JAZZ!

Kort verhaal

Het festivalgedruis achter me kon mijn honger niet stillen. Ik wilde niet eten in het Bellevue waar ik verbleef, daar zou ik herkend worden. In een Haagse zijstraat zag ik mijn eigen driekleur: een Mexicaans restaurant. Vlak bij het open doorgeefluik naar de keuken was een tafeltje vrij. Ik schoof de trompetkoffer tussen mijn voeten en pakte de menukaart aan. Mijn vinger gleed langs de rij gerechten.
    ‘Bij het North Sea Jazz geweest?’ vroeg de ober.
    Ik knikte. Even later zag ik hoe een mengelmoes van kruiden op de carne asada viel die ik had besteld. De geuren voerden me terug naar het kookvertrek van mijn moeder in de kleurrijke stad Oaxaca. Ik had me aan haar keukenschort vastgeklampt. Tot ik boven het aanrecht uit groeide. ‘Mi madre era todo para mi.’ Ik speelde niet graag met de andere kinderen, bleef liever in moeders buurt. Ze speelde cassettebandjes af met jazzmuziek. Miles Davis. Seven Steps to Heaven. Terwijl ze kookte, deinden haar heupen en neuriede ze de melodie mee. Ik luisterde en volgde het prepareren van de maaltijden die moeder aan een straatkraam verkocht. Nieuwsgierig als ik was, roerde ik mijn vingers door alle rauwe en gare mengsels. Moeder draaide het cassettebandje om, drukte de play-knop in en leek tevreden. Ik likte, lebberde, proefde, maar vooral de muziek intrigeerde me. Vanbinnen pruttelde iets bij me. Charlie Parker? Dizzie Gillespie? Een saxofoon? Of de trompet?
    Toen ik oud genoeg was, ging ik iedere dag werken in een Mescalfabriek. Samen met vader, die de eindjes aan elkaar moest zien te knopen. Een deel van mijn loon gaf ik aan pa, de rest hield ik achter voor mijn droom. Ik hoorde jazz! Voelde jazz! Wilde Jazz!
Na het stoken hielp ik moeder achter de kraam, die aan het dorpsplein stond. De barretjes aan het plein schonken hele liters bier. Er hingen lichtjes in de bomen, het was San José. Tijd was van geen belang. Kinderen mochten opblijven, het was feest.
    Ik stak een sigaret op en keek toe hoe een straatmuzikant die ruim in zijn kleren zat, zich positioneerde onder een plataan. Hij groette me, nam zijn hoed af en legde deze vlak voor zijn voeten. Uit de zak die voor zijn borst hing, nam hij zijn trompet.
    Weerkaatsende lichtjes. De kaarsen op de terrasjes walmden. Nog meer reflecties in het metaal van de trompet. Gedurende een paar minuten was de stilte overdonderend. Ik kreeg de indruk dat de muzikant zijn instrument probeerde te bezweren. Voorzichtig hield hij de trompet voor zich, zijn vingers al op de ventielen. In een trage beweging bevochtigde hij zijn lippen. Een verliefde zoen, iets anders was het niet. Het instrument aan de lippen … bracht een bijna onhoorbaar geluid voort. Het giechelen van een schoolmeisje, maar dan zachter, oneindig veel zachter. Ik ving het net op, had er oor voor. Voor de kwebbelende bezoekers op de terrasjes was het niet waarneembaar. Opbollende wangen van de blazende bohemien; een paar seconden was het windstil. Het tappen achter de bar werd gestaakt, het allegaartje op de terrassen verschoof hun stoelen. Ze wisten dat de eerste noten bepalend waren voor de arrechera in de komende uren. Ik nam een laatste trek van mijn sigaret en schoot hem op straat. Iedereen wachtte vol spanning op wat er komen zou. Het had Albinoni’s adagio kunnen zijn, zoals ik een van de rechters aan een tafeltje hoorde opperen. Aan een ander tafeltje werd aan La Colegiala, een populaire mariachi, gedacht. Het voorspel voor de nacht verzachtte de gemoederen. Moeder nam de deksels van de pannen. De geur van geroosterd vlees, kruiden en knoflook lokte klanten.
    De muzikant merkte van dit alles niets. Hij streek liefdevol over zijn instrument, leek het toe te spreken.
    Terrasgasten proostten met bierglazen of sloegen glazen Mezcal achterover, terwijl vermoeide kinderen jengelden.
    De trompettist zette zijn tonen aan. Milo de Venus, een geïmproviseerde versie, schalde over het pleintje en door de straten eromheen. Wandelaars bleven staan. Ik hield mijn adem in. Dit was wat ik wilde. De avond ving het opus van zeldzame en intense schoonheid. Het plein leek te veranderen in een sepiafoto. De entourage paste zich gewillig aan.
    Ik sloeg de maat met een houten lepel. Iedere keer vond ik een nieuwe heartbeat.
    Tonen ontrolden zich als een droom. Bewondering op de gezichten van de toehoorders als in close-up getroffen. Dát wilde ik, dat gevoel aanvuren. Ik sloeg en tikte op potten en pannen, op elke tel een triplet als een volleerd drummer. Met beleid … dat wel … ik wist mijn plaats toen de trompettist elke laatste druppel creativiteit uit zijn trompet perste. Een onverwacht bewustzijn nam bezit van het gepeupel, dat deze avond bijzonder was. Wie dit had gehoord, zou het zich blijven herinneren.
    Met een licht duizelig gevoel roerde ik in de pannen. Moeder stond tegen de kraam geleund, een hand in haar zij, blosjes op de wangen. Ze knipoogde tegen me en wees naar de plastic bordjes. Ik schepte er één zo vol mogelijk met rijst en veel vlees. Nadat de laatste tonen als een serum de trompetbeker hadden verlaten, wierp ik wat munten in de hoed. De muzikant wreef zich in de handen, nam het bord aan, at het in no time leeg. Hij klauwde het kleingeld uit de hoed, plantte hem op zijn grote oren en verliet het plein.
    Nog een middag optreden en dan moest ik eens terug naar mijn vaderland. Kijken hoe het graf van mijn moeder erbij stond. Het grafschrift schoonmaken. Mijn versie van Star People spelen. Ik nam een hap van het gerecht, het kon wat meer pit gebruiken, toch prikten mijn ogen.

Erica van Dooren

Erica van Dooren is zelfstandig ondernemer. Daarnaast besteedt ze vele uren aan het schrijven van verhalen, gebaseerd op het dagelijks leven. Die trend trekt zij door in nieuwe verhalen als Paniekvogel en in haar roman met als werktitel Winterbloemen. Van Dooren schrijft over thema’s als het menselijk tekort, liefde, schuld, boete, seks en de dood. Dit doet ze op een sardonische en verrassende manier, waarmee ze haar werk een eigen stem geeft.