Standplaats Kinshasa
Roland Verbiest

Foto: Dareck Tuba
Als het echt is, is het waar. Deel 1
Shaka
Ook vanochtend wringt het verkeer op Boulevard Lumumba zich in de richting van het centrum van Kinshasa, en het geroep van de wéwa, de motortaxi’s en het geschreeuw van de ‘ress’ – de receptionneurs van de 207D Mercedes-taxibusjes – worden steeds luider. De Boulevard heeft een extra reden om mee te dingen naar de titel ‘Weg met de meest gruwelijke file ter wereld’: hij verbindt het vliegveld met de stad, en ook nu moet iedereen aan de kant, want daar klinken de loeiende sirenes van motoragenten. Een tiental luxe SUV’s met geblindeerde ruiten en knipperende 4×4-lichten moet erlangs. Voorrang voor gasten van de president of misschien wel de president zelf. De file wijkt niet en een legertje in zwart pak gehulde civiele agenten met zonnebrillen en walkietalkies springt uit de voorste Fortuner en begint ook te schreeuwen. De elitecolonne wordt over de baan van het tegemoetkomende verkeer geleid. Dan vindt iedere taxi dat hij dat recht ook heeft en is het tafereel van woeste ongebondenheid en dierlijke ruwheid compleet.
Voor de 18e Rue, de laatste zijweg van de 6,5 kilometer lange Boulevard, staat een goudkleurig standbeeld van Patrick Lumumba, de voormalige ‘Premier ministre’. Hij heft een afwerende hand, alsof hij wil zeggen: ‘Rustâggg!’ en: ‘Deze kleur is niet mijn keuze geweest!’ Ondanks zijn wat ingehouden karakter heeft hij die protesterende houding in 1960 met de dood moeten bekopen toen hij door de Belgen werd gefusilleerd. Om hem te eren wordt er een park aangelegd, maar dat idee kwam lang na het plan uit 1970 van president Mobutu om een tweehonderd meter hoge toren als toeristische attractie te bouwen. Pas vorig jaar kwam het idee van het standbeeld erbij, maar terwijl het verkeer eromheen in alle toonaarden blijk geeft van zijn aanwezigheid, is het in dit park stil. Het publiek wacht nog steeds totdat het afgebouwd is.
Naast de drukke vierbaansweg lopen parallel twee ‘petit boulevards’, bedoeld als op- en afritten van en naar de zijstraten. Die zijn niet geasfalteerd en bieden de troosteloze aanblik van straten in onbruik. Voor de ingang van de 18e Rue waar wij onze garage hebben, staat een benzinestation. Het station is afgezet met linten, want de eigenaar heeft zijn leveringen van diesel en benzine niet goed op orde. Het personeel leunt in uniform tegen de pompen, wachtend op de tankwagen.
Aan de linkerkant van het station is de ingang van de busmaatschappij van Kinshasa. Ook hier is weinig beweging, want de meeste bussen staan met panne op het terrein. Dit is de derde keer in de twaalf jaar dat ik hier ben dat ik een poging meemaak om busvervoer te realiseren. Het management en de politici romen de kas van de plaatsbewijzen en het onderhoudsbudget af. Voor reparaties worden onderdelen uit bussen gehaald die er voor onderhoud staan, en zo blijven steeds meer bussen achter op de remise. Het wachten is op een vierde buitenlandse injectie voor de aanschaf van een honderdtal fonkelnieuwe bussen die vervolgens in zo’n vier jaar worden afgeragd.
Rechts van het benzinestation op de hoek van de 18e Rue staat een donkerblauw geverfde container met het opschrift ‘République Démocratique de Congo, Ville de Kinshasa, Ministère intérieur et sécurité, Département police, Antenne Limete industrielle. Equipe d’Intervention’ en nog wat titels in een kleinere letter daaronder. Voor de container bevinden zich twee stoeltjes en twee agenten die stilzitten, met uitgestrekte benen en de smoelen van lompe honden die kijken naar wat voorbijkomt. Hun mitrailleurs hebben al vier jaar geen druppel olie gezien. Iedere dag staan de agenten vroeg op, want er kunnen veel dingen gebeuren, en iedere dag gaan ze vroeg naar bed, want er is te weinig gebeurd om over na te denken.
Er klopt iets niet. Te veel losse eindjes. Dat gaat verder door de hele stad. Er is daardoor iets niet in orde met de atmosfeer, met de uit duizenden draden geweven verhalen die een stad maken. Ze lijken hier geen patroon te vormen, en als ze dat wel doen zijn er naast de pompeuze, carnavaleske, glinsterende patronen ook veel onafgemaakte en donkere patronen ontstaan. Hier ontbreekt een gouden draad.
Die gouden draad moet nog komen. Wij gaan de komende maanden de vierjaarlijkse verkiezingscyclus lezen en begrijpen zoals die in de straten, fabrieken en gebouwen van industriewijk Limete rond Boulevard Lumumba te volgen is, want die is daar veel duidelijker te lezen dan in kranten of op social media.
Hoewel Boulevard Lumumba alles heeft van het grauwe, beduimelde, stoffige en onpersoonlijke dat bij een doorgangsweg hoort, worden hier in november olie en patronen verstrekt voor de mitrailleurs van agenten, want hier zal een kreet opstijgen waarvan de schrilheid de stoffige lucht van Boulevard Lumumba en heel Kinshasa zal doorsnijden als een scherpe pijl die recht op het hart van Congo af zal vliegen. Maar voordat dit spektakel van het verkiezingscircus zijn beloftes waarmaakt, volgen hier eerst de clowns. De trapezeartiesten laten nog even op zich wachten.
Een jongeman, niet te lang, slank, natuurlijk zwart, met lang rastahaar en oordopjes in loopt swingend langs de blauwe container. De agenten zijn hem ofwel gewend of ze slapen achter hun zonnebril, want ze geven geen krimp als hij hen passeert. Shaka heeft het niet makkelijk gehad in zijn leven. Op zijn vijftiende de oorlog ontvlucht en in z’n eentje vanuit het oosten naar Kinshasa gekomen, om vervolgens enige jaren op straat te leven. Daar is hij bovenop gekomen. Ik ontmoette hem op een expositie. Niet veel later gebruikte hij onze garage als decor voor foto’s van plastic kostuums die hij gemaakt had. Inmiddels werk ik alweer enkele maanden met hem samen.
Shaka’s kledingkeuze is eigenaardig. Hij draagt vrijwel altijd hoge bergschoenen en een overall, maar heeft een fijn oog voor kleuren en effecten. Alles altijd zó geaccentueerd, dat hij naar voren komt als een personage dat past bij het toneel van zijn daden. Dat zijn voor hem de feitelijkheden als kunstenaar. Hij negeert de voorschriften van de heersende mode en schept die zelf. Shaka noemt zichzelf plasticien. Met gedurfde plannen en opvattingen die gloeien met een barbaarse glans, glinstering en pikanterie, herschept hij plastic afval tot kunstobjecten.
Inmiddels hebben wij een bar geopend op de plek waar vrachtwagens vanuit Kikwit en Bandundu-ville hun groenten uitladen: Liberté, de grootste markt van Kinshasa. Shaka heeft de barcontainer helemaal versierd met plastic flesjes, blikjes en dopjes. De naam van de bar is Kuku Pemba, een figuur uit een eeuwenoud, bijna vergeten verhaal uit de omgeving van Kikwit. Op een oud stuk staal staat geschreven: ‘Kuku Pemba dit: réduire, récycler, ré-utiliser. Ca c’est la solution!’ We maken hiermee een statement over de ongelooflijke hoeveelheid plastic in Kinshasa en het ontbreken van enige organisatie in de vuilnisophaal. Het project is overigens erg goed ontvangen en de buren maken inmiddels ook gordijnen van dopjes. Wat gemaakt is van afval, wordt door deze Congolezen herkend als een cool cultureel object.
Foto: Roland Verbiest.
Shaka loopt door de 18e Rue naar onze garage. Altijd weer vraag ik me af wat het is met zijn glimlach. Hoe vaak al bracht hij hiermee mensen van hun stuk? Die lach vormt een antwoord op vragen waarop normale antwoorden tekortschieten. Hij straalt iets uit van de onschuld van een totaal ongecorrumpeerd wezen. Dat beeld maakt hij gewoonlijk ook wel waar, maar niet altijd. Hij liet in het begin al zien dat hij ook een schelm kan zijn. Toen ik het idee opperde om van een container een bar te maken, reageerde hij eerst geestdriftig, met een licht ontvlambare verbeeldingskracht, alsof elk idee werd omgezet in een gevoel en elk gevoel in een passie, en was hij een en al aandacht. Maar toen het gesprek verschoof naar de uitvoeringsfase en hij zeker wist dat hij geld zou krijgen, versoepelde hij aanmerkelijk. Vaak zie je bij Shaka dat hij even nadenkend opkijkt, verbaasd over waar zijn woordenstroom hem heen heeft gevoerd. Maar niet op dat moment, want daar verscheen zijn glimlach, meeslepend, onweerstaanbaar, daar zat opeens een volledig mens, iemand die door een enkele gelaatsuitdrukking de wereld kan veroveren. Hij giechelt even, ‘Hihi!’, en likt zijn lippen als een tevreden kat.
Ondanks zijn straatmanieren heb ik Shaka omarmd en leef ik met zijn routine om iedere dag glimlachend te komen melden dat hij geen geld heeft – ja, hij krijgt salaris – en iets nodig heeft, content met deze vanzelfsprekende hindernis om zich achter te verschuilen. Shaka moet, net als wij hier allemaal, hard werken, met inbegrip van het opruimen van zijn eigen rotzooi. Als ik hem daaraan herinner, kijkt hij me even wezenloos aan alsof hij wil zeggen: ‘Je kunt een tijger niet verwijten dat hij geen vleugels heeft.’
Shaka komt aan bij de garage en ik geniet ervan hoe hij zo ernstig en eigenzinnig plastic flesjes bewerkt, rangschikt en aan elkaar rijgt met het geduld, de vindingrijkheid en de behoefte om te vergeten van een gevangene. In onze garage hangt mede door Shaka een lossere sfeer, en we genieten van onze droom en het idee dat creëren het meest werkelijke is dat er bestaat.
In de komende maanden zal het leven veel van zijn opwekkende kanten kwijtraken. Ik heb het verkiezingscircus in Congo twee keer meegemaakt en weet inmiddels wel een beetje wat ons te wachten staat. Euveldaden van de zittende regering zijn ophanden, daar zien we nu al vele aanwijzingen voor. Fatsoenlijke mensen zijn schaars als er een prestigieuze positie te verkrijgen is. Het merendeel ziet macht als iets om mee te pronken en niet om ten goede te gebruiken. Er komen momenten met zo’n beklemmende sfeer dat het lijkt alsof je tien mogelijke uitwegen razendsnel tot één beperkt ziet worden. Dan ben je niet spraakzaam. Je houdt je adem in en voedt je met de kop van één long, terwijl de kogels over je hoofd vliegen, en je spaart de rest, donker en stil.
Zal Shaka de komende maanden door het verkiezingsrumoer hardere trekken krijgen en zal zijn blik donkerder worden? Zal een schennende hand een eerste rimpel in zijn ziel tekenen en hem een eerste grijze haar bezorgen? Ik voorspel alvast: nee! Misschien omdat Congolezen al zo vaak zijn getest als een metaal dat zijn hoogste hardheid heeft bereikt onder de extreemste temperaturen. En ik weet al dat dat het er heet aan toe zal gaan. Dit circus is gruwelijk en onvergetelijk, maar laat bij de mensen uiteindelijk niet méér indruk achter dan een voetstap op een modderweg in het regenseizoen. Hoe dat allemaal kan? Stil nu! We gaan ons haasten. Hooggeëerd publiek!! Het laatste bedrijf is al begonnen. En volgens een oude theaterwet is dat altijd het kortste.
Paus François komt naar Kinshasa
De drie wijken rond het vliegveld Ndolo, midden in het centrum van Kinshasa (Congo), zinderen van de voorbereidingen voor het bezoek van paus François. Rondom het onderwerp godsdienst is een Nederlander geneigd zich af te vragen of niet iedereen iemand zou moeten kennen met wie hij openhartig zou kunnen praten. Immers, met alleen moed wordt het toch erg eenzaam. In Kinshasa daarentegen is de katholieke kerk een machtig instituut: 33 procent van alle Kinois is een regelmatige katholiekekerkbezoeker.
Paus François zou vorig jaar juli komen, maar bezeerde zijn knie en de zaak werd afgeblazen. Dat was zuur voor alle mama’s die waren gevraagd om 10 $ te doneren. Dit bezoek heeft dus iets van een moetje. Desalniettemin werd aan de mama’s weer 10 $ gevraagd, want van het eerste opgehaalde budget was slechts de oppervlakkige glans van een afgrond van hebzucht over. Op sociale media en in geluiden achter de hand uitgesproken klinkt hierover veel ongenoegen.
Achter de landingsbaan ligt Ngiri Ngiri, een drukbezochte markt. Hier koop ik één keer per week groenten bij Mama Aminatha. Ze is de laatste tijd in alle staten, want alle verkoopstalletjes rond het vliegveld zijn geruimd, zo ook die van haar. Woedend balt ze haar vuist tegen alweer een tegenslag in haar leven. Ze heeft al veel hardship meegemaakt. Haar magere lichaam valt nog niet op in de schaduw van haar verschoten jurk, maar de holte achter haar sleutelbeen des te meer. ‘Wacht maar!’, bezweert ze de autoriteiten die haar kraampje hebben meegenomen. Ze heeft vertrouwen in Nzambe, God, en de paus. Haar gezicht is opgeschroefd enthousiast en ze heeft een nieuw soort geloof over zich. Het is nu uit met alle ellende, preekt ze. Let maar op! Ze bidt vurig dat het duister wordt verstrooid, dat die oplichters worden verjaagd. Terwijl ze haar groenten nu in een achterafstraatje voor me inpakt, verzekert ze me dat na het bezoek van de paus vreugde zal heersen in ons hart, en ze meent het. Haar gezicht, en zelfs haar lichaamshouding, weerspiegelt naïviteit, niet bedacht op spot of humor. Mama Aminatha zal de mis bezoeken die woensdag 1 februari plaatsvindt te midden van de twee miljoen gelovigen die worden verwacht. Een maand geleden nog dacht men nog dat er ‘maar’ één miljoen zouden komen.
Aan de andere kant van Ndolo Airport is het kruispunt Baramoto, waar het verkeer zich noodgedwongen om het anderhalve vierkante kilometer afgesloten terrein van het vliegveld heen perst. Tijdens de voorbereidingen van deze historische gebeurtenis stop ik daar bij roulage-agent Dodoli. De aardigste van het hele stel met als enige nadeel een enorm slechte adem. Hem geef ik al bijna tien jaar elke zondag een kleine na lingi merci, een financieel bedankje dat mij verzekert van een probleemloze doorgang op dit beruchte knooppunt. Ik kijk met Dodoli door de nieuw geplaatste hekken voor het mega-event. Er staat een groep van zo’n vijftig man in een kring op het vliegveld. Ze luisteren naar een geestdriftig schreeuwende generaal die onstuimige gebaren maakt. De vonken spatten ervan af, zo erg dat je het idee krijgt dat zijn geschreeuw niets te maken heeft met het onderwerp, maar dat een onbeduidende belediging de druppel was die de emmer deed overlopen. Om een militaire operatie uit te voeren heb je intelligentie nodig, om hem te winnen vooral materiaal. Daar wringt ’t, want aan alles is te zien dat de operatie pas is gestart. Waarschijnlijk net na het groene licht dat paus François echt komt. Dat was enkele dagen geleden. De generaal wijst woedend naar een weg die de aan- en afvoer voor een groot gedeelte van de twee miljoen mensen naar het vliegveld moet verzekeren. Er is wat zand gestort en het asfalteren moet nog beginnen. Dodoli haalt zijn schouders op. Hij ergert zich aan de pelotons soldaten die in afwachting van actie óf vreemd zwijgend óf naar alle kanten roepend motortaxi’s aanhouden, naar hun papieren vragen en overtredingen betaald willen zien. Dat is geld dat hij misloopt.
Een vreemde gespannen sfeer is neergedaald rond het vliegveld. Ook het dievengilde is niet in z’n gewone doen. Op mijn terugweg naar de 18e rue zeg ik nog even dag tegen Gaylord Epongo Makala. Deze weidse naam houdt hij aan als morele paraplu waartegen hij het precaire probleem van zijn financiën laat aanleunen. Gaylord staat met een groep dieven te posten aan de lange kant van het vliegveld waar de weg even opwipt en de oude spoorbaan heeft gelopen. Het verkeer remt hiervoor even af en degene die niet weet dat je je raam moet sluiten als je aan het bellen bent, maakt grote kans op een snelle gris, een sprint en wég is het bezit van jouw telefoon. Gaylord heeft het een keer gepresteerd om op zijn slippers ongemerkt aan de linkerkant naast mijn fiets te sprinten en mijn telefoon uit mijn borstzak te stelen terwijl ik iedereen aan de rechterkant in de gaten hield. Dat had een enorme waardering bij het dievengilde opgeleverd, want het gaat ook om ’t hoe!
Ik had hem net op tijd door en met een armzwaai hield ik hem tegen. Maar doordat ik uit balans raakte, viel ik met mijn negentig kilo boven op hem en had ik hem een tijdje in bedwang. Veel rumoer en geschreeuw, maar eeuwige roem voor mij. Sindsdien groeten Gaylord en zijn vrienden mij met een wrede grijns als ik langskom en laten ze me met rust. Soms maak ik een praatje met ze. Zo ook nu. Gaylord is erg spraakzaam de laatste tijd. Hij is bang voor de paus, want hij heeft genoeg van het gescharrel rond het trekken aan de staart van de duivel en alle uitvluchten en intriges die daarbij komen. De komst van de paus heeft zijn maag aangegrepen. Hij voelt zich al een tijdje niet lekker, en nu de dag nadert tast het ook steeds meer zijn zenuwen aan. Normaal voert hij het woord met een bestudeerde gematigdheid, en met die brutale dievenglimlach van hem kan hij je op het verkeerde been zetten. Nu echter maakt iets dat hij vanbinnen niet meer lijkt te glimlachen. Hij praat honderduit… wat niks voor hem is. Zijn hartzeer, nu het eenmaal naar buiten welt, kan moeilijk tot zwijgen worden gebracht. Iedereen maakt zich op voor de grote dag.
De mis is ten einde. Het is niet meer gelukt om de weg aan de entree van het vliegveld te asfalteren, maar de wandeling door de modder heen en terug van anderhalf miljoen mensen en ook de grimmige blik van de soldaten heeft de sfeer niet verstoord. Mama Aminatha is in de wolken. Ze heeft een stem gehoord die ze nog nooit eerder heeft gehoord. Vreemder nog dan een morgen zonder zonsopgang. Die katholieke kerk heeft haar waaier weer goed weten uit te spreiden. Als dilettanten een waarheid verzinnen, zie je het decor wankelen. Niet bij dit eeuwenoude instituut. Het gordijn werd spaarzaam opzijgetrokken, behoedzaam ervoor zorgend dat het licht niet te fel werd. Er werd niet te veel gestrooid met effecten die het publiek zouden kunnen afstompen. Er werd juist bij alle bedrijven gespeeld met de handrem erop. En dan, bij het laatste bedrijf, werd even de stem verheven, en hoe! Met een koor van zevenhonderd zangers kwam een ritmische drijfjacht op gang en een eindeloze improviserende melodische schoonheid. Mama Aminatha werd diep in haar gevoel geraakt, dat instrument om herinneringen vast te houden. Het was mooi geweest en voor haar onvergetelijk, het bewoog, er zaten geen haken en ogen aan, het was vlekkeloos, het was ritmisch genot. ‘Halleluja!’ gilt Mama Aminatha. Als ze morgen een petit rien geeft aan de politiecommandant zal ze haar plekje op de markt in Ngiri-Ngiri weer in kunnen nemen.
Dodoli kom ik tegen terwijl hij iets samen met Gaylord aan het besmoezen is op Baramoto. Dodoli pakt een percentage op de verkoop van de telefoons en het was een goede oogst geweest. Gaylord, die van tevoren zo bang was geweest, had aan zijn hart iets troebels overgehouden, waardoor de gebeurtenissen van de mis weliswaar een sterke indruk op hem hadden gemaakt, maar toch niet helemaal tot hem waren doorgedrongen. Het zal slijten. Zijn verbittering was al te zeer een gewoonte geworden. Hij voelt haar nog wel, maar ze prikkelt niet meer. Dodoli zegt: ‘HA!’ Ik deins achteruit. Hij vervolgt: ‘Pasi ya sengo, bisengo ya pape!’ Een spreekwoord dat het dievengilde heeft overgehouden aan 1985, de vorige keer dat een paus Congo bezocht: ‘Moeite voor de priester en plezier voor de paus!’
Foto’s: Shaka Fumu
Papa Bruno
‘Bonjour boss,’ klinkt een zwakke stem. Ik kijk op van het computerscherm in mijn werkcontainer en zie een magere gestalte die zich vastklampt aan een van de open deuren. Ik knijp met mijn ogen om aan het tegenlicht te wennen. Het is papa Bruno, onze oude trouwe bewaker die al meer dan een week niet op het werk is verschenen. Een gevoel van opluchting en tegelijkertijd een frons. ‘Visage serré’, zeggen ze in Congo.
Samen met mijn broer run ik inmiddels twaalf jaar een transportbedrijf in Kinshasa. In die periode heeft zich zo’n twee keer per week, los nog van alle bedelaars, een werknemer gemeld met een verhaal over zijn ongeluk en een verzoek om geld. Dat komt neer op ruim duizend verzoeken. De werknemer zegt dat hij ‘est éprouvé’, in rouw is, omdat vader, moeder, broer of oncle is overleden. Eén keer in de twee weken het verlies van een kind. Wat volgt is een verzoek om een bijdrage of een voorschot op het salaris. De helft is duidelijk een lulverhaal. De helft van de andere helft ontvangt ook een negatief antwoord, we beperken ons tot ondersteuning van naaste familie. De rest krijgt deels ondersteuning van de baas en deels ondersteuning in de vorm van een voorschot op het salaris, en er volgt een gesprek over hoe de eigen bijdrage aan de begrafenis zal worden terugbetaald.
In de wisseling van het natte naar het droge seizoen maakt de dood overuren. Het aantal malariaslachtoffers is groot. ’s Zondags is er op de grote weg voor onze garage niet zelden filevorming door rouwstoeten. Sommige in limousines met goudbeslag, andere met een baar op een aanhangwagen en de rouwenden op scooters erachteraan. Maar de armsten hollen wenend achter een stelletje sterke schouders aan die een kist van karton met de overledene meevoeren.
Wil je met je bedrijf in Kinshasa overleven, dan kun je niet anders dan hard worden. Wil je met je geweten in het reine blijven op dit eiland van waanzin in een oceaan van gekte, dan probeer je ook menselijk te blijven. Hier en daar een extra zetje. Ik had al gehoord dat er iets mis was met de gezondheid van papa Bruno. Zijn prostaat, zo blijkt. Zoals hij daar staat met zijn kleding zo voddig om hem heen, zie je hoezeer hij vermagerd is. En het was al geen vetpot. Het verontrust me als ik bovendien zie hoe zijn grauwe gezicht als een dor blad staat op een hals zo pezig als een selderijstengel, en zijn maag kolkt van de pijn.
‘Comment ça va?’ vraag ik wat dommig. ‘Ça ne va pas, boss,’ antwoordt hij met een donkere blik. Het is duidelijk dat het hem moeite kost zijn hoofd omhoog te houden. Serieuzer kan een signaal niet zijn. Papa Bruno klaagt nooit over zichzelf. Naast zijn fysieke malaise had ik ook gehoord over ‘problemen thuis’. ‘Et la fille?’ vraag ik. ‘Ze hebben haar gevonden in Maluku.’ Een plaatsje dertig kilometer van Kinshasa. ‘Vijftien jaar oud,’ voegt papa Bruno eraan toe en hij maakt een krachteloos gebaar met zijn arm. Zijn dochter, meegenomen, ontvoerd, verdwaald, dat weet ik niet. Ik heb ook gehoord dat het winkeltje van zijn zoon de nacht ervoor is leeggeroofd.
De afgelopen jaren heb ik ervaren dat als iets onbewaakt blijft liggen er weinig Congolezen zijn die er niet alvast iets van ‘lenen’. Dankzij onoplettendheid verdwijnen zo werksleutels, jerrycans met diesel of olie en geld. Ik heb er dagelijks mee te maken en het is gevaarlijk die dingen te benoemen. De woorden wegen al gauw te zwaar, zo zwaar dat ik ze niet meer de baas ben. Soms voelt dat alsof ik in het luchtledige spartel. Tussen twee beschavingen in. Het verschil tussen Holland en zo’n mislukte staat als Congo kan haast niet groter zijn. In Congo leven we in niets meer en niets minder dan een tribale chaos. Het enige gevoel van nationalisme vind je terug in de traditionele dansen en de mythes die de Congolese cultuur rijk is.
Via papa Bruno heb ik een aantal van die oude verhalen gehoord. Hij kent er vele en maakt de reputatie van Congolezen als de beste verhalenvertellers waar. Zoals zijn grootouders die zo de donkere sluier van het verleden voor hem hebben opgelicht. Hij plaatst ieder woord voorzichtig naast het vorige, neemt daar alle tijd voor, zoals je bloemen plukt in een gemengde tuin. Terwijl hij vertelt, tikt hij ritmisch met twee vingers in zijn handpalm. Zo weet hij verhalen te veredelen, te idealiseren, tot gigantische taferelen. Ongekunsteld en zo goed dat scherpzinnige mensen erdoor verward raken, maar kinderen met de puurste vermogens het herkennen als zijnde waar en geboeid blijven luisteren. Papa Bruno heeft een bijzonder plekje in mijn hart. Een volkomen deugdzaam mens, met de voortdurende neiging het goede te doen. Ik heb al veel lijden gezien, maar door iets wat papa Bruno zegt, raak ik volledig van slag.
Ik herken het. In de twaalf jaar dat ik hier ben heb ik het eerder meegemaakt, maar niet vaker dan op de vingers van één hand te tellen is. Duizend keer betaal je met je portemonnee. Soms ook met je ziel.
Papa Bruno lijkt te worden bevangen door een gedachte die om het hoekje van zijn bewustzijn gluurt, maar nog niet tot vaste vorm is te herleiden. Als een glimp vanuit een ooghoek. Iets zorgt ervoor dat het niet scherper wordt, als angst voor verlies waarin hij gelooft als het tot zijn schedel zou doordringen en op zijn hersens zou inbeuken. Een duizeling bevangt hem en hij wankelt. Hij stamelt: ‘Ze hebben haar meegenomen naar Maluku, maar ik kon zelf niks doen.’ En met een afwezig gebaar wijst hij naar zijn lichaam. Er is niet veel gezegd in onze uitwisseling. Een paar zinnetjes tot nu toe, zoals een vlammetje van een kaars dat meebeweegt in de wind. Dit laatste zinnetje slaat me in mijn gezicht als de vlam van een snijbrander.
In alle gesprekken met werknemers over hun ongeluk en lijden komen primaire emoties naar boven: vrees, kwaadheid, pijn. Wat me nu zo raakt, is het waardige van zijn emotie, het intense, diepgaande verdriet en de schaduw van een nederlaag die papa Bruno verduistert. Hoe zelfverwijt, het zeer dat het diepst in iemands ziel snijdt, zijn gedachten gijzelt. Papa Bruno, deze prachtmens, behoeft geen titel. Papa Bruno is een en al adel. De adel van een arme, met de instinctieve aandrang om als hij iets heeft, het weg te geven.
Dat kan nu niet omdat hij er fysiek niet toe in staat is. Papa Bruno is volkomen de weg kwijt. Hij doolt door een diep oerwoud, verloren in een monsterlijke wereld waarin hij zelf het monster is. Als hij zijn ogen sluit, ziet hij talloze glinsterende stipjes als de dwaallichtjes die je ’s nachts in moerassen waarneemt. Als het schemerlicht in het onbekende land dat dood heet.
Ik geef geen antwoord en loop in ernstig gepeins verzonken in de container op en neer, mijn wenkbrauwen gefronst. Waar ben ik mee bezig hier? Die gedachte begint met een bedwelmende opwinding in mijn oren te bonzen.
Het gesprek wordt afgehandeld met een verwijzing naar het ziekenhuis waar onze werknemers zijn verzekerd, en wat handgeld. ’s Nachts lig ik wakker, mijn geest maalt maar door. Ik kan de klok horen tikken en voel me even leeg als mijn wooncontainer stil is. Bij elke beweging die ik maak zak ik nog verder weg. Papier kent geen schaamte, zeggen ze, maar het bloost precies zo hard als ik terwijl ik dit schrijf.
Ik zak weg in een dodelijke lusteloosheid, een weeïg soort catastrofe. Ik ben mijn thuisgevoel kwijt. Voor me ligt een dicht bos dat zich uitstrekt als een donkergroen vlak van zuivere golven. Waag ik me erin, dan zullen mijn voeten vast blijven zitten in de wortels, die me naar zich toetrekken. Maar als je je in Congo op het hellende vlak van het ongeluk bevindt, sta je niet stil bij zulke donkere gedachten. ‘C’est déjà de l‘histoire,’ zeggen ze dan. Het is al geweest. Verdrongen door de problemen van vandaag.
Pas na enkele weken beginnen de nevelen in mijn hoofd op te trekken. Mijn nare, vage en ongrijpbare gedachten moeten weer hun plek innemen op dat wonderbaarlijke schaakbord van het intellect. Ik zal weldra weer kunnen denken en gedachten kunnen ontwikkelen met beredeneerde zetten. Bruno gaat door, maar het zal niet meer goed komen met hem. Het meisje blijft in Maluku, bij een familielid.
Slavernij
Uw standplaatshouder van Kinshasa is in Nederland om kerst te vieren. Telkens als ik hier ben, overkomt het me: de verandering van altijd alert moeten zijn en het enorme gedruis van het leven in Kinshasa naar dat veilige en relatief rustige Den Haag voelt alsof iemand me een harde klap heeft gegeven. Ik hoef alarmfase 1 niet meer in te stellen en mijn hand op mijn portemonnee te klemmen als iemand binnen een straal van een meter komt. Een grote zorgeloosheid daalt op me neer. Te groot. Ik verlies mijn horloge, vergeet afspraken, laat mijn telefoon liggen, ben slordig in het verkeer. Ik reageer geïrriteerd als een auto blijft piepen wanneer ik mijn gordel niet omdoe. Bij de klantenservice word ik aangesproken door een robot. Alsof de mens niet meer de baas is maar de machine. Ik ben vervreemd. Deze toestand duurt zeker een week en ik ben weer bij de les als ik de discussie rond de excuses over ons slavernijverleden volg.
De hartstocht van een jonge vertegenwoordiger van een Suriname-belangenvereniging, schraal van middelen maar groots van plannen, is ontvlamd. Hij dwingt zichzelf om zijn woorden rustig uit te spreken. Hij trekt een gezicht alsof hij weet dat het soms intelligent is om halfwijs te wezen. Om zo op overtuigende manier te komen waar hij wil zijn. Hij wil geld. Excuses worden pas geaccepteerd als bijbehorende betalingen worden gedaan. Hij stelt voor – als redelijk, voorlopig gebaar – een milletje of veertig of zo te geven aan elke afstammeling van iemand met een slavernijverleden. Het stempel en het zegel van succes voor nog volgende onderhandelingen. Hij houdt zijn emoties nauwelijks in bedwang, wat er op televisie uitziet als een slinger die zijn ritme kwijt is. De reactie van veel Nederlanders is unaniem: ammenooitniet! Ik deel die respons. Maar als standplaatshouder in Kinshasa om andere redenen.
Veel Afrikaanse landen tonen inmiddels een duurzaam economische groei. Interessante bedrijven en veelbelovende initiatieven maken omzet en indruk. Steeds meer talentvolle jonge ingenieurs maken carrière als softwareontwikkelaar of data scientist. Vooruitgang wordt omarmd. Niet in Congo DRC. Daar vind je de kwintessens van de Afrikaanse ziel waarin mannen en vrouwen van oudsher als krachten worden beschouwd en als zodanig een organisch geheel vormen met het universum. Ze dragen allen het karma van verleden en toekomst met als hoogste doel de eigen muntu, levenskracht, te vinden. Ten aanzien van die oorspronkelijke cultuur zijn ze het spoor totaal bijster.
Foto: Dareck Tuba
In Kinshasa kun je zien en voelen hoe slavernij, discriminatie en onderdrukking de menselijke relaties hebben vergiftigd. Meerdere generaties onder invloed van angst en argwaan. Angst voor de heer, argwaan ten aanzien van hun gelijken. Ze houden elkaar in de gaten, want iedere makker kan ook een verrader zijn. Ze bedrinken zich, vluchten in drugs om hun tekorten te vergeten. Slechts bij uitzonderlijke gelegenheden durven ze zichzelf te zijn. Een weggedrukte identiteit die dan weer bevestigd en dan weer ontkend wordt in melancholie en uitzinnigheid, stilte en roes, een zinloos misdrijf en religieuze vervoering.
In die Congolese context van verstoorde verhoudingen wordt de blanke gediscrimineerd. Buitenlanders betalen drie keer zoveel inkomstenbelasting. Duizenden dollars zijn nodig voor een visum en de vereiste inschrijving bij de provincie, de gemeente, de stad of het land. Naast de werkvergunning is sinds kort ook nog eens een inschrijving als expat vereist. In het verkeer wordt de blanke steevast aangehouden op zoek naar een infraction. Onlangs nog werd de prijs op een markt met een standplaats à 150 dollar verhoogd naar 1000 dollar toen men in de gaten had dat er een blanke achter zat. Harde onderhandelingen volgen. Er is echter een verschil: het voelt niet als discriminatie.
Met zo’n honderdvijftig stammen discrimineert iedereen in Congo elkaar voortdurend. De blanken zijn in deze omgeving een van de groepen die zich het zwakst verweren. Ze zijn vaak werknemer van een ngo-organisatie en omdat ze toch komen om goed te doen met geld vanuit Europa worden loketten – met dezelfde rustige eenvoud en zwaar van overtuiging zoals bovengenoemde Surinaamse slavernij-afstammeling – maar al te graag geopend. Echter, vrij snel daarna wordt met intimidatie en stemverheffing van de blanke geëist: ‘Mundele! Pesa mbongo!’ ‘Blanke! Geef geld!’ Veel blanken laten zich snel intimideren, tonen een wrange glimlach maar openen toch hun beurs, want: ‘Ach! Ze hebben haast niets.’ Of: ‘Het gaat af van mijn representatiebudget.’ Ze zijn een te makkelijke prooi in roofdierenland Congo DRC. Niet alle blanken zijn zo meegaand.
Regelmatig kom ik terecht in gesprekken zoals over de eisen van herstelbetalingen voor slavernij. In het begin zijn de discussies hard, snerpend, meedogenloos, intimiderend en agressief, maar als je je poot stijf houdt, wordt de toon gaandeweg zachter en hoor je ook klanken die een diepere laag hebben. Er zijn van diverse Surinaamse belangenverenigingen of individuen geluiden te horen dat de excuses die wij hebben voorgesteld niet doorleefd zijn, niet oprecht of niet ingedaald. De Nederlander zit hier een beetje schaapachtig naar te kijken. Als de woorden al gedachten oproepen, dan zitten die zo ver aan de horizon dat ze nauwelijks zichtbaar zijn. De Nederlander heeft het verstand om excuses voor te stellen, maar heeft dat te haastig gedaan om de lastige consequenties ervan te overzien, zo blijkt nu. De Nederlander heeft niet meer het instinct om excuses aan te bieden. Een instinct voor specifiek handelen inclusief de plichten die daarbij horen.
In onze garage in Kinshasa haal ik steevast dezelfde grap uit als iemand niet reageert op een actie die van hem wordt verlangd. Ik vraag of hetgeen ik vroeg al tot zijn derde generatie is doorgedrongen en op overdreven manier herhaal ik twee of drie keer dezelfde vraag. Gelach alom, maar er is in Kinshasa een andere mentaliteit ten aanzien van plichten en taken. Er wordt pas minder fel gereageerd als het wezen der dingen wordt aangeraakt door dat deel van hun psyche dat bestemd is zoiets aan te raken, omdat het ermee verwant is. Dit instinct kunnen wij Nederlanders niet op Google opzoeken en kunstmatige intelligentie kan het slechts op gepaste afstand benaderen.
Er is een brug nodig. We gaan behoedzaam samen bouwen, want bruggen behoren aan niets of niemand toe. Ze zijn fragiel. De geest stelt zich in op de leegte tussen de ene en de andere kant, een gebied van opgehangen verbeelding. In juli, bij de datum van afschaffing van de slavernij, zouden we van beide kanten onze trots kunnen krommen en onze moed kunnen laten tandenknarsen. De Nederlander die verdwaald is in een abstracte wereld van machines en voorschriften kijkt op van zijn beeldscherm en gaat kijken, luisteren en voelen. De Surinaamse gemeenschap met haar eeuwenoude dansen en verbindende werkzame klanken toont hoe de gehele droom te dromen, willen we er niet meer onder lijden. Een intens betekenisvolle gebeurtenis die ons een zwevend zacht mysterie voorschotelt. Als de schemer waar we samen doorheen moeten. Als bij het zien van een visioen, waarbij diepere lagen van ons waarnemingsvermogen worden aangesproken en waarbij ons hele wezen in beslag wordt genomen. Daarop verklaren we de wrok voor beëindigd.
Voor dit event zou ik dat bewustwordingsfonds inzetten. Ga me nou niet zeggen dat die hulprobot met zelflerend vermogen met een passend eventconcept aankomt. Dan stel ik dat u het niet heeft begrepen of dat ik voorgoed ben vervreemd.