Het dek
F O T O Z A A K
Een betere bank om net te doen of je elkaar niet kent, is er niet. Rug aan rug kleine woorden uitwisselen zonder dat iemand het merkt. Haar man, bij de bar op het achterdek, keek twee keer achterom. Zij staarde over de zee. Ik zei dat het meer dan toeval was, na dertig jaar op dezelfde plek, op hetzelfde dek. Zij zei dat ik niet meer gebeld had. Het zou kunnen. Ik wachtte op haar brief. Koppig schoven we beiden de schuld naar de ander.
Hij riep haar, ze ging bij hem aan de bar staan.
De avond zette in, het dek werd leger en stiller. Wie wilde slapen, ging naar binnen. Haar man liep voor haar uit. Aan het einde van de gang met rood tapijt deed hij een deur open. Ze gingen hun hut in. Ik gaf haar een seintje, ze trok haar wenkbrauw op.
Ik ben een paar keer naar het dek teruggegaan. Het was nagenoeg verlaten. Door mijn oogharen leek het een parkje: vierkante vlakken kunstgras, een wit hek bij het water; zo direct komt er iemand langs met een hond die tegen de lantarenpaal pist.
De boot vaart traag over het rimpelloze water, de nacht zet nog niet door. Ver weg klinkt muziek, iets onbekends. Het dek is leeg. Ik houd de zware witte deur in de gaten. Een stelletje komt bij het hek staan, armen om elkaar geslagen, haar hoofd op zijn schouder. Dan verdwijnen ze. Ik leun met mijn rug naar de zee, naar waar de boot vandaan komt. De lampen zullen de hele nacht de bank en het dek verlichten.
Arjen van Meijgaard