Twee zeven nul

een twee nul twee twee

F O T O Z A A K

Myung Feyen

15 september 2005

Winterdagen in monotoon grijs sluiten het hemelgewelf af. Ik kijk naar die wazige sluier alsof ik niet kan scherpstellen. Onuitgesproken zachte tinten in de verte, kale bomen, een enkele vogel in de lucht en kleine wolkjes rook die hier en daar uit de schoorsteen waaien.

Denken, afdwalen, herinneren, dromen vinden plaats in andere werelden en tijden, ver verwijderd van deze plek en dit moment.

Het is een verwarrende tijd. In gesprekken met anderen voel ik soms zonder aankondiging hoe enkele tranen zich omhoogduwen om uit mijn ogen te springen. Het is bijna een jaar geleden dat mijn vader stierf. In heftige vlagen herinner ik me de breekbaarheid die zich traag in hem had genesteld. Zijn geest had zich volgens een eigen ongrijpbare logica vervormd, doch met oplichtende flarden van helderheid die hem tot het einde toe deden beseffen wie de mensen om hem heen waren. Op een zomerdag mompelde hij dat het herfst was. Ik volgde zijn blik naar buiten en benadrukte hoe groen en vol de kruinen van de bomen waren. Zijn oogopslag bleef hangen in consternatie. Ooit las ik woorden die het beschreven als een verlicht paleis in de nacht, waar één voor één de lichten werden gedoofd.

In die laatste maanden van zijn leven maakte ik vele avondwandelingen door de stad. Zo leerde ik een symfonie kennen die me onevenaarbare kalmte bracht en me tegelijkertijd eindeloos uit m’n baan slingerde en weer terug. Een zeldzaam moment waarop ultieme schoonheid samensmolt met onpeilbaar verdriet. Iedere wandeling opnieuw kon ik naar niets anders luisteren. Zonder dat ik het wist, zo vertelde mijn moeder, bleek mijn vader precies die symfonie gekozen te hebben voor op zijn begrafenis.

Mijn vader had een sterk optimisme ten aanzien van vooruitgang, nieuwe technologie en moderne architectuur, en een fijnzinnig gevoel voor esthetiek. Tegelijkertijd wist hij alles over geschiedenis en politiek. Als mens wilde hij geen lange schaduwen achter zich werpen die hem zouden verbinden met zijn verleden. In vele opzichten waren we elkaars tegengestelde. Ik zocht naar mijn verleden, naar sporen, en ik trok ook vele sporen, koesterde oude objecten, en vanaf de lagereschooltijd was ik bezig met herinneringen, mensen, tijd, met bewaren en vastleggen.

Op een avond in november 2002 logeerde ik bij mijn ouders, die ik ook wel ‘het geouderte’ noem. Ik woonde al twee jaar in Den Haag. Mijn moeder kwam me welterusten wensen. Zoals gewoonlijk had ze zichzelf ontdaan van alle make-up en droeg een kamerjas. Ik lag al in bed en ze kwam op de bedrand zitten. Terwijl we praatten, observeerde ik haar gelaat. Met verbijstering realiseerde ik me hoe de tijd me was ontglipt. Plots was mijn moeder een stuk ouder geworden. Sinds dat moment besloot ik mijn beide ouders te fotograferen bij iedere ontmoeting. Zo vertelde ik hun bij aanvang van ‘het nieuwe project’ dat ik hen zou fotograferen tot zij of ik er niet meer zouden zijn. Voor mijn moeder was het prima. Ik mocht haar zelfs op haar doodsbed vastleggen, zei ze. Mijn vader voelde zich er lange tijd ongemakkelijk bij, al liet hij het meestal wel toe. Pas toen ik een overzicht van tien jaar portretten kon tonen, veranderde zijn ongemak in trots. Wanneer ik blader door de fotoalbums van het geouderte, zie ik portretten van mijn vader die meestal geheel in zijn eigen wereld vertoeft.

De meeste herinneringen liggen solitair opgeslagen in de bovenkamers van mijn hoofd. Soms gaat er daar een deur open en ben ik even verward door de levendigheid waarmee mijn vader dan gevoelsmatig bij me aanwezig is. Na zijn dood waren er vele keren dat ik over hem droomde. Vaak bevonden we ons samen terug in het ouderlijk huis en leken de laatste jaren niet bestaan te hebben. Hij was dan zijn oude zelf, van lang voor zijn ziekte. De momenten die we deelden waren vaak onbenullig. Er gebeurde dan niet veel meer dan dat we samen in het huis waren. Soms stonden we in de tuin. Het waren situaties die ik had kunnen fotograferen, ogenschijnlijk futiel, maar bij het ontwaken was ik steeds verheugd over onze nieuwe momenten. Ook al is het in een droom, het lijkt alsof de tijd met hem nog steeds voortbouwt. Wanneer er over enkele dagen een jaarring bijkomt, is volgens de cyclische tijd de cirkel rond en wil ik mijn vaders opgehouden bestaan vieren.

In de grijze wintertijd rol ik mezelf het liefst op om even wat langer te slapen. Toch is het ook een verzachtende tijd van reflectie, door de gedempte kleuren en de kou die je weer naar binnen in je hoofd jaagt, omhuld in gedachten over ergens ver weg of dichtbij.

Myung Feyen

Myung Feyen (1981) is geboren in Korea, geadopteerd en opgegroeid in België aan de noordelijke grens met Nederland. Om kunst te studeren verhuisde ze naar Den Haag en is nooit meer weggegaan. Tijd en mensen lopen als een rode draad door haar werk. Fotografie, schrijven, verzamelen, film en de tijd die voorbijgaat vormen haar werkinstrumenten.