Herrijzenis

Kort verhaal

‘Jij bent klaar voor een comeback,’ fluistert het universum in mijn oor. Ik ben tweeënhalf jaar sober.
    Zuid-Koreaanse agents regelen alles voor hun talenten. Dankzij mevrouw Ban spreek ik mijn dochter weer, Sibylla, mijn liefste lieverd.
    Ban gaf me het filmscript voor regisseur Parks nieuwe film. Mogelijk mag ik de sets ontwerpen. Net als Hollywood agents prijzen ook Hallyuwood-agenten je de hemel in.
    Ik kon het, dat weet ik. Dat was vroeger en vroeger is nu voorbij. Sinds ik niet meer drink, ontwerp ik alleen nog voor K-pop videoclips. Het betaalt de huur, maakt tienerzieltjes blij. Zonder alcohol ben ik een beter mens. Win-win-win.
    Parks film lijkt Oscar-waardig: een aan alcohol verslaafde, beginnende schrijver probeert een kort verhaal gepubliceerd te krijgen. Verwijst Park naar mij, de gevallen decorontwerper?
    Ik kan snel iets met potlood schetsen. Nuchter heeft het weinig zin, daarvoor is dit te hoog gegrepen.
    Als symbool van soberheid en wilskracht heb ik al tweeënhalf jaar een fles Macallan single malt staan. Sil is apetrots op papa. Zelf plaatst ze zich altijd op de achtergrond, ze wordt een fantastische verpleegkundige. Zolang die fles dicht blijft, symboliseert die mijn faalangst.

Eén glas dan.

De eerste slok Schots smaakt als vanouds. Vechten tegen de drank is de weemoed vervangen door schaamte. Vroeger eiste ik van Sil dat zij meteen mijn nieuwe ontwerpen kwam beoordelen. Ik was altijd bezopen. Ze vergaf me alles toen ik zwoer op mijn liefde voor haar dat ik nooit meer zou drinken.
    Ik ben terug bij af. Toch voelt het alsof ik de liefde van mijn dochter kan behouden én kan terugkomen als set designer. Jaren kwam er niks uit mijn handen, maar vanavond gaat het lukken.

Zal ik in plaats van een schets een pentekening proberen? Net als ooit voor Lee, de enige in Seoul die, behalve Park, mij mijn ik-ben-alleen-maar-eerlijk-tegen-je-monologen vergeven heeft. Lee heeft fantastische films geregisseerd, maar hij telt niet meer mee. Niemand die dat tegen hem zegt, omdat het zo’n vriendelijke grijsaard is. Vind ik ook. Ik ben eerlijk, ik bescherm hem tegen zichzelf. Nuchter interesseert me dat niet.
    De alcohol dringt zich op aan mijn bloedvaten. Het trekt mijn oren in, mijn tenen, mijn vingers. Ik pak mijn tekenboek en schenk nog een glas in. Gelukkig is die fles open, mijn tekeningen klinken weer ultramarijn.
    Focus. Mijn dochter moet weer trots worden op haar vader. Dit is mijn laatste glas, ik ben verstandig. Als ik doordrink, krijg ik het niet af. Park heeft genoeg aan een tekening, mits ik mezelf helemaal geef.

Tig keer heeft mevrouw Ban me gebeld deze week. De middernachtdeadline vergeet ik niet. Ik was nog niet begonnen, dat is iets anders. Ik heb Sil gebeld, zoals vroeger. Ze drukte me weg, en zo laat was het nog niet.
    Ban is net mijn moeder, ik heb niets aan haar complimenten. Sibylla zei het vroeger gewoon als ze het niks vond. Als ze iets positiefs zei, had dat waarde. Het gaf mij genoeg lef om eetbare, metershoge lolly’s te laten maken voor een videoclip. De Black Pink-superfans hebben het er nóg over.
    Wat ik vanavond in inkt gekarakteriseerd heb, is te goed om te laten verzuipen in vergist graan. Zittend aan mijn werktafel pak ik verf, kwasten, karton. En nog één whisky dan. Dit moet fabuleus worden.

Ik schilder aan één stuk door, zweef mee op het zichtbare elektromagnetisch spectrum. Zelfvertrouwen uit de fles. Niemand ziet dat ik niks kan als ik met die naakte ridder in mijn handen sta.
    Park heeft visie, maar mist sociale vaardigheden. Net als ik. Hem kost het de financiering van zijn films, mij mijn gezin.

Dit geknoei met verf wordt niks. Ik moet Park overtuigen. Zien is niet genoeg. Een te betasten moodboard, dat heeft hij nodig. Een uur voor middernacht is de koerier al hier. Snel. Misschien heb ik genoeg tactiele elementen in huis. Hoe voelt hoogmoed fysiek?

Driekwart fles? Net zat ik nog aan mijn vijfde glas. Ik heb mijn eed aan Sibylla verbroken. Als dit niet mijn beste design ooit wordt, ben ik én mijn Oscar kwijt, én haar. Voor altijd.
    Een boxset, dat ga ik bouwen. Mijn kijkdozen zijn berucht. Een vloer, drie muren, geen façade, geen plafond. Hopelijk maken mijn vingers wat ik voel, niet wat ik zeg.
    Nog een paar uur.
    Morgen stop ik met de drank. Voorgoed. Ach wat, al mijn helden dronken. Of ben ik nou gek? Een beetje misschien, krankzinnigheid maakt kunst. Frans Hals, Mark Rothko, Francis Bacon, zij konden het ook.
    Dit wordt mijn mooiste kijkdoos ooit. Straks loop ik weer door die haag flitsende fotografen. Het idee dat miljoenen mensen mij zien, windt me op, ik kan niet zonder.
    Als ik dit maar niet verkloot zoals met Bong, de verdwaalde regisseur. Het was niet heel spectaculair wat ik gemaakt had. In die periode was ik ’s middags al dronken. Mijn therapeut beweert dat het nuchter gelukt zou zijn. Genialiteit en dronkenschap, het draait om evenwicht.
    Vanavond heeft de Macall de macht. Hopelijk zegt Park niet opnieuw: ‘Ik zie jou hier niet in terug.’ Hoe minder diep ik in mijn ziel graaf, hoe minder uniek mijn verbeelding van zijn visie wordt, en hoe minder hard ik val bij een afwijzing.
    Ik heb je gemist, Whisky. Jij steunt me als ik tekortschiet.

Sil vindt dit decor te gek. Ik moet haar bellen, ze moet dit zien. Voor ik de afkickkliniek in ging, heb ik haar op mijn knieën om vergeving gevraagd. Zij heeft me die geschonken. Zodra ze merkt dat ik gedronken heb, heeft ze voor altijd het vertrouwen in papa verloren.
    Totdat ze dit aanraakt, dan weet ze: alles komt goed. Ik heb weer een toekomst, ik word weer gelukkig. Als ik blij ben, blijf ik sober. Snapt iedereen.
    Moet ik de box wel verzenden? Pas als Sil zegt dat dit eruitziet alsof ik weer toegejuicht ga worden.
    Mijn tweede Oscar was voor Parks tiende film. Stond ik daar te lallen op het podium. Iedereen hoorde het, zag me bijna dat ding laten vallen.
    Dit wordt mijn derde.

Ieder detail dat ik aanpas, danst voor mijn ogen in de lucht. Als ik in mijn decor met een rekwisiet fröbel, krijgt mijn hele woonkamer die kleur.
    De achterkant van de doos wordt een sterrenhemel zoals die van Van Gogh. Iedereen kent dat schilderij, alleen ik weet hoe het smaakt.
    De drank benevelt. Het openingsdecor ademt, de attributen zingen. Het is mijn harstslag die de maat slaat. Iedere keer dat ik een element verander in de doos op mijn werktafel, trilt en schudt de kamer als een pudding.

Ik doe twee passen naar achteren voor het overzicht. Maar ik kijk niet langer van boven naar binnen, ik sta er middenin. Ik praat met de protagonist. Nee, ik bén de protagonist. De zatlap die, als jongetje waar niemand mee wilde spelen, iedereen met zijn verhalen stil kreeg tijdens het kringgesprek.
    Dit is grandioos, net als ik, een reus van anderhalve meter op een schaal van 4 op 15. Dit, sub conditione Jacobi, is mijn herrijzenis.

Wat doet Sibylla hier? Ik ben ontwend. Water. Botsend naar de keuken. Een grapefruit, vitamine C, een hap. Het bitter van de schil trekt mijn mond samen, zoekt een weg door mijn lijf. Mijn bloed transformeert tot kwik. Onder mijn huid stroomt het.
    Sil kijkt om zich heen. ‘Supermooie set, pap.’
    ‘Lieverd, wat doe jij hier?’ hoor ik mezelf vragen.
    ‘Je bleef maar bellen.’
    ‘Ben je helemaal vanuit Hilversum naar Seoul gekomen?’
    ‘Waarom heb je ons verprutst?’
    ‘Hoezo?’
    ‘Je deed nooit iets leuks met mij. Altijd werken werken werken, maar zonder mij kon je niet uniek zijn. Dacht jij. Jij wilt dat ik je decor goedkeur, dat ik van je hou. Het is trouwens al licht.’

In de boxset zit de protagonist achter zijn bureau te schrijven. Mijn geest breekt de vierde muur en zweeft de openingsscène uit, de theaterzaal in. De afstand tussen de protagonist en mij neemt toe, de gelijkenis vervaagt.
    Droge mond, bonkende koppijn. Ik trek de gordijnen open, de zon is op. In mijn telefoon een lijst ongelezen berichten van Ban. Binnengekomen tot middernacht, daarna niks.
    Behalve een voicemailbericht van Sil: ‘Pap, wat zeg je? Heb je op je tong gebeten of zo? Wat kan mij de Academy schelen? Jij wilt dat, jij zoekt erkenning. Van wie? Please, papa, vergeet dat commerciële, vooringenomen wittemannenbolwerk. Kom alsjeblieft thuis. Jij hebt mij niet nodig, ik heb jou nodig. Je bent klaar voor je comeback als vader.’

Zonnestralen door de gordijnkieren. Ik drink door tot op de bodem. Mijn naam? Muziek? Applaus? Voorzichtig sta ik op. De zaal tolt. Mijn vuisten trillend omhoog. Een actrice zoent me op mijn mond. Ik wankel door een haag beroemdheden. Het podium, naar voren. Een laatste slok. Vergeten handen te schudden. Ik struikel de bühne op.
    ‘Dankjewel, dankjewel. Natuurlijk, heel blij. Onverwacht, niks voorbereid. Mijn dochter Sibylla, haar vertrouwen, haar steun. Sil, vanavond sta ik hier dankzij jou. Bedankt, lieve liefste, deze is voor jou.’

Ranjith Postma

Ranjith Postma is geadopteerd uit een Sri Lankaans weeshuis met meer baby’s dan wiegjes. Hij is terechtgekomen in een Gronings dorp met meer koeien dan huizen en een gereformeerde kerk in het midden. Hij schrijft over ouder-kindrelaties, erkenning en identiteit. Worstelingen die hij zelf nog niet gewonnen heeft.