Het derde kind
Lang verhaal
Acht jaar lang zeggen: bij mij thuis is het oorlog
om eindelijk te accepteren: mijn huis is de oorlog
zijn trage boemel van het oosten naar het westen
waarin de dood het leven vervoert 1
Iya Kiva
Aflevering 1 en 2
1
Je bent er niet en toch ben je er. Je drinkt uit mijn borst, je hijst je op aan de tralies van de box, je zit je vader met een waterpistool achterna, je ijshockeyt met je broers, je kookt een pan borsjtsj, je rijdt op een quad en je viert je achttiende verjaardag. Je bent als de kat van Schrödinger, dood en levend tegelijk. Je bent van alle leeftijden, nog onbestemd van geslacht, karakter en vaardigheden. Je luistert geduldig naar me en begrijpt alles. Samen maken wij deze reis, samen trotseren wij de kou op dit station in Dnipro en samen zien wij de nachttrein naar Lviv binnenrijden.
Onze slaapcoupé is voor vier personen. De lakens op de al uitgeklapte bedden zijn zo vaak gewassen dat ze doorschijnend zijn. Over de rand van de afvalbak hangt een zwarte bananenschil. Op de ruit zit een laag vuil. In het vuil is een cirkel getekend met twee stippen en een gebogen lijn. Zeg me, mijn kind, wie tekent er nou smileys terwijl raketten op onze steden neerdalen en onze soldaten aan het front creperen?
Goedenavond, mooie jongedame, groeten twee vrouwen me, luid als feestgangers die zich thuis hebben ingedronken. Ze zijn klein van stuk en rond als knoedels. De ene heeft spierwit haar dat spookachtig afsteekt tegen haar gelooide gelaat, de andere een rode boerenmuts strak om haar blozende gezicht. Als ik help hun tassen in de bagagerekken te zetten maken ze grapjes over mijn lengte. Beleefd glimlach ik, bij volleyballen moest ik toch echt wel springen. Skilopen was meer mijn sport, ik bracht het tot jeugdkampioen. Vanwege mijn spillebenen noemden ze mij langpootmug. Niet dat het ertoe doet, mijn lieve kind. Niets doet ertoe, alleen dat ene waarvoor ik jou nodig heb.
De vrouw die ik in gedachten Spookhaar noem, ploft naast mij neer. Het is te vroeg om te slapen. Vanwege het bed boven mij zit ik gebukt als een soldaat die zijn hoofd niet boven de loopgraaf durft uit te steken. Rode Muts zet een tas op schoot en ritst hem open. Aan het nekvel haalt ze er een kat uit en drukt het beest tegen haar boezem. De kat is onbehaard. Kaal spant de huid zich om de botten, in dikke rimpels plooit het zich om de kop. De oren zijn onnatuurlijk scherp gevouwen, als ezelsoren in een boek. Met afschuw wend ik mij af. Jij doemt op, zwevend in mijn baarmoeder, naakt, vervormd en misvormd, een Tsjernobylfoetus, een in de kiem gesmoorde hulpsoldaat die ik snel moet zien te dumpen.
Spookhaar legt een hand op mijn arm. Het went, zegt ze. Hun lieve Pandora is een levkoy, een nieuw ras van naaktkatten. In Oekraïne gefokt en zo trouw als een hond, voegt Rode Muts trots toe. Alsof ze het hondse aan de kat wil bewijzen bindt ze haar een hondenriempje om. De kat komt naar me toe en toont me haar droevige ogen. Voorzichtig aai ik over de rimpels tussen de gevouwen oren. De huid voelt warm, droog en eeltig als voetzool. Met mijn wijsvinger strijk ik over de omgevouwen oorschelp en denk aan de gehoorgang van je vader, waarin ik gisteravond nog fluisterde, blies en zoog, wensend zijn tinnitus even wonderbaarlijk weg te toveren als de tandenfee ooit je melktandjes vanonder je slaapkussen.
Als de trein in beweging komt, meldt onze laatste coupégenoot zich. Het is een slungelige man met een camera met telescooplens aan een draagriem om zijn nek. In het Oekraïens wenst hij ons goedenavond, maar je kunt horen dat onze taal de zijne niet is. In het Engels vraagt hij of ik misschien op zijn plaats zit en toont me als bewijs het bednummer op zijn treinkaartje. Nog terwijl hij zegt dat het geen probleem is, sta ik op, want ik zat met mijn rug naar de rijrichting en kijk in het leven liever vooruit dan terug. Onhandig schuifelen we om elkaar heen, en als onze knieën botsen bij het zitten, excuseert hij zich en strekt zijn lange benen richting gangpad. Met beide handen houdt hij zijn fototoestel vast, behoedzaam, haast liefdevol, zoals je een baby in een draagzak beschermt tegen heftige schokken. Mijn rugzak ligt nog in het bagagerek tegenover me. Des te beter, zo kan ik jou, althans een onmisbaar gedeelte van jou, goed in de gaten houden.
Ik ben Kevin, zegt de man plompverloren. Hij glimlacht, tenminste dat denk ik aan zijn ogen af te lezen, want zijn mond zit verscholen achter een nogal onverzorgde baard. Hij komt uit Nederland en is freelancefotograaf. Wat hij fotografeert? De gevolgen van de klimaatverandering. Hij reist de hele wereld over, naar bosbranden in Australië, ontdooide permafrost in Kamtsjatka en verdorde olijfbomen in Andalusië. Je weet wel, zegt hij en zwijgt dan. Aan mij de keuze om het gesprek voort te zetten. Nou, mijn lieve kind, beter praten met deze vreemdeling dan uit het donkere raam staren. Ik zeg hoe ik heet, vertel over mijn baan als assistent-apotheker, leg hem uit dat ik vanwege Maksim – mijn man, jouw vader – naar het oosten ben gekomen en vijf dagen met hem heb doorgebracht in een hotel in Provosk, waar hij herstelde van zijn verwondingen. Een ongelukkig toeval, zeg ik tegen Kevin. Maks is kok in het leger, maar ook koks kunnen gewond raken. Een pan hete goulash spatte over hem heen toen de resten van een kapotgeschoten drone-verkenner – een vogeltje noemde hij het – op de keukentent neerstortte.
Kevin is op weg naar huis. Via Lviv reist hij naar Krakau, daar neemt hij het vliegtuig. Hij vraagt of ik nog ver te gaan heb. Na Lviv met een boemeltrein naar Khodoriv, zeg ik. Het station van ons stadje bestaat uit niet meer dan twee lage perrons en een vervallen stationsgebouwtje, mijn lieve kind. Je oma staat te wachten met de tweeling. Jari stormt op ons af, Roman volgt sabbelend op een vinger. Hoewel we niet geweldig met elkaar kunnen opschieten geef ik schoonmoeder een knuffel en ruik haar angstig parfum. Over een weg met gaten lopen we de heuvel op naar ons huis. Onderweg lieg ik tegen je broertjes dat ze heel veel knuffels van papa krijgen, dat hij ze ontzettend mist en snel naar huis komt. Over mijn speciale missie zwijg ik.
2
Geloei van sirenes. De trein staat stil op een station van een mij onbekende stad. Door de intercom draagt de conductrice ons op naar een schuilkelder buiten het stationsgebied te gaan. Ik vertaal de oproep aan Kevin en gris je grondstof van het bagagerek. In het gangpad schuifelen we achter andere reizigers aan terwijl de tijd wegtikt als druppels uit een lekke kraan. Spetterend door de papsneeuw op het stationsplein rennen we naar een massief flatgebouw. De schuilkelder bestaat uit een half leeggeruimd winkelmagazijn, waarin we dicht op elkaar staan, onze gezichten lijkbleek in het licht van de tl-balken aan het lage plafond. Een man kalmeert een hyperventilerende vrouw. Van buitenaf dringt geen geluid door.
Spookhaar is ook in de kelder en drukt de mauwende Pandora tegen zich aan. Enkele omstanders kijken verontwaardigd als Kevin steels een foto maakt. Leed, zelfs dat van huisdieren, verberg je. Kevin vraagt mij of we echt gevaar lopen. Een oude man is mij voor en zegt in gebrekkig Engels: Natuurlijk lopen we gevaar. Vandaag is het 24 februari, precies een jaar na het begin van de oorlog. Jullie weten toch zeker nog wel wat die vuile moordenaars na precies een half jaar deden? De man, gekleed in een ouderwetse bontjas met daaronder een pyjama, kijkt Kevin en dan mij indringend aan. Even voel ik mij weer zitten voor de examencommissie, zo geïntimideerd dat ik zelfs de bestandsdelen van een simpele aspirinepil ben vergeten. De raketaanval op Tsjaplyne, antwoord ik timide. Inderdaad, de vijfentwintig doden op het treinstation van Tsjaplyne, herhaalt de man op gedragen toon. En wat stond op de brokstukken van de rakketten gekalkt? Voor de kinderen, antwoord ik aarzelend. Zo is het, zegt hij. Voor de kinderen. Dat die monsters in de hel hun eigen ingewanden mogen opeten! Hij spuugt op de vloer. De fluim belandt tussen zijn geruite pantoffels.
Hoeveel haast we ook hebben, mijn lieve reisgenoot, er zit niet anders op dan wachten. Je vader is vast al terug bij zijn peloton. Hoe verwelkomen ze hun herstelde kok? Salueren ze, geven ze hem een boks, omhelzen ze hem? Maken ze grapjes over zijn seksuele pres¬taties in de afgelopen dagen? Kan hij daar om lachen? Vroeger hing je vader graag de clown uit. Een grapjas was hij, een levensgenieter, een creatieveling. Daarom viel ik op hem, van mezelf ben ik al ernstig genoeg. Tijdens zijn studie werkte hij in de keuken van het enige restaurant in ons dorp. Zijn studie rondde hij niet af, maar als taartenbakker bereikte hij de finale van Heel Oekraïne bakt. Zonder zijn kookkunsten was ik ook verliefd op hem geworden, maar wat heeft hij me met lekkernijen het hof gemaakt. Jij zult ook niets tekortkomen.
We mogen de schuilkelder uit. De kou klaart mijn hoofd. We steken het stationsplein over. Van bominslagen geen spoor. Terug in de coupé biedt Rode Muts Kevin en mij zelfgemaakte aardappelkoekjes en pruimendrank aan. Anderhalf uur later staan we nog steeds op het station. Weer gaat het luchtalarm. Gekreun en gezucht. Opnieuw het strenge bevel van de conductrice, het angstig gestommel door het gangpad, de looppas door de inmiddels aangevroren sneeuw. Halverwege het stationsplein houd ik stil. Sirenes snerpen en treinreizigers rennen langs me heen. Ik werp een blik op de wolkeloze lucht. Nergens raketten of drones, alleen een sikkelmaantje en zwakke sterren. Een man botst tegen me aan en vraagt kwaad waar ik mee bezig ben. Ik ren achter hem aan naar de schuilkelder, die welbeschouwd weinig bescherming biedt en bij een voltreffer ons graf zal zijn. In de kelder opnieuw de strakke witte gezichten van mijn landgenoten. Een winkelmagazijn vol etalagepoppen. Dat doet oorlog met je, mijn lieve kind. Het is niet zozeer dat ze op je schieten, het is de angst die ze in je hart en hoofd zaaien.
Een hond keft. Met gekromde rug staat Pandora tegenover een teckel. De dieren zijn ongeveer even groot en misschien ook wel in kracht aan elkaar gewaagd, maar de naaktkat oogt kwetsbaarder. Een jonge meid oppert lachend een weddenschap. Ze vraagt wie inzet op de kat. Ik, roept een man, de kat is Oekraïne en de hond Rusland. Er vormt zich een kring rond de in patstelling staande naties. Oekraïne, Oekraïne, scandeert een oudere vrouw en ze krijgt bijval. Telkens als Spookhaar Pandora wil oppakken, valt de teckel uit naar haar handen. Ze roept: Waar is de baas van dit rotbeest? Niemand reageert. Dan schreeuwt de oude man in pyjama en bontjas: Poetin, vuile schoft, waar zit je? Een ander roept: Ja, klootzak van een Poetin, laat je zien! Een storm van beledigingen volgt. Op het hoogtepunt van de schimpscheuten stapt Kevin naar voren, grijpt de teckel bij een achterpoot en trekt hem naar achteren. Hij heeft zijn jas uitgedaan en om zijn hand gewikkeld zodat de hond hem niet kan bijten. Snel pakt Rode Muts Pandora op. Bravo, zegt iemand. Maar de stemming in de schuilkelder daalt nu de mensen hun uitlaatklep is ontnomen.
Dat heb je handig gedaan, zeg ik tegen Kevin. Hij haalt zijn schouders op. Als vrijwilliger in een dierenasiel stond hij voor hetere vuren. Ik vraag hem waarom hij als klimaatfotograaf naar de oorlog is afgereisd. Ik ben hier omdat Oekraïne ontzettend veel natuur heeft, antwoordt hij. Ongerepte graslanden, moerassen en oerbossen, essentieel voor de koolstofopslag en tsja… Hij houdt de display van zijn camera onder mijn neus. Ik zie een platgewalst bos, een rivier met tankwrakken, een van olie glimmend moeras, dode dolfijnen op een strand en een akker doorploegd met loopgraven. Bij die loopgraven denk ik aan je vader, schiet vol en duw het fototoestel van me af. Ook ik walg, zegt Kevin, mij verkeerd begrijpend. Alleen afgestompte mensen voelen niets bij de vernietiging van natuur. De wereld moet deze ecocide zien. En de Oekraïners dan, vraag ik, de soldaten, de burgers, de kinderen en bejaarden? Natuurlijk, beaamt hij, voor hen is het ook vreselijk, maar langs de meetlat van de geschiedenis is de klimaatcrisis een ramp die oorlog te boven gaat. Dat meen je niet, roep ik. Wél, zegt hij. Oorlog is van alle tijden, mensenlevens worden ontwricht en gebouwen beschadigd, maar na verloop van tijd is het vergeten en herbouwd. De klimaatcrisis raakt iedereen, maakt de aarde onleefbaar en kan nooit meer worden teruggedraaid. Eenmaal begonnen over dit onderwerp, kan hij niet stoppen. Een spervuur van feiten, een arsenaal aan meningen laat hij op me los. Over de rampen die op ons afkomen, het radicaal anders inrichten van de economie, drastische vermindering van de consumptie en de plicht om op te staan tegen foute bedrijven en overheden.
Verkrampt hoor ik hem aan. Ongelooflijk dat hij zich druk maakt over het klimaat tussen de mensen die hier schuilen. Is de paniek in de gejaagde ademhaling van de hyperventilerende vrouw hem ontgaan? Heeft hij het onrecht in de stem van de oude man in bontjas en pyjama niet gehoord? Ziet hij de angst niet in de gespannen gezichten? Blijkbaar niet, mijn lieve metgezel. Kevin is duidelijk een fanaticus. Leer mij het type kennen, vaak genoeg hoorde ik de Russische versie. Wat kun je beginnen tegen zo iemand? Tegenargumenten geven heeft geen zin. De fanaticus hoort niet, ontkent, weegt anders. Zijn toewijding is een obsessie geworden. Zijn empathie betreft alleen de eigen zaak. De fanaticus leeft zich niet in andere mensen in. Kon hij dat maar. Als Kevin zelf woonde in een land waar bommen vallen voor de kinderen en zijn partner het front verkoos boven thuis, ja dan zou hij wel vast wel wat bossen en moerassen willen opofferen voor de overwinning.
Aflevering 3 en 4
3
De trein rijdt. Buiten heerst de duisternis van het platteland rond middernacht, in de coupé is het licht en warm. De fles pruimendrank is leeg. Pandora heeft zich tussen Kevin en Spookhaar genesteld. Kevin aait haar achter de oren. Behaaglijk strekt ze haar poten uit. Vol in het zicht is de naakte buik met de twee rijtjes tepels: een zes op een dobbelsteen, de dubbele knopen op een koksbuis of, god verhoede, een militair uniform.
De twee vrouwen stellen zich voor, maar de bijnamen die ik hen heb toebedeeld laten zich niet meer verjagen. De vrouwen – zusters, vriendinnen, partners? – zijn op weg naar een bruiloftsfeest, waar ze een lied zullen zingen met meezingrefrein. Eerst oefenen ze het lied zachtjes, dan op volle sterkte. Hun stemmen passen goed bij elkaar. Het refrein is op de wijs van Sefania, dat smakeloze lied waarmee we vorig jaar het Eurovisie Songfestival wonnen. De twee vrouwen hebben de tekst aangepast naar: Eentje voor de mooie bruid, eentje voor de bruidegom, eentje voor de zoete nacht, daar drinken we allen op. Bij elke regel maken ze het gebaar van een glas achteroverslaan. Spookhaar port in mijn zij. Ik heb geen zin om mee te zingen. Ik voel me misselijk en probeer een houding te vinden waarin ik mijn onderrug ontlast.
Ik sluit me af voor het gezang en zie jouw vader liggen op het hotelbed. Alleen zijn onderbroek heeft hij aan. Zijn rechterbovenbeen is omzwachteld en op de brandwonden op zijn heup en buik zit zalf. Nog een geluk dat de goulash niet op zijn zaakje belandde. We hebben net geprobeerd te vrijen. Het lukte Maks niet. Geeft niets, we hebben nog vier dagen met elkaar. Alleen al tegen hem aanliggen, zijn lichaamsgeur ruiken en zijn stem horen is ontzettend fijn. Ik kroel met een vinger door zijn borsthaar en blaas in zijn oor. Van de tinnitus, een fluitketel die eeuwig stoom uitblaast, heeft hij meer last dan van de brandwonden. Volgens de legerarts komt het door de stress en verdwijnt het vanzelf. Over negen maanden zal ik voor hem pianospelen. Je moet weten, vroeger hoopte ik toegelaten te worden op het conservatorium. De boodschapper, het nieuwste werk van Valentin Silvestrov, heb ik in gedachten. Muziek als een bloeiende boomgaard in de lentezon. Zelfs de noten aan het einde, zacht en hoog als het piepen van jonge vogels in het nest, zal hij kunnen horen.
De trein komt tot stilstand. Het licht knippert even en vermindert in sterkte. De intercom blijft stil. Lijdzaam wachten we af. Ik voel vage buikpijn als bij menstrueren. Vanwege mijn onderrug verzit ik weer. Ik heb het opgegeven te vermijden dat mijn knieën die van Kevin raken, er is gewoon onvoldoende beenruimte. Straks gaan we slapen en hebben we geen last meer van elkaar. Kevin, die wel doorheeft dat ik geen zin heb om met hem te praten, laat op de display van zijn camera foto’s aan de twee vrouwen zien. Ah, een zwart panterwelpje, kreunen ze vertederd. Die koddige pootjes, zijn ze niet om te zoenen? Omdat ze geen Engels spreken vragen ze via mij Kevin om toelichting. Dat ontbrak er nog aan, voor vertaler spelen. Kevin zegt dat de welp een luipaard is. Hij nam de foto in een opvangcentrum in Frankrijk. Bomvol illegale exotische dieren uit Oekraïne, zegt hij. De eigenaren lieten ze aan hun lot over. Als je eens wist hoeveel het redden van die beesten kost. Je wilt de natuur toch redden, zeg ik, mag dat soms geen geld kosten? Elders kapt men voor datzelfde geld duizenden hectaren oerwoud, antwoordt hij. Beter was dat bos gered. Die beesten zijn sowieso door hun gevangenschap verpest en net zomin natuur als de levkoy hier in onze coupé. Mensen weten niet wat ze doen, het is hopeloos, verzucht hij. Spookhaar en Rode Muts kijken bezorgd naar mij. Luipaard, geen panter, vat ik voor hen samen en sta op om naar het toilet te gaan.
In het gangpad druk ik me tegen de wand om de conductrice te laten passeren. Een stevige vrouw, het uniform een halve maat te klein. Is dit haar vaste traject? Hoeveel soldaten heeft ze afgeleverd, hoeveel teruggebracht? Zat Maks ertussen? Ik vraag hoe laat we in Lviv zullen zijn. Eerst spanning op de bovenleiding, zegt ze. Wanneer is die er? Binnenkort, verzekert ze me.
Het toilet is even aftands en vervuild als de rest van de trein. Af te lezen aan de wild bekraste spiegel wilde iemand zich van zijn spiegelbeeld ontdoen. Het enige toiletpapier zit als een natte prop in de metalen wc-pot. Ik blijf wijdbeens staan en doe mijn broek en slipje naar beneden. Met mijn vingers strijk ik langs mijn schaamlippen en inspecteer het slijm. Helder en glanzend als bedauwde spinnendraden spant het zich tussen mijn vingers. Ik voel me opgelucht én bezorgd. Binnen vierentwintig uur moet het gebeuren.
4
Nog steeds staat de trein stil. De twee vrouwen vragen of ze op de onderste bedden mogen slapen. Terwijl ik mijn tanden poets doven de lampen. Kevin licht me bij met zijn mobiel. Op het gangpad stommelt een dronken man voorbij. In een oneindige stroom van creativiteit vindt hij telkens andere bewoordingen om de aartsvijand in het Kremlin te vervloeken.
Het bed is te kort. Ik lig op mijn zij, mijn knieën opgetrokken tot aan mijn buik, en probeer in slaap te vallen door me de vaste klanten van de apotheek voor de geest te halen. Aan de balie staat de altijd hoffelijke meneer Tabachnik voor zijn bloedverdunners, mevrouw Pysanka voor de astmamedicijnen van haar zoontje, mevrouw Serdechna die op hoge toon kalmeringstabletten eist en dan jij, mijn lieve kind, nog steeds van onbestemd geslacht en leeftijd. Ma, zeg je, heb je een middeltje om te zorgen dat mijn pleziertje van vannacht niet tot zwangerschap leidt?
Ik dommel weg en schrik wakker met de herinnering aan de ruzie met Maks op dag twee van zijn verlof. Hij geeft toe dat zijn verwondingen meevallen en dat hij best naar huis had gekund. Ik schreeuw dat hij een gevoelloze klootzak is, dat zijn kinderen en moeder hem niet meer zullen herkennen als hij ooit nog opdaagt. Anders dan vroeger bekommert hij zich niet om mijn emoties. Koel deelt hij mee de legerleiding te hebben verzocht om een gevechtsfunctie bij de artillerie. Hoe verzin je het, roep ik uit. Bij zo’n dreunende houwitser staan met je tinnitus, een makkelijk doelwit voor de vijand. Wil je soms dood, is dat het? Hij zegt dat ik het niet begrijp. Het gaat om kameraadschap. Als je samen maandenlang onder grote druk staat, voortdurend in angst zit en de dood van maten moet verwerken, smeedt dat een band die met niets anders is te vergelijken. Dat wil ik best aannemen, maar wat ik niet begrijp is dat hij mij en de kinderen minder belangrijk vindt dan zijn legermaten. Hebben wij soms geen bijzondere band? Soms gaat het land boven het gezin, zegt hij. Ik kan het niet geloven. Een dergelijke tekst uit zijn mond!
In de stroomloze nacht sluipt de kou de trein binnen. Ik leg een tweede deken en mijn jas op het bed, steek mijn hoofd onder dat weefsel en kruip in die holte als een foetus in elkaar.
Bij het eerste ochtendlicht staat er condens op het raam. Kreunend opent Kevin zijn ogen en veegt een gat in de wasem. Hij pakt zijn camera en richt. Ik kijk mee. Op nog geen twintig meter afstand staat een ree op een besneeuwde akker die tot aan de horizon lijkt te reiken. Traag schraapt het hert met zijn hoeven de sneeuw weg en knaagt aan sprietjes onkruid. Om de zoveel tijd richt de ree zich op en luistert met kantelende oren. Als hij precies in onze richting kijkt verstart hij. Ziet hij ons, hoort hij ons? Er gaan minuten voorbij en nog steeds staart de ree ons aan. Het is een surplace die ik herken van mijn wandelingen door de velden en bossen rond ons stadje. Soms stonden we opeens oog in oog, beiden verrast, beiden versteend. Net als op die wandelingen klap ik hard in mijn handen en zeg: Nu een handklap, de volgende keer een schot. Sloom, als met tegenzin, rent de ree weg, de witte vlek op zijn achterwerk op en neer hoppend. Spookhaar en Rode Muts schieten overeind in bed en Kevin zegt: Moest dat nou?
Coupé na coupé nadert de conductrice. Haar harde stem snelt vooruit, zegt telkens: Goedemorgen, is alles in orde? De energievoorziening wordt hersteld. Binnenkort hopen we te vertrekken. Ik wens u nog een goede reis. Bij onze coupé zegt ze hetzelfde. Bij de vraag of alles in orde is kijkt ze langs ons heen alsof ze bang is dat we haar met een onoplosbaar probleem zullen belasten. Wees niet bang, mevrouw de conductrice, ik zal je niet opzadelen met mijn tikkende tijdklok. In gedachten pas ik het reisschema aan. Zelfs als de trein daadwerkelijk binnenkort vertrekt mis ik de laatste trein naar Khodoriv. Ik zal niet binnen vierentwintig uur thuis zijn. In Lviv zal ik een plek moeten vinden om het te doen. Een hotelkamer of het toilet van een net restaurant misschien.
Mijn eten is op. Ook Kevin heeft niets meer. De twee vrouwen delen gul zelfgebakken brood uit. De jam en honing waarmee we het brood bestrijken was bedoeld voor hun familie. Vandaag zijn jullie ook familie, verklaart Rode Muts. De nieuwe fles pruimendrank, die rondgaat om de lichamen op te warmen, laat ik aan mij voorbijgaan. Om toch warm te worden volg ik het voorbeeld van enkele andere passagiers en ga naar buiten voor beweging. Ik vind de plek vanwaar de ree zo lang naar ons keek. Hoefafdrukken en gele urinedruppels in de uitgeschraapte sneeuw. Ik ga in de sneeuwkuil staan. De ruit van onze coupé weerspiegelt het grijze wolkendek en de eindeloze sneeuwvlakte met daarin het poppetje dat ik zelf ben. Ik kijk en kijk en kijk naar dat poppetje dat steeds nietiger oogt en plotseling rijdt de trein weg en laat mij achter in de uitgestrektheid. Ter plekke verwek ik jou, ben meteen hoogzwanger en beval. Met mijn tanden bijt ik de navelstreng door. Als ik met jou in mijn armen over het treinspoor naar de bewoonde wereld loop, sluipt een vos op de nageboorte af. Nee, niets kou, pijn en eenzaamheid. Ik jubel van vreugde. Je vader komt eindelijk thuis. De wet is kraakhelder. Een man met drie kleine kinderen hoeft niet in het leger te dienen. Hij mag naar huis om zijn vrouw te helpen. Zij mist immers een hand om de derde vast te houden.
Aan het begin van de middag staat de trein nog steeds op de wijde vlakte. Ik ben terug in onze coupé, die naar knoflook, beest en zweet ruikt. Vermoeid sluit ik mijn ogen. Het is de derde dag met Maksim. We wandelen door het stadspark onder een strakblauwe hemel. De rijp op de takken van de naaldbomen is ’s nachts aangevroren en het reflecterende zonlicht maakt ze tot zilveren kandelaars. In de middag zitten we als enigen in de bioscoop en kijken naar De terugkeer van regisseur Andrej Zvjagintsev, een Rus nog wel. De film is in de kern een aanklacht tegen de aard van de Russische man en misschien daarom niet in de ban gedaan. We gaan uit eten en Maks ziet twee makkers uit het leger, die hij bij ons aan tafel uitnodigt. Het zijn aardige mannen met wie we veel lachen. Als we in bed kruipen benadert Maks mij. Hij kust me, streelt me en voor het eerst wil hij in mij gaan. Mechanisch beweegt hij op en neer, vloekt dan en rolt weg. Hij reageert niet als ik zeg dat het niet geeft, dat ik het begrijp, dat we het ook anders kunnen doen. Met dat anders bedoelde ik niet de wijze waarop hij mij de volgende ochtend wekt en ruw neemt zonder acht te slaan op mijn behoeften. Na afloop liggen we stijf met de armen langs ons lichamen op het beddenlaken als lijken in een mortuarium. Ik doe bij Maksim obductie en vind een granaatvormig gezwel op de plek van zijn hart. Het geeft niet, ik begrijp het, zeg ik. Hij ontdooit, biedt zijn excuses aan en verstrakt weer als ik zeg dat het tussen mijn periodes in is en ik de pil niet meer slik. Te laat, plaag ik hem, misschien hebben we een baby gemaakt, dan mag je over negen maanden naar huis. De volgende dag vrijen we weer, deze keer ontspannen. Het is fijn en goed, maar Maks gebruikt zonder nadere toelichting een condoom. Het is precies op dat moment dat mijn plagerij ernst wordt, dat iets wat toevallig had kunnen gebeuren tot een plan rijpt. Want hoewel ik normaliter precies tussen mijn periodes in ovuleer, heb ik nog niet de bijpassende signalen van mijn lichaam opgevangen. In zekere zin werd jij toen verwekt, mijn lieve kind.
De vrouwen spelen een partijtje schaak, luidruchtig becommentariëren ze elkaars zetten. Kevin leest een boek. How to Blow Up a Pipeline, heet het. Hij betrapt me als ik naar de kaft tuur en grapt dat hij het was die de Nord Stream-pijpleiding opblies. Ik pers er een glimlach uit. Hij glimlacht terug en zegt dat het boek de vraag opwerpt hoever je mag gaan om de klimaatopwarming en bio-extinctie te stoppen. Vast heel ver, zeg ik, klimaatopwarming is immers erger dan oorlog? Hij haalt verontschuldigend zijn schouders op. Dat had ik niet moeten zeggen, gezien jouw man aan het front. Dus je vindt het nog wel? Ja, zegt hij aarzelend, maar dat erger gaat over de gevolgen, niet over hoe ver je mag gaan. Hoe ver mag je dan gaan? Dat moet ieder voor zichzelf bepalen, vindt hij. Voor hem ligt de grens bij geweldloze protestacties. Zoals? Me vastplakken aan een snelweg. Je wat? Me met superlijn vastplakken aan het asfalt. Samen met veel anderen. We doen het bij overheidsgebouwen en het hoofdkantoor van een oliemaatschappij. We protesteren tegen de belastingvoordelen die dat soort fossiele bedrijven krijgen. Hoewel ik de term fossiele bedrijven nog nooit heb gehoord, snap ik wat hij bedoelt. De dubbele betekenis ontgaat me ook niet. Ik vertel Kevin dat in het begin van de invasie de Oekraïners ook de weg blokkeerden. Vrouwen en bejaarden gingen voor tanks staan. We zijn broedervolken, zeiden ze tegen de Russische soldaten. We spreken dezelfde taal. Kom, eet en drink met ons. Na een paar weken werden ze geterroriseerd door diezelfde soldaten. Kevin knikt. Het is triest, zegt hij. In wezen deugen de meeste mensen, zelfs die soldaten. Alleen is in wezen deugen niet voldoende. Je moet voor jezelf bepalen wat het juiste is en bereid zijn tegen de massa in te gaan, dan pas deug je. Amen, zeg ik. Voor een keer ben ik het met hem eens.
Een tractor met volgestouwde oplegger rijdt over het veld naar ons toe. Voor elke passagier zijn er twee flessen water en een voedselpakket. De conductrice bewaakt de orde bij het uitdelen. Binnenkort, belooft ze iedereen die vraagt wanneer de trein vertrekt. Voor mij is inmiddels zelfs binnenkort te laat. De eisprong was bijna vierentwintig uur geleden, het kostbare sperma van Maks zit al bijna achtenveertig uur in het potje in mijn rugzak. Wil ik je ooit nog echt in mijn armen houden, mijn lieve kind, dan moet het nu gebeuren.
Aflevering 5, 6 en 7
5
Het toilet is de enige plek waar ik ongestoord mijn gang kan gaan. Het is ook de meest vieze plek. Ik besprenkel mijn handen uit de zojuist uitgedeelde fles drinkwater, was ze met douchegel uit een flesje dat ik heb meegenomen uit het hotel en droog ze af met een schoon T-shirt. Uit mijn rugzak pak ik het potje.
De list was simpel. Ik kocht condooms zonder zaaddodende pasta en een plastic potje om ingemaakte vruchten in te bewaren. Bij het vrijen op onze afscheidsavond deed ik een van mijn condooms om Maks zijn penis. Toen hij was klaargekomen volgde ik kussend de behaarde baan vanaf zijn borstkast via zijn navel naar zijn penis. Ik deed het condoom af, kneep in de badkamer het zaad in het potje, voegde me nog even bij Maks in bed, en draaide zoals voorgeschreven na een kwartier het deksel stevig vast. Zo stevig dat het me nu moeite kost om het weer te openen.
Ik monster de inhoud van het potje in het povere namiddaglicht dat door het bedoezelde treinraampje binnenkomt. Het sperma is waterig en er zitten luchtbelletjes in die doen denken aan kikkerdril, misschien omdat ik weet dat zaadcellen op kikkervisjes lijken. Een man aan de andere kant van de deur vraagt of het nog lang duurt. Als ik niet antwoord, rammelt hij aan de deurhendel. Eindelijk heb ik het deksel los. Ik verwijder het plastic rond een injectiespuit zonder naald. Welke houding is het beste? Ik probeer het om zo te zeggen droog uit. Staande lukt het niet. Ik probeer het hangend boven het toilet, maar ik heb beide handen voor de handeling nodig en kan me daardoor niet vasthouden. Met mijn onderhemd veeg ik de toiletrand schoon en ga met gespreide benen zitten. Ik pak het potje om het sperma in het spuitje op te zuigen. Direct nadat ik het heb leeggespoten in mijn vagina zal ik met mijn benen omhoog tien minuten wachten tot het zaad zich een weg naar de baarmoeder en eileiders heeft gebaand. Zover komt het niet. De lamp floept aan en met een abrupte schok komt de trein in beweging. Het potje glijdt uit mijn handen, valt in de wc en gaat kopje onder. De kikkervisjes zwemmen uit in de drab.
Ik verstijf, verlaat mijn lichaam, stijg omhoog als een helikopterdrone, passeer zonder botsing van materie het dak en volg van hoog in de lucht een trein die zich door een witte vlakte beweegt. Op hetzelfde moment zie ik hoe een voormalige kok in camouflagepak vanuit een loopgraaf door een verrekijker naar het oosten kijkt en zijn maten achter het artilleriegeschut van informatie voorziet. Gelijktijdig ontwaar ik in het westen van het land een huis op een heuvel waar een schoonmoeder een tweeling maant hun bord leeg te eten, terwijl ze ondertussen het televisiejournaal volgt en haar telefoon in de gaten houdt, waarop maar geen berichtje wil binnenkomen om haar te vertellen hoe laat haar schoondochter thuiskomt. Dan daal ik loodrecht naar beneden en blijf hangen boven het hoofd van een vrouw met lange dunne armen en benen, die bewegingsloos als een bidsprinkhaan op de wc zit. Onder haar dobbert een volgelopen potje in de smurrie en op het gangpad vloekt en tiert een man omdat hij het niet op kan houden. Had ik nog een milligrammetje gevoel in mijn lijf, dan zou ik er zowel om huilen als lachen.
6
Ik zie je niet, mijn lieve kind. Ik vind je niet, in geen enkele hoedanigheid. Ik ben je kwijt. Er zijn alleen de wereld en ikzelf. Ik tel de verlichte boerderijen en de spoorovergangen die in het donker aan de trein voorbijschieten. Door me op het tellen te concentreren denk en voel ik niets. Tenminste, dat is het idee.
We schijnen weer bereik te hebben, Kevin kijkt voortdurend op zijn mobiel. Terloops observeert hij mij, af en toe kruisen onze blikken. Hij heeft in de gaten dat er iets mis is, maar vraagt er niet naar. Spookhaar en Rode Muts bergen hun spullen op. Op een van de volgende stations zullen ze uitstappen. Met een beetje geluk zijn ze op tijd op het huwelijksfeest en zingen ze met alle gasten hun lied. Pandora zit op het tafeltje voor het raam. Ze is onrustig, geregeld kijkt ze over haar schouder naar haar bazinnen. Nog iets dat ik kan tellen.
Olina, zegt Kevin, mij voor het eerst bij de naam aansprekend, ken je de mythe van Pandora? Iets met een doos waaruit plagen ontsnappen, maak ik me ervan af. Klopt, zegt Kevin. Pandora was de eerste vrouw op aarde. Oppergod Zeus boetseerde haar uit klei en water. Andere goden gaven haar eigenschappen, goede en slechte, waaronder nieuwsgierigheid. Pandora kreeg van Zeus een doos mee vol ongelukken. Daarmee wilde Zeus Prometheus straffen voor het stelen van het goddelijk vuur van de Olympus. Pandora kon haar nieuwsgierigheid niet bedwingen en haalde het deksel van de doos. Alle rampen ontsnapten, op eentje na. Dat was hoop.
Wacht even, wil je zeggen dat hoop een ramp is, vraag ik. Nou, daar wordt verschillend over gedacht, antwoordt hij. Een positieve uitleg is dat Pandora nog een keer het deksel van de doos haalt en hoop er in de vorm van een vogel uitvliegt als troost voor de mensheid. In een andere lezing is die vogel van hoop juist een plaag, want wie hoopt weigert het hier en nu te accepteren.
De niet-mythische Pandora, hier op het tafeltje tussen ons in, mauwt als om haar aanwezigheid te benadrukken. Naakt en met ezelsoren is ook zij een vrouwelijk wezen dat met opzet is gecreëerd. Wie moet zij bestraffen, waar is haar doos vol rampen?
Wat is volgens jou de juiste uitleg van de mythe, vraag ik. Hoe paradoxaal het ook lijkt, zegt Kevin, je moet beide uitleggen combineren tot een derde. Door te accepteren dat het te laat is, dat de ramp onafwendbaar plaatsvindt, dat de catastrofe in zekere zin al heeft plaatsgevonden, ontstaat waarachtige hoop. Een hoop die gegrondvest is op de realiteit en inzet op het nieuwe. Aldus de man die zich aan het oude asfalt vastplakt, zeg ik smalend. Kevin schudt zijn hoofd en zegt: De vogel uit het vat van Pandora brengt ons ware hoop en ware troost, mits we de feiten erkennen, pas dan zie je haarscherp wat je te doen staat. Neem nou Zelensky. Wat was hij voordat de oorlog uitbrak? Een weinig populaire president die er niets van bakte en belasting ontdook. Toen vielen de Russen binnen. Zelensky accepteerde die catastrofe, schikte zich in zijn rol en werd een bezielend leider die behalve Oekraïne ook Europa hoop biedt.
Maksim moest anders niets hebben van Volodymyr Zelensky, zeg ik. Waarom zou ik vechten, zei hij, om de rijkdom van onze neppresident en zijn zakenvriendjes te verdedigen? Of je nu door de hond of de kat wordt gebeten, mij is het om het even. Ons eigen leven leiden in een slaperig dorpje ver van de machthebbers, dat is wat we moeten doen. Ik geef toe, toen Zelensky aankondigde dat alle mannen tussen de achttien en zestig jaar gemobiliseerd zouden worden, klopte de catastrofe ook bij ons op de deur. Een dag later bereikten we met ons gezin de grens met Polen. Onze soldaten hielden Maks tegen. De minachting voor zijn vlucht droop van hun gezicht. Hij moest terug en wachten op zijn mobilisatie. Ik koos ervoor met de tweeling ook in Oekraïne te blijven. Maks kreeg zijn dienstoproep. Tot mijn opluchting kon hij als kok aan de slag. Alleen, weet je wat het is? Nu, een jaar later, wil hij niet meer naar huis, zelfs niet tijdens zijn verlof. Hij wil bij zijn makkers blijven en met hen vechten tot de strijd is gewonnen. Hij, een ongetrainde soldaat, een man die te zachtaardig is om een muis in een val de genadeslag toe te brengen. Straks verkeer ik in de voortdurende vrees voor een geüniformeerde functionaris die aanbelt, beleefd vraagt of hij even binnen mag komen en vervolgens vertelt dat helaas ook mijn dappere echtgenoot bij een drone-aanval is gesneuveld. Waar is de hoop in dat verhaal? Hoop is voor mij geen vogel, maar een kat die vogeltjes, drones dus, uit de lucht plukt.
Ach ja, die metaforen, zegt Kevin. Op een gegeven moment ontsporen ze. Hij lijkt aangedaan door mijn verhaal. De trein mindert vaart en Spookhaar stopt Pandora in de reistas. De vrouwen nemen afscheid. Zonder hen en de kat is het leeg in de coupé. De trein trekt weer op. Het is pikdonker buiten. Over anderhalf uur zijn we in Lviv. De in mij reizende eicel is al op haar eindstation en wacht tevergeefs op bevruchting. De kans op mijn derde kind is verkeken. Hoop is soms een potje sperma dat in het toilet valt.
7
Mijn lieve derde kind, ik mis je. Al was je er nog niet, toch was je er. Ik kon tegen je praten, je luisterde geduldig en begreep alles. Door jou was ik niet alleen. Hoe hard ik mijn ogen ook dichtknijp, hoe goed ik me ook focus, ik zie je niet meer. Je bent voorgoed verdwenen en de rouw om je gemis gonst al als vliegen om mijn hoofd.
Was het een idiote gedachte dat jij in staat zou zijn om Maks naar huis te halen? Hield ik mezelf voor de gek? De wet biedt weliswaar de mogelijkheid uit dienst te gaan vanwege een derde jong kind, maar gebiedt het niet. Toch zegt elke lichaamscel in mij dat jij de oude Maks, de grappenmaker, de levensgenieter, de creatieveling, de taartenbakker, de ontduiker van het wereldrumoer, weer tot leven zou hebben gebracht. Die oude Maksim zou meteen zijn thuisgekomen.
Het dringt tot me door dat Kevin tegen me praat. Are you okay, vraagt hij in dat lompe reizigers-Engels dat elke nuance van ons mooie Oekraïens mist. Nee, ik ben niet okay, bijt ik hem toe. Dat heb ik je toch verteld? Ik ben niet okay, want het is oorlog en mijn man wordt doodgeschoten of komt als getraumatiseerde zombie terug. Ik ben niet okay, want ik ga naar huis en weet niet wat ik aan mijn kinderen en schoonmoeder moet vertellen. Ik ben niet okay, want ik had een plan en dat is mislukt. Ik ben niet okay, want ik ben mezelf kwijt en ben bang voor degene die ik op den duur zal worden. Hoewel het me oplucht me uit te spreken, de harde waarheid onder ogen te zien, voel ik me bezwaard dat ik Kevin ermee belast en houd me ternauwernood in om niet sorry te zeggen, nog zo’n Engels woord dat de lading niet dekt.
Kevin, dat moet ik hem nageven, schrikt niet terug voor mijn uitbarsting en zegt ook geen loze dingen als dat het goed zal komen. Hij kijkt me begrijpend aan en vraagt of ik een knuffel wil. Een knuffel? Van een vreemdeling, een klimaatfanaticus, een slungelige buitenlander die nodig eens zijn baard moet trimmen? Voordat de ongepastheid van het voorstel tot me is doorgedrongen heb ik al ja geknikt en zit hij naast me, slaat voorzichtig een arm om me heen, wacht tot ik naar hem toe beweeg, slaat dan ook zijn andere arm om me heen en trekt mij lichtjes tegen zich aan. Ik druk mijn hoofd tegen zijn borst en laat de tranen komen.
Dan opeens ben jij er weer, mijn lieve derde kind. Ik zie je weer. Je bent van alle leeftijden, nog onbepaald van geslacht, karakter en vaardigheden. Niet langer praat ik in het luchtledige. Je luistert aandachtig als ik mijn aangepaste plan ontvouw, je begrijpt waarom ik tot deze oplossing ben gekomen, je veroordeelt me niet.
Ik maak me los van Kevin en veeg mijn gezicht droog. Onbedoeld maakt hij het me makkelijk als hij vraagt of hij nog iets voor me kan doen. Ja, dat kun je, antwoord ik. Me naar hem toebuigend fluister ik mijn wens in de draaikolk van zijn oor. En weer moet ik hem nageven dat hij precies de goede dingen doet.
Met zijn broekriem bindt hij de deur vast zodat we niet al doende worden verrast. Naar mijn voorbeeld trekt hij zijn kleren uit en kruipt naast mij onder het doorschijnende laken. Hij vraagt of ik het echt wil en hoewel hij er overduidelijk al klaar voor is, brengt hij het geduld op onze lichamen aan elkaar te laten wennen. Ofschoon ik me had voorgenomen de handeling geduldig en meegaand te ondergaan, zoiets als je mond opensperren om de tandarts ruimte te geven een gaatje te vullen, voel ik genot en werk ijverig mee.
Terwijl de trein Lviv binnenrijdt kleden we ons zwijgend aan. Op het perron nemen we afscheid. Kevin wil een foto van me maken. Jij en ik, mijn lieve kind, poseren voor de coupé waarin we meer dan een volle dag doorbrachten. Als in een Nederlandse krant een lange vrouw, staande voor een smerige trein, met een Mona Lisa-achtige glimlach in de lens staart, ben ik het. Ik omhels Kevin en bezegel het afscheid met een tot-nooit-meer-ziens. We kijken hem na als hij zich van ons af beweegt over het verlaten perron.
Op een bank in de stationshal zullen we wachten op de eerste trein in de ochtend. In mijn onderbuik zal een kikvorsmannetje een wollige bal naderen, erop neerdalen als een parachutist en zich ingraven als een frontsoldaat. De weggestopte hunkering naar mijn lieve tweeling zal me in de boemel naar huis plotseling bij de keel grijpen. Wat zal ik blij zijn hen terug te zien en jou, mijn lieve derde kind, in mij te weten. Maar eerst nog teken je een smiley op het vuile raam van onze coupé.