Het bezoek van Sa

Lang verhaal

Sa was een vriendin van Noy, een goede vriendin. Meer zelfs, de meisjes waren hartsvriendinnen. Enkele jaren later kwam Linn er nog bij. Toen vormden ze een onafscheidelijk drietal.
    In Roy Et deelden de vriendinnen de lagere en de middelbare beroepsschool.
Ze deelden kleine geheimen, tekens en symbolen. Allemaal kinderlijk onschuldig, hun bondgenootschap werd nog inniger.
    Ze waren van de Isaan. Roy Et is een kneuterig provinciestadje van vijfendertigduizend inwoners in het noordoosten. De mensen roddelen er veel. Er valt niets te beleven. Verder houden ze nog vast aan oeroude gewoonten. Roy Et heeft zijn allure van graanschuur van de Isaan, een en al groene plantjes van de geurige jasmijnrijst, maar behalve in de landbouw valt er geen cent te verdienen.
    Daarom gingen de meisjes alle drie op zoek naar een baan in Bangkok. Ik geloof zelfs dat ze in dezelfde lokale eetzaak werkten, ergens op Lat Phrao, alleszins met Sa achter de potten en pannen. We spreken nu van een vijftien jaar geleden.
    Ik zocht Noy soms in Bangkok op.
    Vorige week kreeg ze een telefoontje. Ze wist direct wat Linn haar te vertellen had. In haar geprikkelde stemming brak ze Linn af voordat die goed en wel begonnen was.
    ‘Ik voorzag het,’ zei Noy luidop. ‘Ze kwam eerst bij mij over de vloer. Ik ga ook nog naar Linn, liet ze vallen. Ik kon je niet bellen, ik had niet de fut, je kent het, hoe zo’n ontmoeting aan je vreet.’
    In de Isaan is het zo dat de kans bestaat dat een afgestorvene langskomt als je over hem of haar praat. Dat kan heel vlug zijn, maar ook pas na vele jaren, als je er niet meer bedacht op bent. Op die manier is het een aanslag op je emoties.
    De geesten zijn rusteloos, dwalen rond, en als ze hun naam van levende mensen opvangen, ook al is het fluisterend, vallen ze onverhoeds binnen. Vanuit het niets.
    Je kunt er niet van op aan. Je kunt er alleen beducht voor zijn.
    Geesten zijn een intrinsiek deel van het leven. Het is sinister, over een aflijvige hou je het best je mond, om een akelig bezoek te vermijden. Je weet nooit of ze je te vriend zijn. Afgestorvenen zijn er om niet aan te denken, of zo weinig mogelijk, vooral als ze in dubieuze omstandigheden om het leven gekomen zijn.
    Noy had me over Sa wat feiten verteld. Het maakt niet uit of je aardige dingen vermeldt of onhebbelijke, voor een dode maakt dat geen verschil. En ook niet voor de nabestaanden. Onze levens zijn achteraf wat ze waren.
    Sa woonde op een steenworp van de stad. Ooit, toen de drie meisjes jonge meiden werden, en naar feestjes gingen, bleef Sa vaak bij Noy slapen, terwijl het licht opkwam. Bekaf van het dansen ploften ze op bed. Sa sliep op Noy’s kussen. Het gewicht van haar hoofd laat nog altijd een afdruk na. Noy keek ernaar toen ze in bed kroop – het is een gewaarwording – voor ze het licht uitdeed.
    Ze waren meisjes uit de Isaan, alle drie. Gemaakt om gedachteloos te leven, instinctief. Om eeuwig jong en tomeloos gelukkig te zijn. In zo’n periode lijken de dingen vanzelfsprekend en intentioneel.
    Sa is onomwonden een hartsvriendin van Noy. Maar Sa is dood. Toch waren ze onafscheidelijk.
    Noy wist dat er een aanwezigheid was. Ze kwam halvelings overeind op bed, reikte naar de klink, opende de deur op een kier, keek in de trappenhal. Daar stond Sa. Ze was wie ze was, gekleed in een geel T-shirt over een intens blauwe jeans. In de gang bovenaan de trap.
    Er was niets te bespeuren van die geligdoodse kleur, om het zo uit te drukken, die de huid van doden zouden hebben, en nog minder het onbeholpene van een zombie.
    ‘Ik kom om je goeiedag te zeggen, misschien voor de laatste keer,’ zei Sa. Ze sprak duidelijk, in het Isaans. ‘Ik weet niet of er veel te praten valt.’ Ze keek voor zich uit, recht in de ogen van Noy, maar ze leek onaangedaan. In de trappenhal hing een licht van een eigenzinnige gelatenheid.
    Sa was lang en rank van gestalte. En toch de stevige rondingen. Een eigen schoonheid, zelfs als afgestorvene. Stoere enkellaarsjes in diepzwart leer. Ze was nog even jeugdig als toen ze heenging.
    Menig man had zich door haar kunnen laten bekoren. Zelfs nu, als onbestaande radieuze schoonheid, kan ze makkelijk aanbidders laten bezwijken. Hoeveel lieden leven er niet met een aflijvige?
    Sa vroeg niets.
    Sa was de derde dochter in een gezin met een prestigieuze mama. Dochters een en twee waren de zussen met een rijke man. Bedisseld door mama, uitgehuwelijkt. Het is de kwestie van geprepareerde liefde. En de sinsod – de bruidsschat! Mama hield van geld dat haar dochters opbrachten en was kwistig met de twee bruidsschatten.
    Dat was ze ook van plan geweest met de sinsod van Sa. Mama had een goede huwelijkskandidaat voor ogen gehad, Nok, de zoon van haar vriendin, die even weinig interesse in huwen had als Sa. Mama regelde met een harde kop op eigen houtje de verloving, inclusief het betalen van een voorschot op de sinsod. Vijftienduizend baht op een totaalbedrag van honderdtwintigduizend baht. Het zij zo.
    Toen riep ze haar dochter vanachter de potten en pannen in Bangkok met dwang naar huis. Maar Sa had een hart. Dat naar een ander ging! Ze kende de jongen al vier jaar, ze was hem in het restaurant waar ze kookte onder ogen gekomen. Het was liefde.
    Mama riep haar op staande voet terug naar Roi Et. Ze was bikkelhard. Het draaide om de eer van de familie. Tussen de lijnen: om haar eigen eer en geloofwaardigheid. Het huwelijk moest voltooid worden, alleszins financieel.
In paniek belde Sa haar geliefde in Bangkok. Ze wilde hem vragen de boete van de bruidsschat te betalen of hoe ze dat misschien op een andere manier konden regelen.
    Hij nam niet op. Toeval, niets anders. De batterij van zijn mobiel was op, meer niet. Maar zo beleef je dat niet als alles tegen je samenspant. In een radeloze chaos van emoties bleef ze hem drie uur lang bestoken met oproepen, dwangmatig, met een furieuze starheid.
    Hij nam niet op.
    Sa hield zichzelf voor dat zijn stilzwijgen er alleen op kon duiden dat hij haar verstoten had. Zulke macabere gedachten hielden haar die uren bezig. Toen verdween haar paniek en maakte plaats voor zilveren aanvaarding.
    Ongetwijfeld gaf ze het gevoel voorrang door iedereen in de steek gelaten te zijn. Was ze maar enkele uren langer bij zichzelf gebleven. En bij haar onvermogen. Maar ze was volledig overstuur. Dat kan gebeuren als je geest geen realiteit meer bevat, enkel fantasie. Begrijp je nu waarom ik verbeelding verafschuw? Die brengt ons tot de dood.
    Sa ging heel rustig aan de schrijftafel van haar kindertijd zitten. Ze schreef drie brieven, heel nuchter en zakelijk, waarin ze om liefde vroeg en niet om bestaanszekerheid. Met vriendelijke woorden schreef ze neer dat ze niet inzag waar ze nog voor te leven had.
    Dat is de averij, de ravage van de fantasie, ze kan zich in allerlei vormen van geloofwaardigheid voordoen.
    Eén brief voor haar geliefde in Bangkok, eentje voor haar zogezegde verloofde in Roy Et. Eentje voor haar mama.
    Het is ontroerend hoe ze zich tot op haar laatste woord om anderen bekommerde en niet om zichzelf.
    Om die reden sloeg ze de hand aan zichzelf. Sa werd niet gehoord. Sa liet zich niet horen. Dat is de tragiek.
    Haar mama begreep het niet, verstrikt als ze was in oude gebruiken en hebzucht.
    Sa stierf.
    Een koord, het water? Nee. Noy beschreef met veel tegenzin hoe het in zijn werk gegaan was. Met dorstige teugen had Sa na het schrijven van de drie brieven op haar kamer een fles dichlorodiphenyltrichloroethane leeggedronken. Ze moet ten minste vijf keer haar glas bijgeschonken hebben. Het is het insecticide DDT, een sterk vergif, kleurloos, smaakloos, geurloos. Hoeveel boeren en moedeloze huisvrouwen hebben in de jaren zestig in Haspengouw, mijn thuisland en over de hele wereld, op die wijze niet de hand aan zichzelf geslagen? Ook Lucia Berlin verwijst ernaar. Ik was een jongen van de lagere school, begreep niet zo goed waarom mensen dood wilden, maar mysterieus was het zeker.
    Alleszins schreef Sa drie brieven waarin het leek of ze volkomen zichzelf was.
    Als Sa verschijnt, ruikt het naar een rokerig parfum. ‘Die geur kwam mijn slaapkamer binnen,’ zei Noy tegen Linn. Linn beaamde tijdens hun telefoongesprek dat er een geur geweest was, van verbrand hout, van solfer uit een vulkaan.
    ‘Eigenlijk ben ik niet meer zo graag in de Isaan,’ zei Noy. ‘Als ik er ben, voel ik dat iets me volgt. Er is geen licht, ik voel me beklemd in het duister, na achten kom ik liever niet meer buiten. Liever Bangkok.’
    Sa is overal, ze is dolend. De hartsvriendinnen houden van haar, maar niet zo linea recta als het vroeger was.
    ‘Als iets zegt dat ik je niet mag zien, zal ik je niet zien.’ zei Noy tegen Sa. ‘Je komt wel om me heen, je beweegt, je bent aanwezig – kippenvel. Ik weet niet hoe het zit. Ben je mij te vriend?’
    Sa liet Noy even volkomen sprakeloos. Toen hernam ze zich: ‘Ik ben bang, laat het me niet zien, mijn liefste Sa. Laat je niet meer zien. Ik ben weerloos.’
    Sa was een vriendin en werd een geest. En het is onbestaand met geesten samen te leven, hoe dan ook.
    Het zou een verhaal van Noy en Sa en Linn kunnen zijn geweest, wat ik je vertelde. Dat is het halvelings! Het gaat om iets fundamenteels. Noy gaf me puzzelstukjes. Illusies zijn illusies. Aannames zijn aannames. En feiten blijven feiten.
    Kies zelf maar waar je toe in staat bent om mee te leven.

Alphonse Wijnants

Alphonse Wijnants doorkruist al jarenlang het Verre Oosten. Bangkok is zijn tweede thuis. Het mysterieuze Azië inspireerde hem tot zijn Project Korte Verhalen, gestart in 2012. Hij is gebeten door ‘de verbrijzelde eigenheid’ van het korte verhaal. Gedichten schrijft hij al 59 jaar, met de Lage Landen als locatie en inspiratiebron. Wijnants is filoloog Nederlandse, Zweedse en Deense taal en literatuur, was leraar en directeur van middelbare scholen en copywriter bij bureau MAW (Met Andere Woorden). Heden is hij superactief op rust. Zijn stelregel: alles gaat over geluk – of hoe we het compenseren.