Standplaats Tórshavn
(Faeröer Eilanden)
Catharina van Daalen

Lamba
Brynhild staat aan het aanrecht en rookt een sigaret, waarvan ze de as er pas af slaat als de kegel eraf dreigt te vallen. Met het overlijden van haar man Ovi is ook de afspraak verlopen dat ze in de garage zouden roken, of op het dek voor de voordeur. Alleen in de slaapkamer neemt ze haar sigaretten niet mee. Een van hun zoons heeft de houtkachel in de woonkamer dichtgezet en heeft op haar ingepraat om hem niet meer te gebruiken. De rook die eraf slaat en in de woonkamer blijft hangen, is slecht voor de kleinkinderen. Heeft hij ergens gelezen. Hij wil dat ze een palletkachel laat installeren. Ze staart naar buiten. Het regent. De wind komt aanstormen van over Skálafjørð en jaagt de druppels horizontaal langs de ruiten. Over een uur komen de twee jongste kleinkinderen uit school. Ze worden door hun vader in zijn pauze gebracht, waarna hij terug zal rijden naar de haven. Ze moet aardappelen opzetten en brood uit de vriezer halen. Straks. Een minuut nog.
Ovi liet mij spik eten, het vet van de griendwalvis. Met de kleine glimlach van iemand die een binnenpretje heeft, hield hij me een bord voor met daarop zacht deinende stukjes van een onbestemde gelige kleur. Blokjes vet die je tegelijkertijd met een stukje aardappel aan je vork moest spiezen, zo deed hij voor. Drie volwassen zoons (de vierde zat met zijn gezin in Denemarken) keken zo onopvallend mogelijk mee met het eerste stukje onderweg naar mijn mond. Ik at het op, zonder tegenwerpingen over de walvisvangst die hier een jaarlijks terugkerend fenomeen is. Thuis at ik ook salami, waarvoor maandelijks tienduizenden biggetjes een afgrijselijke dood stierven. ’s Lands wijs, ’s lands eer.
Het smaakte nergens naar, behalve naar een zweem van zout. De textuur deed me denken aan tegelkit. Juist die zomer had ik voor het eerst een kitspuit gehanteerd en gefascineerd gekeken naar het proces van uitharding: van de consistentie van dikke room naar hard rubber, alleen verkregen door contact met zuurstof. De spik verzette zich tegen gekauwd worden, bleef tussen mijn tanden zitten. Ten slotte slikte ik de stukjes bijna in hun geheel door.
Ovi grijnsde verrookte tanden bloot, murmelde onverstaanbaar tegen zijn vrouw. Zijn gezicht was diep gegroefd van een leven lang hard werken in de buitenlucht, zijn brillenglazen permanent beduimeld alsof zijn handen niet gewend waren iets kwetsbaars te hanteren. De rest van de avond bemoeide hij zich niet meer met mijn bezoek: ik had de test blijkbaar doorstaan.
Spik
De Faeröer Eilanden zijn over de hele wereld beroemd om hun walvisjacht. De activistische organisatie Sea Shepherd probeert al sinds de jaren tachtig om de jacht te laten verbieden, of op z’n minst onmogelijk te maken. Onder de lokale bevolking zijn de meningen sterk verdeeld over het opdrijven en doden van de griendwalvis (Globicephala melas) en andere dolfijnsoorten. Sommigen willen vasthouden aan deze traditie, die al door Viking-pioniers werd ingezet toen ze de eilanden bevolkten rond het jaar 1000.
Dit land is niet gemaakt voor permanente bewoning. Er is weinig vruchtbaar land, de zee is diep en het jaar rond ijskoud, de wind is veranderlijk en de rotsen voor de kusten zijn verraderlijk. De walvisvangst was in voorbijgegane eeuwen een manier van overleven, van vlees inslaan voor de winter. Maar dat was toen. Nu zijn er een betrouwbare vliegverbinding, tankerschepen, draadloos internet, koelkasten en veganisme. Sommigen zijn tegen om praktische redenen: er zitten zoveel zware metalen in het vlees door alle vervuiling in de zee, dat het eten ervan wordt afgeraden voor zwangeren en zwakkeren. Oudere mensen voeren aan dat de héle walvis gebruikt wordt, maar dat is duidelijk niet het geval: halve karkassen worden, met eetbaar vlees er nog aan, teruggestort in de oceaan. Het is wel duidelijk dat de traditie uiteindelijk niet zal overleven.
Brynhild en Ovi eten walvis omdat ze dat altijd hebben gedaan. Ovi en zijn zonen hebben allemaal wel een keer tot hun dijen in het bloederige water gestaan, griend aan land gesleurd, opengesneden. Brynhild niet: vrouwen zijn van oudsher niet welkom op de slacht. Er werd mij ook niet verteld waar een grindadráp (letterlijk: walvis-doding) was, in mijn eerste drie weken op de eilanden. Ik moest het de volgende dag in de krant lezen. Of zien aan de plastic tassen, druipend van het bloed, die vanuit de achterbak van een auto werden uitgedeeld aan vrienden en buren.
Het diep donkerblauwe vlees en de bijna doorzichtige blubber zijn te koop in de grote supermarkt in hoofdstad Tórshavn. De supermarkt heet Miklagarður, de Viking-naam voor Constantinopel, waar alle handelsroutes van Oost en West samenkwamen en waar de Noormannen hun ogen moeten hebben uitgekeken bij de beschikbare koopwaar: hoog opgetaste specerijen, sieraden, tapijten, leer, paarden. Het logo van Miklagarður is een tevreden glimlachende Viking, compleet met anachronistische hoorns op zijn helm. Als ik mijn gastheer wijs op het logo dat prijkt op het tasje waarin ik dagen oude en reeds half verpieterde groente vervoer (we zijn verwend met Nederlandse groente en fruit die je tegemoet stralen in een perfecte staat van rijpheid), haalt hij zijn schouders op. Hij vindt het niet erg dat de gemiddelde Faeröerse man – kort en gedrongen met haar dat tegen zijn hoofd lijkt geplakt, met zijn verweerde gezicht van jaren op zee zijn, zijn gekromde schouders van het inhalen van de lijn, pruimtabak in de wangzak – in niets lijkt op de rijzige marketing-Viking met grote baard. Het is een vorm van zelfspot die hier heeft postgevat en net zoals de duizend mossoorten die zich aan de rotsen vastklampen, welig tiert ondanks de vijandige weersomstandigheden.
Brynhild voert de kleinkinderen geen walvis meer. Vanwege de vervuiling van het zeewater. Ze drukt de peuk uit in de asbak. Ze zucht, zet zich af tegen het aanrecht en loopt naar de vriezer voor roggebrood. De kleinkinderen zullen zich oma herinneren zoals ze er voor hen was: met eten, zelfgebreide truien, lange warme armen.