Ronnie Luxe

Lang verhaal

Ronnie snakte slechts naar twee dingen: een goede opname en na afloop dronken worden en neuken. Of waren dat er drie? Het maakte hem geen flikker uit, hij moest op tijd thuis zijn en neuken moest met een vreemde en dat deed hij alleen als hij dronken was en dronken kon hij niet worden omdat hij dan niet zou rijden. Een goede opname zou wel lukken. Hij had ervaring genoeg.
    Fred, vriend en bassist, kon het wel. Die had gezegd: ‘Ron, dat moet je gewoon dóen. Gewoon doen, en dan zie je wel.’
    Ronnie had geknikt en weggekeken. Het waren altijd de bassisten die neukten en er thuis mee wegkwamen. Bassisten kwamen overal mee weg. Aan de bas plukken, te laat inzetten, uitrusten terwijl de rest op het podium stond te zweten, en daarna de leukste meisjes omdat ze nog zo fit waren. Een luizenleventje. Een zus van de vriendin van Magda had het in een Londens hotel onlangs gedaan met Mike Mills van REM. Die droevige sul had haar helemaal doorgepompt, geweldig had ze het gevonden,     dat had Magda hem verteld. Lucky Bastard Mike Mills. Shiny happy people.
Fuck it.
    Zelfs Mike Mills deed het vaker dan hij. Ronnie had te weinig lef, dat was het, altijd terugkrabbelen op het moment suprême, een mooi woord voor iets wat hem in zijn broek deed schijten. Hij had al voor zoveel geile vrouwen gezeten, diep in de nacht, in kleedkamers, cafeetjes, hotels, en altijd was hij er als een haas vandoor gegaan.
    In ieder geval had hij nog zijn wagen. Die kon hij lekker laten jagen over deze hobbelweg naar Brussel. Fuck it, alle lof voor de Belgen die de off road-snelweg hadden uitgevonden, briljante gasten.

*

Ze was iets in de twintig, schatte hij, en ze applaudisseerde als eerste na zijn sessie. En door haar begonnen ook de presentatrice en geluidsman te klappen, hoe lauw ze eerder ook op zijn liedjes hadden gereageerd.
    ‘Noemen ze je echt Ronnie Magnetronnie?’ vroeg de presentatrice.
    Huh?
    Of ze hem echt Ronnie Magnetronnie noemden? Wat was dat voor kutvraag? In een live uitzending?
    Gegniffel. Hij wilde opstaan en boos weglopen, maar dat zou alleen maar meer gedoe opleveren. Vriendelijk zijn, dat had hij geleerd, en vriendelijk gaf hij antwoord: ‘De jongens in de band deden dat vroeger. Dat vonden ze grappig.’ Toen omdat hij zoveel energie had, nu omdat hij alleen nog maar magnetronmaaltijden at.
    ‘Ben je zo’n brave huisvader geworden?’
    Hij lachte extra hard, in de hoop dat de luisteraars zijn paniek niet zouden horen. Het meisje in de hoek streek over de hals van haar akoestische gitaar, hij wist dat ze geconcentreerd meeluisterde.

*

Gigi, zo heette ze. Djiedjie, met een heleboel g’s. Hij volgde haar hoge laarzen, helemaal tot aan haar kruis. Ze woonde in Brussel, zei ze, en ze had al zijn platen.
    Hij vroeg of ze in een bordeel werkte, met die laarzen. ‘Grapje,’ zei hij. ‘Ze staan je prima.’
    Ze haalde haar schouders op en pakte haar gitaar voorzichtig op. ‘Hierna ben ik aan de beurt. Goeie uitvoering trouwens. Blijf je kijken?’
    ‘Sure,’ zei Ron.

*

Ze was volmaakt. Zoals Magda ooit was geweest. Stoer en klein en springerig. Ze maakte een perfecte sessie, superstem en prima timing, de hele studio applaudisseerde en de presentatrice zei wat ze niet tegen hem had gezegd: ‘Kippenvel.’
    Vaderlijk legde Ron zijn hand op haar schouder. ‘Jouw liedjes?’
    ‘Nee, geschreven met Jeroen.’
    ‘De bofkont.’
    ‘Ik zal het hem zeggen.’
    Doe dat vooral, dacht hij, en hij pakte een blikje tonic uit de minibar in de hoek en wandelde naar buiten. Hij ging op de stoep zitten, zijn gitaarkoffer naast zich. Voor hem lag het parkeerterrein, verderop de ruisende populieren en de snelweg. In het metallic van zijn auto weerkaatste de zon, en hij moest opeens denken aan het boek van Axel – de Encyclopedie van Alles, wat van zijn manager niet de naam van zijn eerstvolgende cd mocht worden – waarin een plaatje stond van een astronaut die door een zwart gat werd opgeslokt, uitgerekt als een spaghettimannetje. Zo voelde hij zich.
    ‘Wat zit jij hier sombertjes.’
    Hij schrok van haar stem en vroeg zich af waar ze dat glas rode wijn vandaan had.
    ‘Niet tevreden?’
    Hij gaf geen antwoord.
    ‘Dat ene nummer, dat vond ik mooi.’
    ‘Song for Axel? Voor mijn zoontje.’
    Weer deed ze hem aan Magda denken. Vroeger, jaren geleden, zag ze er ook zo uit, toen ze niet samen de hele avond op de bank lagen te suffen. Toen droeg ze altijd hoge hakken, altijd, en wist ze overal wel een fles vandaan te toveren.
    Gigi haalde een sigaret te voorschijn. ‘Mag het?’
    ‘Natuurlijk mag het, ik ben Ron Luxe, van Zeit. Waarom mag je niet roken bij mij? Weet je wel wat ik allemaal naar binnen heb gewerkt in mijn leven?’
    ‘Sorry hoor.’
    Ze begon te plukken aan de tourstickers op zijn koffer, van bands die hij had ontmoet. Hij wilde er iets van zeggen, maar hij had geen zin om met haar te praten, hij had geen zin om naar huis te gaan, hij wilde hier in z’n eentje zitten en nadenken over die kloteplaat van hem.

*

‘Ik doe het voor mijn stem,’ zei Gigi. Ze was naar binnen gelopen en had haar glas opnieuw weten te vullen, de handigerd. ‘Die moet lager worden.’
    ‘Ik vind je stem prachtig.’
    Ze probeerde niet te blozen. Dat lukte niet. Ze nam een slok. ‘Grijze baard, dikke buik en tattoos.’
    ‘Wat is daarmee?’
    ‘Waarom hebben jullie dat allemaal?’
    ‘Jullie?’
    ‘Mannen van boven de veertig in de popmuziek. Allemaal hetzelfde. Een soort hippe Sinterklaas.’ Het klonk niet onvriendelijk, eerder als een advies, en misschien bleef hij daarom luisteren. ‘Het is nu juist oké om ze niet te hebben. Tattoos.’
    Hij dacht aan Axel die hem vroeger vaak had gevraagd wat al die tekeningen op zijn lijf toch betekenden. Hij had een stoer lulverhaal opgehangen, maar op een bepaalde leeftijd boeide het Axel geen ene reet meer, hij had die verschoten tekeningen zelfs lelijk gevonden. En de jongen had gelijk, net als Gigi nu gelijk had, en hij besloot het eerlijk te zeggen. Dat ze gelijk had.
    ‘Je hebt gelijk.’
    De tonic borrelde omhoog. Hij liet een boer, het kon hem niets meer schelen. ‘If you can fix me up, girl, you’ll go a long way.
    ‘Weet je, Ron, ik heb een tyfushekel aan mannen die songteksten citeren, maar dit is een goede.’
    Ze leuterde verder, ondertussen trok ze twee stickers van zijn koffer. ‘Je moet eens op het strand kijken of in het zwembad. Hoe weinig mensen géén tattoo hebben.’ Hij wist dat ze hem bekeek, zijn armen en nek. ‘Waarom drink jij eigenlijk geen wijn? Of bier?’
    ‘Ik moet nog rijden.’
    Hij dacht aan huis, aan de rommel die het zou veroorzaken, de ellende die hij zou moeten doorstaan, hij zou zich blauw betalen aan alimentatie, en Magda zou Axel meenemen en hem helemaal gek maken met rechtszaken, dat wist hij zeker. Maar toen zag hij een naakte Gigi onder zich, hij achter haar, na afloop in elkaars armen, en hij wist het ook niet meer. ‘Friends don’t waste wine where there’s words to sell,’ zei hij.
    Zonder te reageren stond Gigi op en liep met een sigaret in de ene hand, het glas wijn in de andere over het parkeerterrein naar zijn wagen. ‘Christus, is die van jou?’ Vol ongeloof keek ze hem aan, daarna tuurde ze door de getinte ramen. ‘Kinderzitje?’
    Stond ze hem nu uit te lachen?
    Hij zei dat hij het ding geleend had van zijn manager. Hij hoopte dat ze de leugen in zijn stem niet hoorde.
    ‘Zie je die ster?’ Hij wees naar de gril. ‘Daarachter zit een hele computer, groter dan jouw hersenen, en die scant de weg, je hoeft niets te doen, geen gas geven, niet remmen, alleen nog maar sturen. Je tikt de bestemming in, je tikt de snelheid in, en die kar doet alles zelf. De muziekinstallatie alleen is al duurder dan die in die kutstudio.’
    Zo is mijn leven, dacht hij. Een route waarop ik verzeild ben geraakt en waar ik bij god niet weet hoe ik ervan af moet wijken, ik weet niet of ik sneller of langzamer mag, en het doet er niet meer toe, alles gaat vanzelf, zelfs de autogordels trekken me vanzelf vast in de stoelen.
    ‘Ik heb ooit liggen neuken in de achterbak van een Oldsmobile,’ zei ze. ‘Met de bassist van Mortality.’
    ‘O ja?’
    ‘Yep.’
    Waarom vertelde ze dat aan hem? Hij groef in zijn geheugen, hij had die bassist ooit ontmoet maar het lukte hem niet zijn gezicht voor de geest te halen. Man, wat was ze mooi, wat was ze aardig, wat was ze jong. Hij zag hen in de achterbak van zijn wagen liggen, die vreselijke patserbak.
    ‘Wil je meerijden? Kan ik je ergens afzetten?’ Subtiel bruggetje, Ron, godverdomme.
    ‘Ik loop wel.’
    ‘Ah.’
    Hij wilde dat ze het volgende zou zeggen: Zo, Ronnie Luxe, ga mee, laat die wagen hier staan en wandel met me mee naar het kamertje dat ik hier verderop huur, we verkopen die ridicule kar van je en leven van het geld… Dat moest ze zeggen.
    ‘Die muziek van me is kut, toch?’
    Ze dacht even na en zei toen dat de muziek het probleem niet was.
    Hij luisterde naar de wind in de bomen, de auto’s over de snelweg.
    Na een tijdje zei ze: ‘Het is je leven. Dat is kut.’
    ‘Zou je zeggen?’
    ‘Te luxe, Ronnie Magnetronnie.’ Ze glimlachte, gooide haar peuk in het wijnglas en stond op. ‘Ik ga nog een opname maken. Die zenden ze later uit. Wil je niet meespelen? Dan doen we samen een nummertje.’ Ze had de woordgrap zelf niet door. Te jong, waarschijnlijk.
    ‘We waren dronken toen we die tattoos lieten zetten, die dikke buik komt vanzelf, en die baard is het enige wat nog mooi aan me is.’
    Zijn stem had rauw en hees geklonken. Vroeger was dat mooi geweest, nu klonk hij als een huilende man.
    ‘Waarom we er allemaal zo uitzien. Dat wilde je weten, toch? Snap je het dan niet?’
    Ze liep naar binnen, hij bleef zitten.

*

Het huilen begon zonder dat hij het merkte. De tranen vielen gewoon tussen zijn benen op de stoep, druppeltjes die zich vrijwel direct uitspreidden en verdampten tot lichte vlekjes. Ron Luxe. Van Zeit. Huilend op een stoep ergens in een of andere buitenwijk van Brussel, waar precies wist alleen die kloteauto en dat meisje met wie hij even had gedacht verder te leven.
    Na een tijdje stond hij op en gaf een trap tegen haar wijnglas, vermorzelde het blikje tonic. Het was tijd om naar huis te gaan. Hij was al laat en Magda zou zich zorgen maken. Ze wist dat hij al weken opgefokt was en op ramkoers lag sinds die plaat was mislukt, ze kende hem langer dan vandaag.
    Achter hem sleepte zijn gitaarkoffer over het asfalt. Het maakte niet uit dat ze zijn hangende schouders zagen, die jongelui in de studio, het boeide hem niet. Hij was klaar, hij had lucht nodig, hij moest hier weg. Waarheen wist hij niet.
    Na een eindeloze dertig meter kreeg hij eindelijk het portier te pakken. In de bloedhete wagen klooide hij met de navigatie. Thuis? Nee, daarheen wilde hij niet. Waarom kon dat ding niet iets voor hem kiezen, een willekeurige bestemming? Dan zouden hij en zijn kar daarheen gaan, samen met zijn navigatie, Ronnie Magnetronnie Luxe. Parijs? Ja, dat moest het maar zijn. Parijs. Centrum. Willekeurige kruising. En daarna zag hij wel verder. Rome? En dan door naar Afrika, en verder naar het einde van de wereld.
    Hij zette een oude cd van Interpol op en daar ging hij, met een rustige honderd kilometer per uur. Wegwezen hier. Gloeiend en opgefokt, afdalend in de duisternis van zijn eigen zwarte gat, waar hij tot stilstand kon komen. Zo moest het gaan.

Joost van Driel

Joost van Driel (1976) schreef literatuurhistorische artikelen voor De Groene Amsterdammer en publiceerde twee studies over middeleeuwse literatuur, Prikkeling der zinnen (2007) en Meesters van het woord (2012), voordat hij zich aan het schrijven van fictie begon te wijden. Zijn romandebuut In het museum (2017) werd genomineerd voor de ANV-debutantenprijs. Respectievelijk in 2018 en 2021 verschenen zijn twee volgende romans, Jaren van de tijger en Het bordeel aan het einde van de straat.