Fien
Lang verhaal
Het begon in de zomer in Engeland. We hadden de beste vakantie ooit, aan zee. Met papa en mama maakten we lange wandelingen over krijtrotsen. We zochten fossielen, je moest goed kijken in de rotsen en soms vond je ze ook beneden op het strand, tussen de bleke kiezels. Terug bij de tent legden we alles op een kleed in de zon te drogen. Daarna wikkelden we de fossielen zorgvuldig in wc-papier. Mama ruimde de krat met keukenspullen zó netjes opnieuw in, dat er genoeg plek over was om ze veilig weg te bergen. Ze waren voor het natuurhistorisch museum, papa kende daar mensen.
De rest van de tijd brachten Fien en ik door in het zwembad bij de camping. We hadden dezelfde zwembroek, mama had er twee voor mij gekocht en Fien vond ze beter dan de bikini met figuurnaadjes voor borsten. De zwembroek was oranje met een witte bies bij de gulp. Fien plaste erdoor, net als ik. Ze hurkte bij de bosjes en sjorde haar zwembroek wat heen en weer, tot er een gat ontstond dat groot genoeg was om er een dun straaltje doorheen te kunnen laten lopen. De Engelse jongens joelden. De meesten waren nogal vet en hadden grotere borsten dan zij. Toch keken ze naar die van haar. We lachten erom.
We gooiden stenen op de bodem van het zwembad en probeerden er zo veel mogelijk in één duik weer mee naar boven te nemen. Het water was zanderig en je kon niet veel zien, je moest vooral met je handen voelen. Zo hadden we ook een oude duikbril gevonden. Het elastiek zat aan één kant los. Het haakje waar het door moest was kapot, maar Fien wist het zo om te buigen dat het elastiek weer bleef zitten. Met de duikbril hadden we beter zicht en konden we veel meer stenen tegelijk opduiken.
Op een dag hadden we geld meegekregen voor patat. Er stond een grote jongen voor ons in de rij. Hij siste een wijsje tussen zijn tanden en leek ons niet op te merken. Opeens deed hij een stap naar achteren. Zijn rug botste hard tegen Fien. Ze schreeuwde. Hij draaide zich om, grijnsde wat stompzinnig en pakte een van haar borsten vast, alsof die van hem was. Ik sloeg zijn hand weg en drukte Fien tegen me aan. Het verbaasde me hoe zacht ze voelde, hoe hard en plat mijn borst was tegen die van haar. Misschien liet ik daarom niet los. Ze begon te schoppen.
De jongens vuist raakte mijn neus.
‘You little pervert!’ riep hij.
Andere kinderen namen het over. ‘Per-vert! Per-vert! Per-vert!’ Ze klonken bijna vrolijk. Blij dat ze konden roepen wat ze de hele vakantie al gedacht hadden. Er kwamen volwassenen aanlopen die boos naar me keken. De zon kaatste fel op het water. Ik rook pas gemaaid gras en patat. Fien was verdwenen.
De rest van de vakantie lag ze met een boek op haar slaapzak. Ik ging af en toe kijken bij het zwembad, mijn zwembroek onder mijn kleren. De meisjes draaiden me meteen de rug toe. Ze hadden allemaal een bikini aan. Het viel me nu pas op hoeveel mooier ze waren dan de jongens met hun rechte, onbehouwen lijven. De meesten hadden een smal, slank middel waar je zo je handen omheen zou kunnen leggen. Ik dacht aan Fien. Hoe ze al die keren na het zwemmen terug in de tent haar zwembroek had uitgeschopt. Het zand van haar billen had geklopt voor ze een handdoek pakte en zich af ging drogen. En dat ik niet gezien had hoe mooi ze was.
We gingen weer naar school, Fien voor het eerst naar de middelbare. Ze was niet populair. Soms schaamde ik me, ze leek niet te begrijpen dat je hier andere kleren aan moest dan op de basisschool. Weken droeg ze dezelfde trui, net even te groot. Mama had hem gebreid. Er was een mooi patroon in verwerkt van geometrische figuren, maar het was meer iets voor vakantie, hoorde ik een paar meisjes zeggen. Ik wist hoe mooi Fien was. Toch lachte ik mee als de jongens uit mijn klas hun neus voor haar dichtknepen. Ze leek het niet te merken.
Soms vroeg mama mij hoe het ging met Fien op school. Ik deed of het me niet kon schelen, of ik wel wat anders te doen had dan op mijn zusje letten.
Een van de meisjes uit mijn klas gaf een feestje. Ik was uitgenodigd. Mijn eigen verjaardag had ik vorig jaar nog voetballend in de tuin doorgebracht met vriendjes van de basisschool. Fien deed ook mee, en een paar van haar vriendinnen. Er was taart en limonade.
Dit was anders. Het was ’s avonds, in een huiskamer. Ze hadden iets met de lichten gedaan, waardoor het halfdonker was. Op de grond lagen kussens, in groepjes. De jongens zaten bij de jongens, de meisjes bij de meisjes. Er was muziek. Op een tafel stonden chips, kaasstengels en cola, je mocht zelf pakken. Ik ging bij een groepje zitten. De jongens zeiden niet veel, iedereen keek naar de meisjes. Daar leek het veel gezelliger, ze praatten de hele tijd en wiegden mee met de muziek.
Na een poosje gingen we dansen. Ik ook. Je moest gewoon op een meisje afstappen en een beetje lachen. Dan pakte je elkaars handen vast en deed je stapjes op de muziek. Je hoefde elkaar niet aan te kijken en ook niets te zeggen. Sommige paartjes drukten zich zachtjes tegen elkaar aan. Ik dacht aan Fien. Hoe ze voelde toen ik haar in mijn armen hield bij het zwembad. Hoe iedereen het verkeerd begrepen had. Misschien ik zelf ook wel.
De jongens en meiden die dicht tegen elkaar aan dansten, waren de populairste van de klas. Iedereen keek naar ze. Het was benauwd in de kamer, het rook naar zweet. Ik wou dat ik op de bodem van het zwembad was, stenen zoeken met Fien. En tegelijk wilde ik niets meer met haar te maken hebben. Met haar rare trui. Ze was nog nergens uitgenodigd.
Toch kreeg Fien vriendinnen. Ze deden andere dingen samen dan de meisjes van mijn klas. Op school hadden we een projectweek Middeleeuwen gehad en die speelden ze dan na. Op de markt kochten ze gekleurde lappen van een fijne, dunne stof. Voor jurken van rijke Middeleeuwse vrouwen. Ze zaten strak om hun middel en hadden figuurnaadjes. Mama hielp ze ermee. Die van Fien was helderblauw. De arme mensen weefden in de Middeleeuwen hun kleren zelf en Fien had op haar verjaardag een weefgetouw gekregen.
Met het vriendinnengroepje zat ze in de tuin, het was mooi weer ook al was het nog maar net lente. Ze hadden hun rijke vrouwenjurken aan en weefden om de beurt een stukje. De jurken sloten van boven nauw aan en als ze zich vooroverbogen naar het weefgetouw, zag je een stukje van hun borsten. Ze waren druk aan het praten en leken het niet te merken. Misschien voelden ze zich beschut, zo samen tussen de hoge bomen en struiken in onze tuin. Een aantal had al blad. De perenboom stond in bloei. Op mij letten ze niet. Normaal droegen ze wijde gebreide truien, als het warm was een oversized T-shirt.
Het was een theefeestje, tegen de avond was iedereen weer weg. We zouden pizza halen als papa thuiskwam. Fien zat nog in de tuin, bij haar weefgetouw. Cadeautjes en resten taart stonden op de kampeertafel, die mama voor de gelegenheid had uitgeklapt. Gekleurd pakpapier lag er netjes opgevouwen onder. Ik ging op een kampeerstoel zitten en pakte met twee handen een stuk taart waar ik zo een hap uit nam. Lekker, mama had ’m gemaakt.
Nu de vriendinnen weg waren, zag Fien er gek uit, zo alleen in haar Middeleeuwse jurk. Haar armen had ze om haar schouders geslagen alsof ze zichzelf wilde troosten. Misschien had ze het koud. Het was ook fris geworden.
Ze negeerde me. Al ruim een half jaar. Soms keek ze me even aan, maar als ik dan iets probeerde te zeggen, staarde ze langs me heen alsof ik er niet was. Ik wist steeds minder wat ik zou kunnen zeggen, doen. Ook de meisjes van mijn klas bleven op afstand. Ik was nog wel een keer voor een feestje uitgenodigd, maar ik hoorde niet bij de jongens waar ze zich tegenaan wilden drukken.
Fien stond op. Ze was mooi, al was de jurk raar. Ik stond ook op, de taart nog in mijn handen. Fien zei niets. Ze leunde tegen haar weefgetouw. De keukendeur stond open, je voelde bijna de warmte uit het huis tot hier in de tuin. Ik legde het stuk taart terug op de kampeertafel. Mama zong iets. Het begon al te schemeren. Ik wou dat het zomer was en we fossielen gingen zoeken. Of zwemmen. Ik had nog steeds twee dezelfde zwembroeken, oranje met een witte bies.
Ik liep naar Fien toe. Ze deed niets. Zei niets. Maar ze keek niet weg. Ik wilde vragen of ze nog boos was. Het was per ongeluk, wilde ik zeggen. Een poosje stonden we zo in het vroege voorjaarsgras tegenover elkaar. In de schemering rook je het gras sterker. Voorzichtig legde ik een hand op Fiens schouder. Het leek of ze lachte. Ik wilde ook lachen. Zoals we lachten om de joelende Engelse jongens. Een eeuwigheid geleden.
Fien zei iets wat ik niet verstond. Ze trilde. Ik ook. Ik wilde haar vasthouden. Dicht tegen me aan. Met beide armen trok ik haar naar me toe. Het verbaasde me weer hoe zacht ze voelde. Ik sloot mijn ogen. Boog mijn hoofd, mijn lippen proefden de blote huid van haar nek. Ze smaakte zoutig. Toen begon ze te schoppen. Ze schreeuwde iets. Ik hield haar stevig tegen me aangedrukt. Ze begreep het niet. Ze schampte mijn enkel en heel even liet ik los. Een plotselinge, scherpe pijn trok vanuit mijn kruis naar mijn buik, mijn rug. Fien was weg.
Ik gaf over in het gras. Stukken taart tussen de bruine, zurige drab van half verteerd voedsel. Na een poosje trok de ergste pijn weg. Behoedzaam stond ik op. Naast me een flard lichtblauwe stof. Een stukje verderop lag er nog een. Het helderblauw was duidelijk zichtbaar in het halfduister van de tuin. Ik begon te lopen langs een spoor van losgescheurde stukken kleding.
Diana Redmeijer