willen. Het volk is in blijde verwachting en de ontknoping is nu heel nabij. Voor wie zullen ze zijn, alle gouden kronen? Voor wie is alle tijdelijke roem? Wie wordt de vrouw met de meeste potentie? En wie zullen de winnende musici zijn?
Het eiland is versierd met vrolijk slingerende springers. De warming-up voor wat nog komt. Er wordt gedanst, er wordt gezongen. En in vier nachten wordt het lied bepaald. Er is geen tijd voor politiek, economie of sociale verschillen. Zelfs niet voor het dagelijks bestaan. Het gaat nu om heel andere dingen. De zindering zit ons in het bloed. Nog even en het volk staat op. In de straten van Willemstad. Geen centimeter blijft onbenut. Nog even en dan zingen wij samen, de woorden van hetzelfde lied. Dan kijken we naar een maskerade en delen we dezelfde dag. We lachen, dansen, drinken, springen. En de straten dragen ons gewicht.
Nog even en dan zijn wij samen. Voor een paar dagen, voor een paar uur. Dan zijn wij trots en onverslagen.
Zou het niet altijd zo kunnen zijn?
Engeltjes
De boodschappen worden aangeslagen door een juffrouw met vijf centimeter lange nagels. Felle fuchsia klauwen met gouden hartmotiefjes rond de nagelriemen drukken op cijfertoetsen. Grace staat in de rij van de snelkassa met een fles ketjap en een bosje siboyo largu*. Ze verwondert zich over de behendigheid van de cassière. Nooit een fout en geen gebroken nagels.
‘Shen diesnuebe florin, mai.’ Het vrouwtje voor Grace moet honderdnegentien gulden betalen. Ze is klein en verschrompeld. Met handen die reuma verraden grijpt ze in haar tas. Een rinkelende plastic zak verschijnt. Guldens, kwartjes en dubbeltjes rollen de toonbank op. Het tellen duurt een eeuwigheid.
‘Zal ik u helpen, mai?’ vraagt de caissière. Het vrouwtje schudt haar hoofd en gaat wat rechter staan. Ze telt het geld drie keer, maar komt steeds een gulden tekort. Gegeneerd kijkt ze opnieuw in haar tas. Een keurig opgevouwen papiertje komt tevoorschijn. Er zitten drie biljetten van honderd in. Even twijfelt ze, maar vouwt het geld toch weer weg. Haar tas staat op de toonbank. Zonder hoop zoekt ze diep onderin, haar hoofd gebogen in toenemende schaamte.
Grace wisselt een blik met de caissière en schuift voorzichtig een gulden over de toonbank naar de tas. De caissière glimlacht, wacht heel even en zegt dan: ‘Kijk mai, hier onder uw tas ligt er nog een.’ Het vrouwtje legt de gulden in de paarse hand en verlaat de supermarkt. Geheel ongeschonden.
Shon Jan en Prudy
Ze zitten samen onder de mangoboom. Shon Jan en zijn vrouw Prudy. Zoals elke namiddag. In het zitje aan de voorkant van het huis. Ze drinken thee, knabbelen op een kuki lèter* en kijken naar het leven buiten hun hek. De tijd van meedoen is voor hen allang voorbij.
‘Tss, het is toch wat, Jan. Die jongen… kijk nou.’
Shon Jan ziet de krantenjongen. Strak T-shirt, een tatoeage op zijn arm en een piercing door zijn wenkbrauw. Zijn spijkerbroek hangt onder zijn kont. Calvin Klein heet zijn onderbroek. Shon Jan beantwoordt de groet van de jongen en zwaait. ‘Bontardi.’
Prudy schudt haar hoofd en schenkt het tweede kopje thee. ‘Ik kan het allemaal niet meer volgen,’ verzucht ze.
Shon Jan heeft niet zoveel bezwaren meer. Hij heeft in zijn leven al van alles voorbij zien trekken. De gepoetste bruine schoolschoenen die plaats maakten voor hippe gympen. De hoedjes in de kerk, eerst verplicht op en later verplicht af. Van kort gehouden afro’s naar grote wilde soulbossen en weer terug. In de krant las hij vorige week dat politici geen pak meer hoeven te dragen. ‘Nog even en dan staat de pastoor in een bermuda achter het altaar,’ was het commentaar van Prudy. ‘Alles verandert en dan verandert het gewoon weer terug,’ had hij geantwoord. ‘Maak je niet zo druk.’
Shon Jan neemt een slokje van zijn thee. Op straat loopt een volumineuze vrouw. Haar billen bobbelen in een veel te strakke broek die haar gleuven van voor en van achter scherp aanzet. ‘Nou ja zeg, moet je dát zien. Schaamteloos!’ roept Prudy uit.
Geboeid volgt Shon Jan de samengeperste trilbillen. ‘Ik zou er anders grof geld voor over hebben om te zien hoe die vrouw zich in die broek wurmt,’ mompelt hij zachtjes.
‘Jan, wat zei je?’ klinkt het naast hem.
‘Niks, mijn schat,’ zegt Shon Jan, terwijl hij met zijn hand geruststellend op Prudy’s knie klopt. ‘Je hebt gelijk. Het is belachelijk hoe ze er tegenwoordig bijlopen. Zeg, heb je nog zo’n lekker koekje?’
Roadtrip
Antonia rijdt door de heuvels van Band’abou. Ze ziet een warawara over het wegdek scheren. De top van de Christoffelberg verrijst als een grijze man tussen het jonge groen en de bloeiende kibra hacha strooit volstrekt willekeurig met goudblad over de rug van het eiland. Antonia volgt de golvende weg en voelt mieren in haar buik. Dat misselijkmakende gevoel van nerveuze fascinatie voor het dal achter de heuvel, ze was vergeten hoe dat was.
Vroeger reed ze hier met haar vriendinnen. Een troep joelende meiden in een oude jeep, als gekken vliegend over de weg. Een rammelende koelbox achterin. Coca-cola en Mirinda-flesjes op ijs, Johnny cakes in een bruine papieren zak. Antonia lacht om de leguaan die haar met zijn zwiepende staart uit de koers probeert te meppen. Zag ze dat vroeger ook? Het lijkt of wat zij nu ziet scherper omlijst is dan toen.
Ze rijdt door naar Playa Jeremi. Een zoete herinnering aan klassenuitjes en kinderfeestjes. Boven op de klip kijkt ze naar beneden. Bruine steentjes, een blauwe zee en de lokale bevolking. O ja, zo was het. Ze speurt het strand af en ziet een schaduwplek. Even later ligt ze in zee. Het is zo helder dat ze haar tenen kan zien. Ja, dit herkent ze.
‘He, makamba,’ schreeuwt iemand. ‘Dit is onze zee. Ga jij maar lekker zwemmen in dat smerige koude water van de Noordzee.’
De woorden komen vanonder een palapa vandaan. Het ligt er bezaaid met plastic bordjes en cups. Antonia verstijft in het water. Er is hier geen makamba. Tegen wie schreeuwt die vrouw? En waarom voelt zij zich aangesproken? Omdat ze al tien jaar in Nederland woont? Zich geen echte yu di tera meer noemen mag?
Iets verderop dobbert een oudere dame. De aantijging blijkt tegen haar gericht. Lachend komt de vrouw overeind. ‘Hé, Maria,’ schreeuwt de vrouw terug, terwijl ze op de rotzooi rond de palapa wijst. ‘Jij zou ook eens een paar jaar naar Nederland moeten. Dan leer je misschien waarderen wat je hebt.’
Johnny cake: gefrituurde deegbroodjes met gesmolten kaas erin
Makamba: benaming voor wit mens, meestal verwijzend naar Nederlanders
Palapa: open ruimte met daarboven, op houten palen, een dak van gedroogde palmbladeren
Yu di tera: eilandskind
Toko ku Fe
Edna heeft geen haast. Het is zaterdagochtend. Kom op zeg. Wie het ook is, wie nu al voor haar winkel staat, kan even wachten. En wachten zullen ze. Dat weet ze zo zeker als het gefluit van de chuchubi in de ochtend. Het zijn de dagen naar de aanloop van de behandeling van een grote moordzaak, er is net gisteren een nieuwe aanhouding verricht en zij is de enige in de omgeving van Westpunt die van kranten wordt voorzien.
Het nieuws van Band’ariba wordt op Band’abou angstvallig bijgehouden. Of het nu om deze moord, de raffinaderij, een nieuwe miss voor een ‘god mag weten wat voor’-verkiezing gaat of over een omstreden benoeming in de onderwijssector. Wat aan de ene kant van de brug wordt beslist, sijpelt uiteindelijk ook door tot het deel van het eiland dat op het uiterste puntje ligt. Daar komt niemand onderuit. Behalve de vissers. Die maken hun eigen dienst wel uit.
Edna loopt vanaf haar huis de winkel in via de achteringang, waar ook het brood en de kranten worden bezorgd. Ze kijkt even op. Dwars door het verzwaarde hekwerk dat de glaspui verdedigt ziet ze bevestigd wat ze daarnet al dacht. Er staan tien klanten te wachten op het moment dat zij de deur van haar toko opendoet.
‘Bon dia yùfrou Edna,’ klinkt het in koor.
Het steekt haar vanmorgen, die zogeheten beleefde verwijzing naar haar ongetrouwd zijn. Ze is nog altijd ‘yùfrou’ hier achter haar tralietoonbank. Een soort slotzuster is ze, zoals de nonnen in het klooster op Scherpenheuvel, maar dan eentje die zo nu en dan wél naar buiten mag.
‘Hoe gaat het met shon Mimi, yùfrou Edna?’
Toko ku Fe, zo noemde haar moeder de nieuw op te richten zaak. Hoelang geleden? Het voelt als honderd jaar. Honderd jaar waarin er niets veranderd is. En in het ziek-zijn van haar moeder ligt de angstaanjagende belofte besloten dat er de komende honderd jaar ook niets zal veranderen. Belofte? Nee, niks belofte. Die weg is al ingeslagen. Het ‘bon dia shon Mimi’ is zonder dat ze er echt acht op geslagen had veranderd in ‘bon dia yùfrou Edna’. De volgende honderd jaar zijn al begonnen.
Zonder antwoord te geven legt ze de stapel verse kranten op de toonbank. Het hoofd van een ex-minister staart haar aan. ‘Aangehouden in verband met moord’. Een schreeuwkop.
‘Hier, Yubi. En moet je de kranten van gisteren en eergisteren ook nog hebben? Ik heb je een paar dagen niet gezien.’
Ze is begonnen. Handelt af zonder te vragen wie er het langst wacht. Ze weet dat Yubi er om half zeven al was. Er is dan ook niemand die protesteert. Yubi gromt iets en neemt zijn kranten aan. Ook die van gisteren en eergisteren.
‘Groet je vader voor me.’ Ze roept het tegen Yubi’s gebogen rug. Een hand gaat de lucht in. Yubi de zwijgzame zal Edna’s groeten overbrengen aan zijn vader, die op de kranten wacht. En ook hij zal niets zeggen. Zo is die familie nu eenmaal.
‘Carlo, wat is het vandaag?’ Ze doet een gok. Meestal is Carlo eerder dan Shurendella.
‘Nee, het is haar beurt.’ Carlo wijst en Shurendella stapt naar voren.
‘Heeft yùfrou Edna een pakje sigaretten voor mij? En twee potjes?’
Edna schuifelt naar achteren. Gisteren heeft de baby iets met worteltjes gehad. Dat kind moet wel een beetje gevarieerd eten. Haar hand reikt naar een potje met rundvlees. Nee, toch maar de spinazie en een fruithap. Het is de tijd van muggen en daarmee van griep en verkoudheid. Onderweg terug naar de toonbank grijpt ze ook een pakje Richmond.
‘Je zou moeten stoppen met roken. Roken is niet goed voor je kind.’
Shurendella lacht een beetje betrapt verlegen.
‘Ik weet, ik weet. Maar yùfrou Edna, het is moeilijk.’
Edna laat een tjuri horen. Het smakkende geluid van afkeuring krijgt geen bijval in de toko. Niemand durft. Een dergelijke steunbetuiging kan zomaar ineens een afstraffing uitlokken. Edna’s tong is messcherp. Shurendella legt twee tientjes op de toonbank en maakt dat ze wegkomt.
‘Ik kom straks wel voor het wisselgeld… die kleine heeft honger.’
Achter Carlo, die nu geholpen wordt met kranten en beltegoed, staat Paquito. Paquito is groot en heeft even groot ontzag voor yùfrou Edna. Haar bui is niet zo goed vanochtend en hij heeft brood nodig. Niets in de winkel verraadt dat het brood vanochtend ook bezorgd is. Er valt zelfs geen vleugje van een geur van versgebakken brood te bespeuren. De redding komt van Djaka.
‘Hoi Edna, hoe is het? Is er al pan sera?’
Edna bevriest heel even. De wachtenden in de toko hebben als vanzelf ruimte gemaakt om de gespierde man die onder de tatoeages zit door te laten lopen tot aan de tralietoonbank. Ze kijkt hem aan over de rand van haar leesbril.
‘Yùfrou Edna voor jou! Denk erom. En zou je niet eens netjes op je beurt wachten? Paquito… hoeveel broodjes heb je nodig? Daar kwam je toch voor?’
Paquito steekt drie vingers op en loopt even later met een papieren zakje dat hij haast niet in zijn handen houden kan naar buiten. Heet. Het brood is nog heet.
Carlo staat inmiddels midden in de toko zijn krant te lezen. Djaka, die eigenlijk Ernesto heet, moet geduld oefenen aangezien hij vakkundig door Edna wordt genegeerd. Hij verdraagt het met een lach. Hij weet wie hier in dit stukje Curaçao de baas is.
Carlo moet betalen en heeft alleen honderd gulden bij zich.
‘Ai dios. Niks kleiners, Carlo? Shoot. Ga maar. Betaal die krant maar een andere keer.’ En Edna wappert hem weg.
Dan is de beurt aan rasta ‘Peace’. Milieu-afbreekbare wasverzachter zoekt hij. Dat is een uitdaging. Edna loopt weer naar achteren. Ergens heeft ze iets dergelijks liggen. Ze vindt een groene fles en loopt ermee naar Peace.
‘Dit of niks.’ De rasta draait de fles om en bestudeert het etiket.
‘Wie volgt?’
Djaka steekt zijn vinger op. ‘Ben je er nog?’
De opmerking levert een grijns op. Ze ziet dat hij er drie gouden tanden bij heeft. Hoofdschuddend draait Edna zich om. Het was zo’n leuke jongen. Vroeger. Deed het niet goed op school, maar hij kon geweldig tekenen. Een tijdlang was hij weg van Band’abou. Naar Nederland, zeiden ze. Er werd gefluisterd over drugs en gangs. Djaka’s moeder had er nooit iets over los willen laten en ineens was hij terug. Onder de tatoeages. De rest liet zich raden.
Edna verdeelt twintig pan sera over twee bruine zakken. Dat is wat Djaka gisteren heeft besteld. Met twee armen vol loopt ze terug. In een slechte film. Net iets te snel grijpt Djaka naar zijn achterbroekzak. Iedereen die nog in de toko is, springt opzij of vliegt naar buiten. Peace heeft de fles wasverzachter uit zijn handen laten glippen. Edna bevriest en knijpt in de zakken, die direct scheuren. Twintig pan sera-broodjes rollen over de vloer, terwijl ze de beweging van Djaka in slow motion volgt.
De portemonnee die Djaka uit zijn broekzak haalt en met een klap op de toonbank knalt, is dik. Heel dik en zwaar. Net zoals de stilte die nu gevallen is in Toko ku Fe. Djaka vertrekt geen spier.
‘Five second rule, yùfrou Edna. Five second rule.’ Hij wijst op de broodjes op de grond. Edna rukt zich los uit haar verlamming en verzamelt wat er op de grond ligt. Djaka neemt de zakken aan. Het geld heeft hij al uit zijn portemonnee gehaald. Twee briefjes en wat losgeld liggen op de toonbank. ‘Felis dia’, en weg is hij.
Edna dweilt het lege voorportaal van haar toko. De wasverzachter die Peace uit zijn handen liet vallen, geurt nog na in de winkel. Ze mopt de plakkerige zeep van haar vloer. Wanneer ze de mop uit de emmer haalt en wil uitknijpen, valt haar blik valt op het geld dat Djaka op de toonbank heeft achtergelaten. Er steekt een kaartje onderuit. Ze pakt het op en zet haar leesbril goed.
‘Ernesto Fontiles, tattoo artist and piercing expert’, staat erop.
Chuchubi: Curaçaose nachtegaal, grijze vogel
Pan sera: rond brood volgens speciaal recept en signatuur
Publicaties:
Herinneringen aan Curaçao (2006), uitgeverij Memento Vivi.
Carnaval op Curaçao (2011), verhalen en interviews, Carib Publishing.
Woestijnzand (2012) verhalenbundel, uitgeverij In de Knipscheer.
Shusu en Sir Raylison (2019), jeugdboek voor alle leeftijden, Fundashon Sembra Buki.
Blauwe Tomaten (2023), roman, uitgeverij In de Knipscheer. Geselecteerd voor de longlist van de Libris Literatuurprijs 2024.
Meer info op www.elodieheloise.com