Twee gedichten
Alleen de honden waken ’s nachts
eindelijk heb je een geliefde gevonden die het vertikt om je hand
los te laten in het duister van de nacht, hij praat over hoe de otters
in je bloedeigen gedicht, hoe alles kan wegdrijven en wij het nest
nog niet hebben gemaakt
je vist die woorden uit zijn keel
nest, denk je, nest en je pakt een bak met water om ze te laten ontkiemen
terwijl de donswarmte van zijn adem nog aan die woorden hangt, alle hoop
gevestigd op het pulseren van een hartslag zoals die tussen de schedelplaten
van een baby opveert
jij verwacht zijn schitterogen boven de bak
tot alle donsveertjes als tuimelkruid over het water rollen, zodat jullie
rillen van de kou, alsof halverwege de wedstrijd het speelveld gewisseld is,
de afstand die je aflegt als otter tegengesteld wordt aan hoe de rivier stroomt,
en ja, je komt thuis
maar in een leeggeroofde flat.
Hoe god het ei door een appel verving
hier zit god in de gemakkelijke stoel
de vogel ben ik, in de hoek van de kamer gezet
waar ik met mijn hoofd het ei hooghoud
het ei van de vogel is fluïde
het ei is een vorm die nog beginnen wil
het ei heeft vliezen die kunnen breken
en toch heeft het ei een harnas van kalk
maar god somt de feiten op, niet ik
ik sta met mijn rug naar de deur
zie god daarom niet weggaan, god zoekt
vrouw alsof ze een binaire code is, scoort
1-0, geeft tijdens de rust Eva zijn appel.
Anke Cuijpers