Elders bespreekt

Pelgrimsgrond

van Albert Hagenaars

B O E K B E S P R E K I N G

Pelgrimsgrond

Albert Hagenaars, Pelgrimsgrond
2022, In de Knipscheer, 84 pagina’s, € 18,50

Pelgrimsgrond is een doordachte dichtbundel waarin niets aan het toeval wordt overgelaten. Wie het oeuvre van Albert Hagenaars kent, weet dat hij intens aan de vervolmaking van zijn bundels werkt. Ieder gedicht is een stukje van de legpuzzel die hij zijn lezers wil tonen. Pelgrimsgrond is de meest passende titel die hij kon kiezen voor de poëzie die hij de afgelopen jaren schreef. Passender dan bijvoorbeeld de titel ‘Idolen’ die hij voor de laatste afdeling van deze bundel koos. Het gaat immers om een ware pelgrimage, een die hem over de hele wereld deed reizen, maar dan wel een volgens de richtlijnen van Hagenaars zelf. De sleutel daarbij is het motto van Matsuo Kimera: ‘Reizen naar schrijnen/die wachten op wie ze zelf/zal moeten vullen.’ De pelgrim Hagenaars kan het dus nu niet bij één bezoekje laten, hij moet zich gaan verdiepen in datgene wat of diegene die hij de laatste eer bewijst. Ieder zintuig moet gebruikt worden en de eerste drie afdelingen van deze bundel getuigen daarvan. ‘Te woord’. ‘Onder ogen’. ‘Tussen de oren’. De dichter verdiept zich in de materie om vervolgens de woorden te vinden die verklaren wat hem nu raakte en tot het schrijven van deze gedichten dreef.

Met een deel van de gedichten in Pelgrimsgrond heeft Hagenaars een nieuw genre geschapen. Het ligt in het verlengde van het ZKV, het zeer korte verhaal, uitgevonden door A.L. Snijders. Hagenaars voegt daar zijn ZKPB aan toe, de zeer korte poëtische biografie. Zijn gedichten over Baudelaire, Munch, Tsjaikovski, Achterberg, Satie en Celan konden niet treffender zijn. Het zijn portretten die gecomprimeerd levens samenvatten. Kenners van deze dichters zullen ook direct hun stijl herkennen. Daarbij gaan de gedichten verder dan een pastiche, en zijn ze eerder een ode aan hen door het hergebruik van ‘hun’ taal. Vanzelfsprekend kun je van deze poëmen genieten zonder voorkennis, maar wie de levens van de dichters, schilders en componisten kent over wie Hagenaars schrijft, zal met nog meer genot op zijn strofen kauwen.

Neem de volgende regels waarin hij het einde van Baudelaires navrante leven weergeeft. Geplaagd als deze was door afasie en verlammingsverschijnselen. ‘Alles nog weten, wensen te kunnen. Hij scherpte z’n zinnen aan de krimpende ring van de spraak.’ Of zijn gedicht ‘Genoegdoening’ over Gerrit Achterberg, de dichter-moordenaar en zijn bizarre kijk op vrouwen: ‘Elke vrouw een vóór in verdorde akker/ De daad bij het woord, al vroeg. / Het mes op de keel, een greep/ in hun strofe, elk geslacht een trofee.’ En wellicht het beste gedicht in de afdeling ‘Te woord’: ‘Onder sneeuw’ over meester-dichter Paul Celan. ‘De woorden verliezen warmte/ en kleur, zetten zich schrap/ op de richel van de zegging,/ schrappen dan elkaar/ weg/ waar ze winnen aan belang.’

Met dezelfde intelligentie waarmee taal en leven van dichters werden begrepen, behandelt Hagenaars werken van schilders en componisten. Nu worden doeken en klanken geïnterpreteerd en vormt de weerslag intrigerende poëzie die je direct doet reikhalzen naar de kunst en de muziek die hij beschreef. Het zijn vooral de woorden die zeggingskracht geven aan de beelden die opdoemen. Bij Van Gogh klinken bloedgeel, hoerengroen, graanrood, kraaienblauw en hemelzwart. Bij Munch kiest hij voor williger verf en meisjesangst. Bij Hopper voor: ‘Ze zwijgen om aandacht in kantoren, bars, een theater.’ Ook de muziek herbergt weinig geheimen voor Hagenaars. Componisten en hun leven worden direct en helder in schitterende taal vertaald. Hoogtepunt in deze reeks is ‘Leidtoon’ dat over Eric Satie gaat. Want hoe beschrijf je die heerlijk naar tonen tastende muziek? Hagenaars verdicht het tot: ‘Met delen zonder verhaal gehelen maken/ en met gehelen delen, in de branding/ waar zijn zwakte zijn sterkte werd.’

Na de muziek volgt haast vanzelfsprekend de film in ‘Snijwerk’. Daarin krijgt ‘Tod in Venedig’ een ode, met woorden die tonen dat Hagenaars daar was: ‘De stad schilfert en vlekt van schoonheid.’ Juist die bewuste aanwezigheid, het ‘daar zijn geweest, het te kennen’, levert de dichter de juiste woorden op. Hij spiegelt de kunst, de cultuur, aan zijn eigen ervaring en komt dan tot iets wat alleen hij kan produceren. Iets wat wellicht het meest opvalt wanneer hij over bedevaartsoorden schrijft. Wanneer je de heilige plekken googelt die hij bezocht, spreken de woorden die hij daar koos nóg meer tot je. Emei Shan blijkt een heilige Chinese boeddhistische berg te zijn waar op een top een klooster staat. Al lezende ervaar je Hagenaars’ ervaring: ‘Als lotgenoten beklommen we/ wat een eigen ervaring moest worden,/ brandden wierook, bezwoeren begeerte/ en zwoegden in striemende regen, kou/ en verhelderende mist tot de Gouden Piek./ Verstrengeld staarden we naar rossige wolken/ beneden, traag drijvend over de vallei/ van de Yantse.’

Hagenaars sluit af met ‘Idolen’, de goden waaraan men niet graag zijn vingers brandt. En ook dat te beschrijven wat soms zelfs verboden is, gaat de dichter goed af. Voor ‘De zijnde’, het gedicht over JHWH, liet hij het wit spreken. Met weinig woorden, als de eerdergenoemde Celan, beschrijft hij dat wat niet beschreven kan worden. Kali krijgt een passend en uitbundig gedicht. Het geeft je het gevoel dat de dichter zich tot haar aangetrokken voelt, tot die nimf die in een bergbeek uitgroeide tot godin, die zich gaf aan dansers, dichters, wijzen en dwazen die hun dromen verzadigden.

Pelgrimsgrond bevat de neerslag van jarenlang reizen, peinzen, verdiepen en verdichten. Het is een dichtbundel die je tot eindeloos herlezen dwingt. Poëzie vormt daarbij de inspiratie tot een intens beleefd leven.

Boekbespreking door Ezra de Haan

Ezra de Haan (pseudoniem van Peter de Rijk, 1957) debuteerde met de novelle Vonk (1996). In 1999 volgde Kermis in de hel, een korte roman. Ik belde mijn muze (2003) was zijn eerste dichtbundel. De tweede, Scheren zonder spiegel, kwam uit in 2011. Voor zijn in het Roemeens vertaalde poëzie ontving hij de Premiul Naţional Tudor Arghezi. Zoeken naar Slory (2014), een road novel die zich in Suriname afspeelt, is zijn meest recente roman. In 2019 verscheen zijn literaire reisverhalenbundel De zwijguren. Ezra de Haan schreef en schrijft recensies voor o.a. Literatuurplein, Antilliaans Dagblad en Caraïbisch Uitzicht.