Elders bespreekt

Onder de sneeuw een Indisch graf

van Frans Lopulalan

B O E K B E S P R E K I N G

Onder de sneeuw een indisch graf

Frans Lopulalan, Onder de sneeuw een Indisch graf
2021, In de Knipscheer, 182 pagina’s, € 17,50

Onder de sneeuw een Indisch graf, een grotendeels autobiografische roman, verscheen in 1985 en beleefde in 2021, niet lang na het overlijden van de schrijver, een welkome heruitgave. In zijn voorwoord stelt Ernst Jansz, kort en krachtig, dat dit boek zijn hart veroverde en dat de auteur daarmee ‘zijn schrijverschap op overtuigende wijze in één klap gestalte gaf’.

Over de geschiedenis van de Molukkers in Nederland zijn inmiddels, na de jaren 80 van de vorige eeuw, nog enkele andere publicaties in boekvorm verschenen, in fictie en in non-fictie. Dit toch relatief spaarzaam geheel aan boeken verrijkt onze kennis van en begrip voor het moeizame bestaan van de Molukse families en hun wrok tegen de beschamende manier waarop zij, met name de eerste generatie ‘trouwe dienaren van de koningin’, door de Nederlandse overheid zijn behandeld. Zij werden weggestopt in schamele barakken, vaak voormalige concentratiekampen. En hoe gekrenkt moesten de trotse mannen zich wel niet hebben gevoeld toen ze vrijwel onmiddellijk na aankomst pardoes werden ontslagen uit het leger en daarna werden overgeleverd aan de zuinige grillen van een keur aan maatschappelijke zorginstellingen?

Het was bovenal verraad. De Molukkers voelden zich verraden, niet alleen wegens de stank voor dank die ze bij aankomst kregen. Voor velen van hen die in 1951 voet op Hollandse bodem zetten, daalde ook het besef in dat ze in die voorgaande jaren waren gebruikt om aan de verkeerde kant te vechten in een vuile koloniale oorlog. Daarvan was ook de vaderfiguur in dit boek zich bewust. ‘…. Oh, die smerige rotte Belanda’s! Het is allemaal hun schuld dat wij nu een hekel aan de Javanen moeten hebben!’

In Frans Lopulalans roman staat de emotionele beleving van bepaalde levensmomenten van de ik-hoofdpersoon voorop. Met herinneringen aan zijn kindertijd in het ‘Ambonezenkamp’ aan de Singel in Woerden, verhaald in het eerste boekdeel, doemt het beeld op van de dagelijkse strijd die zijn ouders moesten leveren om niet te bezwijken onder de vele vernederingen die hun ten deel vielen, de schrijnende heimwee naar hun eigen land en de zware maar heilige taak hun twee zoons tot weerbare volwassenen te laten opgroeien. Kleine Frans en zijn broer genoten een rechtvaardige maar strenge, soms hardhandige, opvoeding. Geen leugen, diefstal of ander kattenkwaad bleef ongestraft. ‘En in de proviandkast stond op de bovenste plank een drietal potjes met sambal: donkere, zoete sambal voor de kinderen, de hetere sambal die mijn moeder weleens als jam op haar boterham smeerde en de beruchte strafsambal die we door de strot gewrongen kregen als we schuttingtermen hadden gebruikt.’

De lezer wordt getrakteerd op een verhaal waarin objecten, gebeurtenissen, gedachten en gevoelens met scherp oog voor detail zijn omschreven. Omdat de schrijver meerdere zintuigen in stelling brengt, kan de lezer de wederwaardigheden van Frans zien, voelen, horen, proeven en ruiken. Zo wordt de lezer het universum van de hoofdpersoon binnengetrokken. Een universum met in de kern tradities uit de voorouderlijke grond. Door aan deze tradities vast te houden heeft de Molukse gemeenschap onder de barre omstandigheden in het kamp kunnen overleven zonder trots en waardigheid te verliezen. Terugkerende vertellingen hebben de kracht om herinnerd te blijven. Brokjes van moeders sombere verhalen blijven in de nauwste holtes van het brein van kleine Frans vastkleven, ook al wordt hij geacht alleen naar haar woorden te luisteren maar ze niet te begrijpen. ‘In Indonesië hadden we het goed kunnen hebben. Als de blanken ons de landbouwgronden en de viswateren hadden gelaten, dan had je vader zich niet gedwongen gevoeld zijn geboortedorp te verlaten om het KNIL in te gaan. Jongen, als ze je vragen waar je vandaan komt, zeg dan nooit dat je uit Woerden komt maar uit Porto op Saparua.’

En méér nog dan iedere andere emotie is daar het verdriet: ‘Het gestaag dreunen van de vijzel waarmee ze in de mortier uien, knoflook en lombok met kruiden vermengde, was de ondertoon van mijn moeders verdriet.’

Het verdriet van de eerste generatie Molukkers zet zich om in verbittering wanneer steeds duidelijker wordt dat de belofte om hun gemeenschap te laten terugkeren naar een vrij vaderland niet kan en niet zal worden ingelost. In het boek krijgt deze overgang vorm in een sprong tussen herinneringen van de hoofdpersoon aan zijn allervroegste jeugd in het kamp en die aan zijn jaren als jongeman van om en nabij de twintig. Zo wandelt de lezer van het eerste boekdeel het tweede binnen. Met flashbacks naar de tussenliggende levensjaren als puber in het Molukse woonoord in Leerdam wordt de tijdskloof ingevuld. Deze terugblikken, voorzien van anekdotes, doen de lezer begrijpen wat het voor de Molukse families betekent om in de meest benepen calvinistische oorden in dit land te moeten wonen na tien jaar of langer opgeborgen te zijn geweest in lekkende barakken. Leerdam is zo’n oord.

Opleidingen, werk, volwaardige huizen, een eigen kerk en andere zaken die er misschien helemaal niet of in veel mindere mate waren gekomen zonder strijd door de Molukkers zelf, waren niet voldoende om de pijn van hun ouders te helen. De hoofdpersoon ziet zijn vader letterlijk wegkwijnen, ‘moe-gemarcheerd, met gebogen hoofd op de bank in een doorzonwoning’, zo verwoordt een veel oudere Frans Lopulalan het in de documentaire Een zoon van Porto van Annelotte Verhaagen uit 2010 over de reis die hij met zijn jongste zoon naar het eiland van herkomst maakte.

Onder de sneeuw een Indisch graf is een liefdevol en vol overgave vertelde geschiedenis. Het verhaal lijkt bij een eerste lezing nogal sterk om de vaderfiguur te draaien. Spruit dit voort uit de dominantie van de vaderfiguur in Molukse familieverhoudingen? Maar herlezing van de roman doet de moeder als minstens even sterke figuur oprijzen. Trefzeker is geschetst welke betekenisvolle plaats de moeder inneemt in het gezin waarvan de leden zich door voelbare genegenheid aan elkaar verbonden weten, ondanks de soms heftige woede-uitbarstingen en onderlinge botsingen die nauwgezet zijn beschreven. Nauwgezet met weinig woorden, want veel woorden heeft de schrijver niet nodig. ‘Een boek is een huis, een weeshuis. Een schrijver als ik probeert daar zijn herinneringen een veilig onderkomen te bieden’, zegt Lopulalan in de al eerder genoemde documentaire. De herinneringen in dit boek hebben zeggingskracht. Voor mij zijn deze kracht, de tot de verbeelding sprekende woordkeuze en het raffinement waarmee de auteur zijn roman heeft opgebouwd, de elementen die de roman literair doen uitblinken.

Boekbespreking door Artien Utrecht

Artien Utrecht (1950), van huis uit stedenbouwkundige, is het grootste deel van haar leven als onderzoeker en projectmedewerker werkzaam geweest in de internationale samenwerking. Altijd binnen het domein van maatschappelijke organisaties. Daarin bekleedde zij posities waarin de strijd voor mensenrechten voorop stond. Opgegroeid in Indonesië, kwam zij op haar twintigste naar Nederland. In 2018 begon zij met het schrijven van essays, waarvan enkele gepubliceerd zijn in het literair tijdschrift Extaze. In 2022 verschijnt haar eerste essaybundel Razende stiltes in de Extaze-reeks bij uitgeverij In de Knipscheer.