Elders’ virtuele boekenkast
De Oesters van Nam Kee en Confrontaties
Literatuurliefhebbers pakken thuis een boek van de plank, doen dat met in gedachten het motto van Elders literair.* Zij bespreken wat hen raakt of intrigeert en geven het boek een plaatsje in de denkbeeldige boekenkast van Elders. Hierbij de keuze van Aukje van Roessel.
Kees van Beijnum, De Oesters van Nam Kee
2000 en 2014, De Bezige Bij, 320 blz, € 15,00 (paperback)
Simone Atangana Bekono, Confrontaties
2021, Lebowski Publishers, 224 blz, € 22,99 (paperback)
Freek Feek. Ik weet nog dat ik er om moest lachen. Om de naam van de jeugdwerker in de roman De Oesters van Nam Kee. Uit de aantekeningen in het schriftje van De Boekenclub, met door mijzelf geplakte gouden letters op de glanzend zwarte kaft, weet ik dat ik dit boek van Kees van Beijnum las in het vroege voorjaar van 2000 toen het nog maar net was verschenen. Ik ben overigens het enige lid van die bij de eeuwwisseling opgerichte boekenclub. Wel zo makkelijk bij het kiezen van te lezen boeken en het moment om die te bespreken. Ook de gouden letters op dat schriftje waren ironie.
Freek Feek. Waarschijnlijk zou er nu gezegd worden dat die achternaam een kunstje is, geleerd op een cursus creative writing. Maar destijds vond ik de naam grappig. Van Beijnum beschrijft deze Freek Feek als een onecht iemand, fake dus. Ik blijk 21 jaar geleden een passage te hebben overgeschreven met overpeinzingen van de jonge hoofdpersoon, een gesjeesde gymnasiast die met criminelen, de politie, de gevangenis, een psychiater en jongerenwerkers in contact komt. Hij laat zijn gedachten gaan over die laatsten, en over de jongerenwerker Freek Feek met wie hij te maken krijgt in het bijzonder.
In mijn zwarte schriftje staat: ‘Het is een apart ras, die jeugdwerkers. Ze eten patat bij Fast Eddy, ze voetballen mee in het park, ze lachen om grappen die ze niet begrijpen, ze beloven een nieuwe discotheek in het buurthuis, ze gaan naar de moskee om een praatje te maken met Otmans vader die daar onder een wollen mutsje een hele dag boeken zit te lezen. Maar het ergste van alles is dat ze zich erop voor laten staan dat ze komen helpen… Freek Feek haat mij… Zijn projecten zijn publiciteitsstunts.’
In het exemplaar van de bibliotheek dat ik nu op mijn schrijftafel heb liggen, de achttiende druk uit 2014, lees ik dat deze ontspoorde gymnasiast uit Amsterdam nog een tijdje doorgaat met fulmineren tegen Feek en zijn collega’s, én tegen de gemeente. Die zijn volgens hem helemaal niet echt geïnteresseerd in hun cliënten, zijn helemaal niet bezig werkelijk iets te doen voor de jongeren, alleen maar met: ‘Hou ze rustig, hou ze kalm, laat zien dat we er iets aan doen, dat we iets doen’.
Waarom ik weer aan Freek Feek moest denken? Omdat ik afgelopen najaar het boek Confrontaties las, van Simone Atangana Bekono. Ook daarin is de hoofdpersoon jong, ontspoord, zit zelfs opgesloten in een jeugdinrichting. Deze Salomé Atabong heeft moeite met de man met wie ze in de inrichting gesprekken moet voeren over haar wangedrag. Ze herkent hem van een televisieprogramma waarin ‘gewone’ Nederlanders kennis gaan maken met hen onbekende leefgemeenschappen. Inderdaad, allemaal voor de kijkcijfers en de eigen ijdelheid. In dat programma roept deze Frits recht in de camera dat het van de zotte is, krankzinnig, toch ‘niet nor-maal’ hoe zijn gesprekspartner in dat ver-weg-land leeft, met de kippen, koeien, geiten en zijn jonge dochter met ontbloot bovenlijf om zich heen. De zwarte Salomé wil daarom niet met Frits praten. Maar dat moet toch. ‘Luister,’ zegt Frits als de veroordeelde Salomé tegenover hem gaat zitten in zijn spreekkamer. ‘Je moet één ding duidelijk hebben. …Ik ben geen racist.’ En leunt vervolgens met zijn handen over elkaar achterover in zijn stoel en zwijgt.
In mijn zwarte schriftje lees ik mijn aantekeningen uit 2000: ‘Ik begreep waar het hier in dit bedompte hok van hem allemaal om draaide, meer dan om “kans op herhaling” of “mogelijke psychische stoornissen”, meer dan om welke achterlijke shit ook ging het om macht… Uiteindelijk is het een machtsstrijd.’ Het zouden zo de woorden van Salomé kunnen zijn, maar dit denkt die andere hoofdpersoon, die Amsterdamse gesjeesde gymnasiast uit De Oesters van Nam Kee, als hij tegenover zíjn psychiater zit.
Naast deze twee boeken ligt er op mijn schrijftafel ook een mapje met oude krantenknipsels. Allemaal columns van de filosoof, hoogleraar en winnaar van de PC. Hooftprijs in 1978, Cornelis Verhoeven. De columns zijn geschreven voor De Tijd, toen dit katholieke dagblad net was overgegaan in een weekblad, midden jaren zeventig. Er-zijn-voor-de-ander staat er boven de column van 4 juli 1975.
Met behulp van de wijsgeer Spinoza hekelt Verhoeven die uitdrukking, er-zijn-voor-de-ander, hij ontwaart er vaak valse en griezelige nobelheid in, verstikkende nadrukkelijkheid. Mensen die zich etaleren met ‘er-zijn-voor-de-ander’ zijn dezelfden die menen tegen een ander te kunnen zeggen ‘jij mag er zijn’. Alsof zij daar iets over te zeggen zouden hebben, vindt Verhoeven: ‘Mensen die zich dienstbaar noemen zijn meestal op macht uit.’
Freek Feek uit De Oesters van Nam Kee, Frits uit Confrontaties, Verhoeven legt het uit vanuit de filosofie, de auteurs van deze twee boeken maken het invoelbaar waarom hun jonge hoofdpersonen deze twee mannen intens wantrouwen: hun dienstbaarheid aan de ander is fake, het gaat hen om macht.
Aukje van Roessel