De laatste reis

van Thomas Mann (1875-1955)

Bij zijn honderdvijftigste verjaardag


Thomas Mann. Tekening Paul Citroen, 1955.

Vandaag op de kop af 150 jaar geleden, op 6 juni 1875, werd Thomas Mann geboren. In Duitsland is men al vanaf het begin van dit jaar met herdenken bezig, bijvoorbeeld in Die Zeit van 9 januari jongstleden. Terecht natuurlijk. Hij was niet alleen de belangrijkste Duitse auteur van zijn generatie en, naast Goethe, misschien wel van alle tijden, maar ook de vleesgeworden ‘goede Duitser’. Manns groeiende verzet tegen het opkomende nazisme kwam hem duur te staan: in het omineuze jaar 1933 nam de Duitse staat zijn huis in München in beslag en blokkeerde zijn bankrekening, nadat hij met zijn vrouw Katia nietsvermoedend naar Nederland was gereisd om voor de ‘Amsterdamer Wagner-Gesellschaft’ een rede te houden. Ze zouden nooit meer terugkeren. Een dolend bestaan volgde – Zuid Frankrijk, Zwitserland, de oost- en westkust van de Verenigde Staten en uiteindelijk weer Zwitserland, terwijl hij eerst Tsjechisch en naderhand Amerikaans staatsburger werd. Gedurende die jaren werd Mann in toenemende mate het boegbeeld van Duitse intellectuelen en kunstenaars in ballingschap, vooral in Amerika, waar hij een gevierd schrijver was en aanvankelijk een professoraat in Princeton bekleedde. In een niet aflatende stroom van essays, artikelen, redevoeringen en radiotoespraken ageerde hij tegen het NSDAP-regiem, wat hem, naast zijn literaire werk, tot een internationale beroemdheid maakte die een verbluffend netwerk onderhield met zowat alle personen die er destijds op aarde toe deden, zoals: Albert Einstein, Charlie Chaplin, Franklin D. Roosevelt, Jawaharlal Nehru, Hermann Hesse, Stefan Zweig, Alma Mahler, W.H. Auden, Agnes E. Meyer, Theodor Adorno, Arnold Schönberg, André Gide, Menno Ter Braak, Paul Citroen en, zoals we zullen zien, zelfs Koningin Juliana – de lijst kan met gemak worden uitgebreid.
    Hoe groot zijn roem was bleek overvloedig toen hij op 6 juni 1955 zijn tachtigste verjaardag vierde. Mann was wel wat gewend aan internationale eerbewijzen, maar wat er toen aan huldeblijken uit de hele wereld over hem werd uitgestort tartte zelfs zíjn verbeelding. Een dagen aanhoudend ‘verjaardagstumult’ benam hem de adem.
    Een eerbetoon dat hem met bijzondere trots vervulde was de benoeming tot Commandeur in de Orde van Oranje-Nassau door koningin Juliana. Samen met zijn vrouw Katia reisde hij begin juli 1955 dan ook af naar Nederland, waar hij in zijn geliefde Huis ter Duin in Noordwijk aan Zee zijn intrek nam. De versierselen werden hem omgehangen door Wim Beyen, destijds minister van Buitenlandse Zaken in het derde kabinet-Drees, maar de koningin wilde hem ook persoonlijk ontmoeten. Daarom ging het in de ochtend van 12 juli naar Paleis Soestdijk voor een audiëntie bij Juliana.
    Over ontvangsten door het staatshoofd worden we geacht niet uit de school te klappen, maar door een brief die Mann twee dagen later vanuit Noordwijk schreef aan de Zwitserse diplomaat C.J. Burckhardt krijgen we even een aardig kijkje in de koninklijke keuken. Hare Majesteit was uitgesproken ‘anti-ceremonieel’, aldus Mann, en toonde zich ‘eenvoudig en waardig’. Tot zijn verbazing schenkt ze koffie om 11 uur ’s morgens in de tuin (‘Nederlanders drinken koffie op alle tijdstippen van de dag’), en geeft ze maar geen teken dat ze het bezoek als afgelopen beschouwt. Sterker nog, ze maakt de Manns deelgenoot van haar persoonlijke zorgen over de toen zeventienjarige prinses Beatrix, die kennelijk niet wilde deugen.
    ‘De oudste dochter leert niet goed’, aldus Mann aan zijn correspondent, ‘en de koningin bleek bezorgd over haar eindexamen. Wij durfden niet te zeggen dat hier toch wel geen ernstige reden tot angstigheid kon bestaan. Het kan overigens best zo zijn dat dat misplaatst zou zijn geweest. Het onderwijs aan de prinsessen wordt heel democratisch serieus genomen.’
    Weer in zijn hotel teruggekeerd maakt Thomas Mann zich vervolgens op voor een lange zomervakantie aan de Nederlandse kust. Op 20 juli wordt hij daar bezocht en geportretteerd door Paul Citroen. Maar er komt een kink in de kabel. Hij wordt in Noordwijk dermate ziek dat hij op last van een Leidse internist met een ambulance naar zijn woonplaats in Zwitserland wordt vervoerd. Nog vlak voor zijn dood, in een brief aan de socioloog Von Kahler in Princeton, heeft hij het over de ‘vriendelijke Juliana’ en hoe gelukkig haar benoeming tot Commandeur hem heeft gemaakt. Hij spreekt in dat verband zelfs van ‘seelische Erhebung’ – alsof zijn ziel is opgetild. Daar heeft hij echter niet lang van mogen genieten. Hij overlijdt een week later, op 12 augustus, in Zürich, aan de gevolgen van de arteriosclerose die hem in Nederland in zijn greep had gekregen.

Will Derks

Will Derks studeerde Nederlandse Taal- en Letterkunde en Literatuurwetenschap aan de Katholieke Universiteit te Nijmegen. Hij promoveerde aan de Rijksuniversiteit Leiden op een proefschrift over professionele Maleise verhalenvertellers van Oost-Sumatra. Totdat de vakgroep Indonesisch in Leiden werd opgeheven, werkte hij daar als docent en onderzoeker moderne Indonesische letterkunde. Daarna verdiende hij zijn brood bij een communicatiebureau in Arnhem. Weer later werkte hij voor het Nederlands Instituut voor Meerpartijendemocratie (NIMD) in Den Haag, waar hij de programma’s in Indonesië, Mali, Egypte, Jordanië en Suriname onder zijn hoede kreeg en zich specialiseerde in democratische innovatie.