Bezoek
Kort verhaal
De deurbel gaat op het moment dat ik mijn kop koffie op tafel zet. Ik kijk naar het raam om erachter te komen wie die idioot is die niet weet dat het pas negen uur is, of dat wel weet en het toch aandurft mijn vrijdagochtendroutine te verstoren. Het raam kan me niet wijzer maken, de gordijnen zijn halfdicht.
Het is vast een pakketbezorger met een doos voor de buren, of een huis-aan-huisverkoper. Die verschijnen hier telkens met hun aanbod voor onder meer energielevering, of met hun kinderen erbij die me op mijn gemak zouden moeten stellen als zij hun godsdienstverkooppraatje houden. Ik doe alsof ik doof ben, pak een stoel en neem de eerste slok. Eindelijk lekkere koffie. Na vier werkdagen vieze automaatkoffie is dit een verademing.
Weer gaat de bel. Kort en aanwezig. Irritante doorzetter. Het is mijn huis en mijn tijd. Dit is het enige ochtendje in de week zonder werk, man en kind. De enige ochtend waarop ík centraal sta en mag bepalen wie, wat en hoe, en ik besluit deze hindernis te negeren.
Toch werp ik een blik op mijn flanellen badjas. Probleem opgelost. Zo kan ik de deur niet opendoen. Volledig overtuigd ben ik niet, want onder het drinken sta ik alsnog op en maak de badjasriem los. Mijn buikje wordt zichtbaar. Ik trek de panden strakker om me heen en knoop de badjas opnieuw dicht. Nu ik ben opgestaan, ruim ik zo stil mogelijk de ontbijtspullen op en haal een doekje over de tafel. De bel in de gang blijft stil. Opgelucht drink ik mijn koffie op.
De eerste lege mok betekent sporttijd. In de keuken vul ik een fles water en ik zet die op de salontafel. Op de tv staat de poweryoga-sessie al in de pauzestand. Dat doe ik zodra ik beneden ben; de sporter in me moet aanhoudend worden gelokt. Nu nog omkleden.
De kilte van de gangvloer dringt mijn blote voeten binnen. Zodra mijn tenen de derde trede naar boven raken, gaat opnieuw de bel. Ik sta stil, betrapt, en even kan ik de humor waarderen achter de letterlijke waarheid van deze gedachte. Eén trede naar beneden, ik steek mijn hoofd om de rand van het trappenhuis. Er staat iemand voor de matglazen voordeur. Ik verstijf: als ik die contouren kan zien, dan kan hij of zij mij vast ook zien. Niet wetend wat ik moet doen sluip ik terug de woonkamer in, als een dief in eigen huis.
Een vierde keer. De bel schalt door de kamer, boos bijna. Er is duidelijk iets aan de hand. Ik trek mijn badjas recht, loop naar de voordeur en open die op een kier.
Een jonge vrouw, lang blond haar, los gedragen, lichtroze lippenstift, een subtiele eyeliner. Een meisje eigenlijk, hooguit negentien, een aantal jaar ouder dan Myrthe. Zwarte spijkerbroek met gaten in de knieën, wit T-shirt met het woord GEWOON erop en een grote volle handtas aan haar schouder.
‘Hoi.’ Ze glimlacht naar me.
‘Wat?’ Het lukt me niet de irritatie in mijn stem in te tomen.
‘Goedemorgen.’ Het meisje haalt een hand door haar haar. Kleurrijke armbandjes glijden langs haar arm naar beneden. ‘Mag ik alsjeblieft binnenkomen?’
Ik ben niet van gisteren. Ik kijk achter haar, de deurklink stevig in mijn hand. De straat is leeg, ze heeft geen gezelschap meegenomen, ook geen fiets. In de voortuin bloeien paardenbloemen, hardnekkige insluipers.
‘Ik ben Ruby.’ Ze kijkt over mijn schouder naar binnen. ‘Is het oké? Het is best fris hier.’
Een zwarte auto rijdt voorbij, boven de maximumsnelheid en met luide hiphopmuziek. Ruby geeft me niet de indruk dat ze met een probleem zit, ze lijkt best op haar gemak, staand voor de deur van een vreemde. Maar niemand belt zomaar aan. Wat als er iets aan de hand is en ze hulp nodig heeft? Een beeld van Myrthe in nood geweigerd aan de voordeur van een medemens flitst door mijn hoofd. Mijn vader zou dat meteen hebben toegestaan, iedereen is welkom.
Het meisje staat midden in de woonkamer. ‘Wat een mooie foto,’ zegt ze over de canvasfoto boven de bank. ‘Zijn dit de duinen van Texel? Daar gingen we vroeger op vakantie.’
Dit klinkt niet als een noodkreet. Wat ik nu het liefst wil, is haar ronduit vragen naar de reden van haar bezoek, zodat ik zo snel mogelijk van haar af ben, maar ik kan mezelf er niet toe brengen om zo ongastvrij te zijn. Ik knik en trek de randen van de badjas strakker dicht. ‘Ga maar zitten.’ Met mijn hand wijs ik naar de eettafel.
Ze blijft staan, neemt de tijd, kijkt verder rond. De bank met de volle wasmand erop, de beelden bij het raam, de kamerplanten, de tv.
‘Hé. Dit is yoga, toch? Ik doe aan hot yoga. Ken je dat? Elke dinsdagavond bij ons in de buurt. Lekker vind ik dat.’ Dan lijkt het kwartje gevallen te zijn: ‘O, sorry. Was u aan het sporten?’
‘Ik wilde net beginnen, ja. Ik wou me net omkleden.’ Ik steek mijn handen in de zakken van de badjas en wacht totdat ze de boodschap doorkrijgt, of op z’n minst de reden onthult van haar bezoek.
‘O, ga maar. Ik wil uw dag niet verpesten.’
Mijn laptop bloot op de tafel, mijn mobiel, de gloednieuwe iPad van Xander. Ik probeer me te herinneren waar ik mijn portemonnee heb laten liggen. Ik begrijp niet hoe ze het voor zich ziet. Ik kan niet zomaar naar boven gaan terwijl ze hier staat.
‘Het is goed, ik doe het straks wel.’ En omdat het niet vanzelf komt, vraag ik: ‘Wat kan ik voor je doen?’
Het meisje wijst naar mijn lege koffiemok op tafel en glimlacht, nu een tikje bedeesd. ‘Mag ik misschien wat drinken?’
Ze ontwijkt mijn vraag.
‘Dan maak ik een kopje koffie voor mezelf,’ zeg ik. ‘Wil je er ook één?’
‘Ik drink liever thee als dat mag. Met een zoetje alstublieft. Of suiker natuurlijk.’ Terwijl ik de waterkoker vul en kopjes uit de kast haal, doet ze haar jasje uit, hangt het over de rug van een stoel en neemt plaats aan de eettafel.
‘Ik moet om twaalf uur naar college,’ zegt ze, ‘bij het ROC, naast het station. Kent u die?’ Ze kijkt me aan. Pas als ik knik gaat ze verder: ‘De eerste drie lessen van vandaag zijn uitgevallen. Stom, had ik vanochtend het rooster maar gecheckt. Ik dacht er niet aan. Dat is dan drieënhalf uur alleen op school terwijl iedereen nog ligt te pitten. Daar had ik geen zin in.’
Maar waarom ben je dan híér? denk ik terwijl ik de koektrommel uit de keukenla haal en op tafel zet.
‘Wat aardig van u.’ Ze maakt die meteen open. ‘Tof, chocoladekoekjes.’ Ze pakt er een. ‘Ik heb nog geen ontbijt gehad.’ Terwijl haar armbandjes klingelend over haar onderarm glijden, verdwijnt de helft van de koek in haar mond.
Mijn vader zou haar nu een boterham hebben aangeboden, en salade. ‘Wat voor thee wil je?’
‘O, de thee maakt niet uit. Of… hebt u soms sterrenmunt?’
Nu de kopjes toch op tafel staan, neem ik ook maar plaats. De klok geeft aan dat het al halftien is geweest en ik heb niet eens de was gedaan. Er is klaarblijkelijk niets acuuts aan de hand, maar ze komt hier vast niet om te kletsen. Waar wacht ik op? Breng het dan naar voren, vraag het direct. Hoe eerder je het weet, hoe eerder je terug bent bij je vrijdagroutine.
Het meisje nipt van haar thee en vertelt over school. Ze is derdejaarsstudent Schoonheidsspecialist. Een enthousiaste monoloog volgt over het waarom en het hoe. Ze grinnikt net als Myrthe dat soms doet, pakt ondertussen een tweede koekje.
‘Hoe gaat het met jou deze ochtend?’ Haar onverwachte vraag verbaast me, en ook dat ze achter mijn humeurigheid mijn zachte kant kon zien.
Ik vertel haar over Myrthes school, haar hockeypassie, over Xanders baan. Ze luistert naar me. Soms mompelt ze meelevend, en voor ik het weet deel ik de stress van de afgelopen dagen op het werk, en hoe ik verlang naar wat ruimte. Ze luistert aandachtig. Een vergeten gevoel rijst in me op, van gemeenschap. Het beeld van mijn ouderlijk huis, met de deur altijd open, samenzijn met buren en vrienden. Familie is niet verenigd door bloed, maar door de genegenheid die tussen ons bestaat als we elkaar toelaten. ‘Ruby, toch?’ zeg ik. ‘Ik heet Lydia. Wil je nog een kopje thee?’
‘Lydia… Ja, graag. Maar blijf zitten alstublieft. Ik zal het zelf maken, als dat goed is. Wil jij er ook een?’
Ik stem in, leun ontspannen achterover en kijk toe hoe ze opstaat en vrolijk haar weg in de keuken vindt.
Weer aan tafel kijkt Ruby op haar horloge. Ik verschuif in mijn stoel.
‘Ik heb nog even,’ zegt ze. ‘Zullen we zo meteen samen de was opvouwen?’
‘Dat lijkt me heel gezellig,’ zeg ik. ‘En daarna smeer ik een boterham voor je.’
Ishana Sayag