Black Dog
Hoopvol ondanks alles
F I L M B E S P R E K I N G
Soms is het bijna eng om over iets wat je zo mooi vindt te schrijven. Don’t break the spell. Niets zeggen als een fijn geheim, je houdt het nog even langer bij je. Alsof als je dat geheim loslaat en er woorden komen, er iets kapotgaat. Maar als woorden ook je instrument zijn om je te uiten, gevoel alleen toch niet genoeg is? Dan moet het.
Black Dog, de film van de Chinese regisseur Guan Hu, riep tijdens de wereldpremière op het filmfestival van Cannes in mei 2024 precies dat op. Het voelde als een prille liefde waarover je nog even met niemand wilt praten. Dat eerste weekend samen in bed, dat magische, enkel de een en de ander. Maar Black Dog wordt nu ook eindelijk in Nederland uitgebracht en het is tijd. Iedereen kan gaan genieten van dit landschap, van die ene man, de honden, die ene hond, de zwarte.
Guan Hu toont je een landschap op het breedste formaat. Bergen, droge vlaktes, tumble weeds (voorbijrollend tuimelkruid). Bijna als in een western. Natuurlijk moest dat op cinemascope gedraaid worden. Het is er stoffig, daar waar je naar toe reist als kijker, het is desolaat. Hu kiest zijn tinten in het blauwige, grauwe spectrum. Er vliegen honden – zo hard rennen ze – over de vlaktes, en een busje slaat om. Wat een sensationeel begin! Wat gaat dit voor film worden? En alsjeblieft geen dierenleed.
Nog steeds de beginscène: de passagiers kruipen uit het busje, dizzy natuurlijk. En dan loopt een man, vanuit de rand van het frame – hij heeft net geplast, hij is zijn broek nog aan het goed doen – de verte in, weg van de aandacht. Zijn overhemd is vaal oranje, de enige echte kleur tot nu toe.
De zwarte hond is een slanke hond, tamelijk groot. Een whippet. Geen knuffel, geen vacht waarin je je handen, je gezicht kunt begraven. Deze hond, die zwarte, kortharige windhond, is ook de liefste hond. Maar hij verzet zich wel, een tijd lang. Mensen zijn niet te vertrouwen. Toch is hij wel trouw, uiteindelijk. Hij is mooi. Hij moet gered worden.
De Olympische Spelen komen naar Beijing, het is 2008. En de vele zwerfhonden moeten weg. Zoals er ook verhalen de ronde gingen over de Spelen dichterbij – Londen of Parijs – die vertelden dat alles wat niet in het plaatje past gewoon even opgepakt wordt en elders gedropt, zo moest het in China onder andere met de zwerfhonden. Opgejaagd. Weg ermee. Dat er zoveel zijn heeft trouwens ook een reden.
Lang, die ene man in dat vaal-oranje hemd, is op weg naar huis. Na een lange gevangenisstraf keert hij terug. Alles lijkt veranderd, er is een bestemmingsplan voor de regio ontwikkeld. Want er moeten fabrieken komen, precies daar. De vrachtwagens voor die nieuwe wereld zijn feitelijk al onderweg. Huizen, oud, nieuw, klein of groot als flatblokken, ze gaan gesloopt worden. Bijna iedereen lijkt al vertrokken. En ze lieten hun honden achter.
Het is een knotsgek scenario. Maar in eerdere Chinese films, bijvoorbeeld in Still Life (2006) van Jia Zhangke, zag je ook al dat de overheid met gemak een heel dorp onder water liet lopen, dat daarvoor dammen doorgebroken werden en dat mensen maar net op tijd verhuisden. Het zijn films op het snijvlak van documentaire en fictie en Hu grijpt daarop terug, hoewel zijn film die mengvorm niet heeft. Steeds zijn er die honden. Je ziet altijd wel wat bewegen of je hoort links of rechts snuffelen, blaffen, keffen, hijgen. Van schoothondjes tot joekels van beesten, het loopt allemaal los door elkaar rond.
Black Dog had makkelijk een cynische film kunnen worden. Want hele wijken ontruimen voor iets kapitalistisch, tientallen honden willen opjagen, vangen, slecht behandelen voor een imago – je wordt er niet vrolijk van. En dan is daar ook nog Lang, stil en met een erg kort lontje, die, begrijpelijk, ook al geen lachebekje is. En toch lukt het Hu om van zijn verhaal waarin ook nog een circus verschijnt en een tijger in een lege dierentuin achtergebleven is, iets hoopvols te maken. De kleuren worden nooit gezellig, een sprookje komt er ook niet, maar die man en die hond, dat wordt wel wat.
Nooit geraak je echt daar, in die wereld, doe je mee en ga je naar binnen. Hu’s camera gaat er steeds langs, langs al dat lopen, rennen, sloffen. Naar links of rechts. Je mag even mee met een klein stukje uit het leven van een dier en een mens en wordt dan weer losgelaten. Soms word je afgeleid omdat het accent verschuift naar al dat geluid, dat gescharrel van de dieren of die steeds terugkerende omroeper die door halfgare speakers in het al verlaten plaatsje vertelt wat er moet gebeuren. ‘Loop met je borst vooruit’ is wat regelmatig geadviseerd wordt. Een terugkerend beeld van een oud vrouwtje zittend in een grote fauteuil buiten op straat vertelt een heel ander verhaal. En juist door de herhaling van dat plaatje, wordt wat akelig had kunnen aandoen vooral absurd.
Hu’s film refereert alles bij elkaar aan veel andere films, die van Jia Zhangke dus bijvoorbeeld, maar is toch vooral ook heel erg van zichzelf. Ontroerend, vervreemdend, dwars, licht en donker. Mensen, je hebt er weinig aan. Wat een zootje. Maar kijk nou eens gewoon echt om je heen en zet dat ego opzij. Zie die ander, mens of dier. In een recensie in Variety was te lezen: ‘Inside every bad boy is a Very Good Boy trying to get out’. Wat je als een akelig cliché had kunnen opvatten, is hier een fijne constatering. Hoop. Dat ene vaal-oranje shirt tussen al het grijs.
Gerlinda Heywegen