Elders’ virtuele boekenkast

Gesloten Huis van Nicolaas Matsier

Literatuurliefhebbers pakken thuis een boek van de plank, doen dat met in gedachten het motto van Elders literair.*  Zij bespreken wat hen raakt of intrigeert en geven het boek een plaatsje in de denkbeeldige boekenkast van Elders. Hierbij de keuze van Aukje van Roessel.

* In Elders literair gaat het over het vertrouwde en het onbestemde, over dromen en vertrekken, over arriveren en verdwalen en, in iedere betekenis van het begrip, over terugkeren. Of het nu om het ‘hier’ of ‘elders’ gaat, steeds is één specifieke plek het uitgangspunt. Zoals Linn Ullmann het stelt in haar roman ‘De rustelozen’ (2015): ‘Zien, herinneren, begrijpen. Alles hangt af van de plek waar je staat.’

Gesloten huis

Nicolaas Matsier, Gesloten Huis
1994, De Bezige Bij, Amsterdam

Terugreizen

‘Welk kind heeft geen reden om over zijn ouders te huilen?’ Het is een tekst van Friedrich Nietzsche. Ik kom deze woorden tegen als ik het boek Gesloten Huis van Nicolaas Matsier uit de boekenkast pak. Daarin staan ze als opdracht, in het Duits weliswaar, op een verder lege bladzijde, direct na het titelblad.

Ik moest aan dat boek denken omdat ik onlangs weer tranen in mijn ogen kreeg, hoewel ‘ons’ huis inmiddels al een paar jaar is gesloten. De ontroering kwam toen ik door het archief van vader aan het gaan was. Ik kom daarin teksten van hem tegen die ik niet kende, en ook een interview waarin hij zegt van ons kinderen niet voldoende waardering voor zijn schrijfwerk te hebben gekregen. Echt niet? Heeft hij dat zo ervaren? Hoe goed kenden we elkaar?

Toen ik lang geleden het boek van Matsier las, werd ik ook emotioneel, alleen al bij het idee dat het ouderlijk huis ooit gesloten zou moeten worden. Wat ik me van dat boek vooral herinner, is wat ik door de woorden van Matsier al voor me zag en wat me toen bij voorbaat al ontroerde. Dat ik in de keuken van het ouderlijk huis dat ene laatje open zou trekken. Met daarin de gele, wat beduimelde oude stofdoek.

Vreemd. Waarom juist dat? Mijn moeder was geen poetser. En waarom zou ik niet hebben gedacht aan de jurken die wij kinderen tegen zouden komen, waarvan ze een groot deel zelf had gemaakt? Of aan haar sieraden, die ene armband die ze vaak droeg? Of aan de bank waarop ze vaak zat in de voorkamer, op de plek waar ze goed zicht had op de straat, want er moest wel wat te zien zijn?

Misschien maak ik, terugreizend naar het verleden, moeder nu wel groter dan ze was. Maar dat laatje met die stofdoek symboliseert voor mij iets van haar soberheid. En misschien, heel misschien, voorvoelde ik ook – daartoe als het ware uitgedaagd door het boek van Matsier – dat de ontroering komt op onverwachte momenten. Wat zo bleek te zijn toen het zover was. Dat laatje met de stofdoek had ik jaren daarvoor in mijn hoofd al een keer opengetrokken. Toen ik het in het echt deed bij het leegruimen van het huis een paar jaar geleden, deed het me niet zoveel meer. Wel dacht ik aan mijn ontroering op het moment dat ik Gesloten Huis las en vooruit aan het rouwen was, maar op het échte moment was ik het niet meer.

Maar nu bijwijlen weer wel. Omdat er bij mij thuis tien grote verhuisdozen staan, vol papieren. Een paar jaar al stonden ze op de zolder, gesloten. Maar nu ik ze een voor een openmaak, opent ook het ouderlijk huis zich weer. Ik zie vader achter zijn bureau in het ‘kleine kamertje’ zitten. Schrijvend, zuchtend. Niet te genieten als hij zijn wekelijkse radiocolumn nog niet af had. Of moeder, aan tafel om de financiën te regelen, om daarna het kistje met alle bankspullen, het huishoudboekje én dat van haar uitgeverij weer weg te zetten in het daarvoor bestemde kastje.

Vaders welhaast onleesbare handschrift weer te zien, ontroert. Een briefje waarin hij aan de burgemeester en wethouders van de gemeente waar we woonden, moet meedelen dat hij zijn raadslidmaatschap opzegt vanwege zijn gezondheid, raakt me.

Gelukkig moet ik ook vaak lachen. Maar soms is er dus dat verdriet. Verdriet om wat is geweest. Niet om een gesloten huis, maar om levens die zijn afgesloten. En daarmee ook een deel van mijn eigen leven. Is dat waarom kinderen om hun ouders huilen?

Aukje van Roessel

Aukje van Roessel (Eindhoven, 1955) werkt vanaf 1980 in de journalistiek, onder meer voor de Brabant Pers, de Volkskrant en NRC Handelsblad. Van 2004 tot november 2021 was ze politiek redacteur bij het weekblad De Groene Amsterdammer, waarvoor ze twaalf jaar lang wekelijks de kroniek ‘In Den Haag’ schreef. In 2016 ontving ze daarvoor de Anne Vondelingprijs. In de weekkrant Den Haag Centraal schrijft ze een column over wat haar verwondert aan Den Haag, de stad aan zee waar ze al geruime tijd woont.