Avondschaduw

Lang verhaal

December 2022

Gisteren heb ik mijn graf gegraven. Het is slechts een glooiing in de aarde, dieper konden mijn armen niet gaan. Hierin zal ik me neerleggen en sterven. Mijn kist is gemaakt van stenen, mijn doodsmantel mijn joggingbroek vol gaten, mijn dodenmasker mijn leer geworden gezicht.

In de spiegel zie ik een skelet overtrokken met honinggeel perkament. Zelfs een flauwe glimlach zou mijn wangen oprijten. Gelukkig glimlach ik allang niet meer. In plaats daarvan bijt ik mijn kiezen op elkaar, de vijf die ik nog over heb. Ik schuifel richting woonkamer en voel mijn heupgewrichten in hun dorre kommen schrapen als nagels over de bodem van een lege pan.

Naast de haard staat de geïmproviseerde kooi van mijn hamster. Ik wil haar naam niet meer uitspreken of zelfs maar denken. Ze maakte een nestje voor haar baby’s. Drie mosseltjes met een vlies over hun ogen. Omdat we toen al weinig te eten hadden, heb ik ze gekookt en er elke dag een gegeten. Hun moeder kreeg de pootjes die eruitzagen als peperkorrels.

Is dat alweer een tijdje geleden? Dan moet ze honger hebben. Hier is niets eetbaars meer behalve het lavendelzaad dat ik tussen het linnengoed vond. Blijkbaar kunnen hamsters niet tegen lavendel. Ze ligt op haar rug met haar bekje open.

*

‘Hierboven op de berg scheelt het vijf graden met beneden, ondanks dat je dichter bij de zon zit.’
    Francesca hield een sleutel tussen haar vingers. In haar zangerige Italiaans declameerde ze verder. Het moest wel de vraag zijn of ik het huis nam.
    ‘Si,’ antwoordde ik.
    De eerste weken was ik hier blij.

*

Gedwongen door deze eenzame berg werk ik aan mijn proefschrift. Ik lees wat ik gisteren geschreven heb, de Wikipedia-omschrijving van mijn zonnewijzer: Ombra della Sera (Italiaans voor schaduw van de avond) is een Etruskisch beeldje gevonden nabij het stadje Volterra. Het meet 57,5 cm en heeft een buiten proporties lang lichaam. Archeologen schatten dat het dateert uit de derde eeuw voor Christus.

Tweehonderdvijfentwintig en een halve pagina, daar zal ik het bij moeten laten. De laatste zin eindigt in een vederlichte kronkellijn. Steeds als ik mijn pen tussen mijn vingers probeer te klemmen zijn het marshmallows, mijn schrijfgerei neemt alle standen in behalve de juiste.
    Ik sluit mijn ogen. Tussen mijn half weggerotte oogleden blijf ik een streepje zien en mijn laatste woorden: Na avondschaduw komt altijd zonsondergang.

Klikklakkend in mijn slecht passende harnas loop ik naar het raam. Vandaag is de gele draperie er weer, het huis is er nu bijna volledig door bedekt. Om de zon breidt een oranje krans zich uit, elke seconde dat hij zakt, en dat gaat sneller dan ooit. Vitrage waait op, een luchtstroom trekt langs mijn ingedroogde wangen. Mijn adem tegen het glas is schraal en bitter. Op de vensterbank glanst een plasje gesmolten ijzer. De kobold wenkt bij mijn graf.

Oktober 2022

Mijn hamster en ik wasemen een zwaveldamp uit. Voor mijn huisdier is mijn geur ondragelijk. Als ik haar nader piept ze alsof ik hard aan haar staartje trek. Ik zet haar op mijn hand, kokhals en knijp mijn neus dicht. We stinken in verbinding.

De moestuin heeft me verraden. Nadat de eerste zaden ontkiemden en aarzelende plantjes werden, stopte de groei. Er verscheen een stip die zich uitbreidde totdat de planten purper werden, daarna zwart, en uiteenvielen. Ik heb gezien hoe er in de avondschemering een gebochelde kobold het kobalt verstopte en met een paarse viltstift alles markeerde wat eetbaar is. Ik krijg hem niet te pakken, wat ik ook probeer. Of ik nu op mijn tenen naar de moestuin sluip als de zon achter de horizon verdwijnt of als ik schreeuwend met een mes in de aanslag de deur uit storm.

Zelfs de korstmossen zijn dood. Met mijn benige wijsvinger wrijf ik ze van de rotsblokken, ze stijgen op als stuifmeel in de wind. De onderkant van het huis is vreemd genoeg alleen maar af en toe bedekt met een geel haakwerk, dat zich elke keer dat het verschijnt een nieuw stuk toegeëigend heeft. Met een vork prik ik in een sliert en houd een pannetje in de aanslag. Als dit eetbaar lijkt zal ik niet aarzelen om… Er loopt een waterige groene vloeistof uit. Op de bergtop ruikt het alsof er een mestkar langsrijdt. Dit zal ik zelfs mijn hamster niet te eten geven.

De Ombra della Sera, die Etruskische pierlala, is door het zonlicht zo zacht geworden dat hij in elkaar gezakt is en nu een klein dik mannetje is. Ik laat hem op zijn plek staan. Als zonnewijzer is hij niets meer waard, maar avondschaduwen zullen blijven komen.

Zelf ben ik de wandelende tak die het beeldje vóór zijn transformatie leek. Ik heb gelezen dat je zonder voedsel en in afzondering langzaam gek kunt worden. Dat je hersenen simultaan met je lichaam uitteren. Vandaag zal ik de berg afdalen op zoek naar eten, mijn hamster neem ik met me mee. Als ik op het pad naar beneden loop, merk ik hoe verzwakt ik ben, mijn knieën breken bijna doormidden bij elke stap die ik zet.

Hier is geen grassprietje, geen appelboom te zien, laat staan een vergeet-me-nietje. Die had ik kunnen plukken en drogen tussen de pagina’s van mijn thesis. Ik pak mijn hamster uit mijn borstzak, lethargisch zit ze op mijn palm. Met mijn wijsvinger streel ik haar en maak onbedoeld een baan in haar vacht.
    ‘Dan kun je maar beter helemaal kaal zijn, vriendinnetje.’
    Zo zacht mogelijk wrijf ik de haren van haar lijfje. Ze piept klagelijk. Onder het vachtje komt een grote garnaal tevoorschijn. Een gamba met vier pootjes en snorharen. Daaraan trek ik niet.

Ik stop haar weer in mijn borstzak en bekijk mijn onderarmen. Ze zijn glad als van een kleuter. Wanneer ik over mijn hoofd strijk komt er een laatste pluk haar mee. Ik blaas hem van mijn hand de diepte in. Luguber vond ik het dat mijn scrotum en schenen kaal werden en dat ik mijn kaken niet meer hoefde te scheren. Het briesje langs mijn gladde schedel en blote oren bezorgt me kippenvel. Zal ik de tijd krijgen om aan mijn naaktheid te wennen?

Mijn borst trekt samen door het zuurstofgebrek. Beneden me meandert de stoffige zandweg. Hier geen zilveren strengen in de grond, die zie ik alleen rond het huis. Roepen heeft geen zin. De berg aflopen heeft geen zin. Teruggaan heeft geen zin. Mijn knieën knikken, mijn enkels zwikken. Ik had een stok moeten meenemen, dat zou zin hebben. Net als mijn thesis over de Etrusken. Ik ben niet sterfelijk.

Ik doe mijn overhemd uit, prop mijn hamster in mijn broekzak en scheur mijn shirt in tweeën. De stukken bind ik om mijn knieën. Langzaam zak ik op ze neer en begin aan de terugtocht.

Juni 2022

Het witte huisje balanceert op de punt van de berg als een dienblad op de vingertoppen van een ober.
    ‘Is questo it?’ vraag ik. Francesca knikt.
    ‘No telefono.’ Ze laat het stuur met een hand los en haalt hem langs haar keel.
    Ja, dat weet ik. Net zoals er geen gas, elektriciteit en stromend water is.

Francesca en ik hebben een soort esperanto ontwikkeld, waardoor we elkaar met internationaal aandoende woorden en gebaren begrijpen. Ze heeft zwart golvend haar tot op haar billen en ogen als rijpe olijven. Omdat ik erg van olijven houd, tuur ik uit het raam. De Fiat Panda kruipt over de smalle zandweg naar boven. In de afgrond zie ik citroenbomen en room gepluimde grassen. Naast ons kringelt een stroompje.
    Op de plaats van mijn hart kriebelt iets. Francesca lacht als ik mijn hamster tevoorschijn haal.
    ‘Che bello.’ In haar enthousiasme is ze ons esperanto vergeten. ‘Un cricetto.’
    ‘Si.’ Ze zal wel geen kroket bedoelen. ‘Curie.’ Ik wijs naar het beestje dat met zijn miniteentjes mijn handpalm bevedert. Genoemd naar die natuurkundige die haar leven voor de wetenschap gaf.
    Hoe hoger we komen, des te schaarser wordt de vegetatie. Rotswanden, stenen en steenrode aarde vormen het decor van het witte huisje. Rondom is er ongeveer zes meter tuin voordat de bodem steil naar beneden loopt. Ik kijk het dal in. Pas in het dorp, talloze kilometers onder me, zie ik de eerste huizen. Het is hier zo eenzaam dat als ik morgen deze woning op zou blazen, het niemand op zou vallen.
    Het is perfect.
    ‘Perfetto,’ zeg ik. Met mijn wijsvinger tegen mijn duim maak ik een rondje. Ik hoop dat Francesca begrijpt dat ik een goedkeurend in plaats van een obsceen gebaar maak. Ze lacht.
    De lucht is ijl en anders op deze desolate bergtop. Mijn ogen beginnen te steken en ik moet ze samenknijpen. Ik zuig mijn borst vol met zuurstof, ruik kamfer en proef aardbeien op mijn tong.
    Francesca zoekt in haar tas naar een reservesleutel. ‘No altra chiave.’ Ze haalt haar schouders op.
    ‘Niente.’ Ik schud mijn wijsvinger heen er weer. Niets. Het geeft helemaal niets. Ik zoek de eenzaamheid, de stilte en de uitdaging. Alleen in ontbering kan ik mijn missie volbrengen.
    Als ze me geholpen heeft met het naar binnen dragen van mijn bagage maken we een ronde door het huis. Ze laat me het haardhout zien en hoe ik de olielamp moet aansteken. Onder het aanrecht liggen tientallen kaarsen opgestapeld met een paar luciferdoosjes erbij. Ik voel geen opluchting. Dat ik misschien zelf vuur moet maken schrikt me niet af. Overleven maakt sterk.
    ‘Cosa?’ Francesca trekt haar wenkbrauwen op en gebaart met haar vinger in de rondte.
    Of ik nog iets weten wil. Haar opgewektheid is verdwenen. De rijpe olijven kijken me bezorgd aan. Waarschijnlijk denkt ze dat ik gek ben om hier zo lang in mijn eentje te willen zitten.
    ‘Non.’ Ik produceer een geruststellende glimlach en onderdruk de neiging haar bij haar arm naar buiten te begeleiden. Het gevoel van zacht vrouwenvlees onder mijn vingers mag me niet op het laatste moment doen wankelen. Naast haar loop ik naar de auto. Ze maakt het portier open en gaat zitten.
    ‘Ciao,’ klinkt het door het open raam. Ik steek mijn hand op en kijk over het dak van de Fiat het dal in. Als ze wegrijdt waait het stof in mijn neusgaten.

Ik ga leven van mijn moestuin. Water haal ik uit de kreek en mijn proteïnen uit de insecten die hier leven. Lukt dat niet, dan doe ik zonder, het is maar voor zes maanden. De toerist heb ik al gespeeld tijdens mijn rondreis door Toscane. Ik heb het allemaal gezien: Siena, Florence, San Gimignano en als laatste Volterra.
    De schat die ik daarvandaan meebracht, wikkel ik uit het vloeipapier. In mijn hand ligt de Ombra della Sera, symbool van de Etruskische kunst, waarop ik tijdens de colleges kunstgeschiedenis verliefd werd. Kopieën van dit beeldje zijn overal te krijgen in het stadje op de met cipressen bedekte heuvel. Ik kocht de mijne bij een stalletje langs de weg. Dat scheelde vijftig euro met een exemplaar in de museumwinkel. Geld dat ik als promovendus hard nodig heb.

Over dit icoon van Etruskische beschaving is men niet eensgezind. Sommigen beschouwen het kunstwerkje als een engel die rijkdom en voorspoed geeft. Voor anderen is het de duivel die onheil brengt. Voor mij is het een voorwerp van pure schoonheid, met zijn extreem langgerekte lichaam, alsof de kunstenaar een stuk uitgetrokken stopverf modelleerde. De legering van ijzer en brons blauwgroen geoxideerd. De geslachtsdelen zonder gêne weergegeven.
    En dan het hoofd. Proportioneel gezien te klein, zoals we vaak in latere en hedendaagse kunst zien. Ombra della Sera is een pionier. Wat doe ik ermee? De laagstaande zon trekt lange schaduwen in de kamer. Dit beeldje is mijn zonnewijzer. Ik zet het op de vensterbank.

Als alles uitgepakt is en ik voor Curie een provisorisch kooitje van het afdruiprek heb gemaakt, ga ik aan tafel zitten. Daarop leg ik mijn kunstboeken, alle geprinte foto’s en mijn dossiers met aantekeningen. Ik sla een schrift open en noteer de eerste zin van mijn thesis: ‘Etrusken in Toscane.’ Ik ben niet sterfelijk. Diehards vechten zich naar de top, van ontgroening tot aan het slavenwerk van het promotieonderzoek.

De schemering zet in. Ik leg mijn pen neer, tel de pagina’s die ik volgeschreven heb. Vier in totaal, niet slecht voor de eerste dag. Curie voelt zich al thuis. Met het dons uit mijn kussen dat ik in haar kooi had gelegd heeft ze een nestje gemaakt. Blijkbaar word ik peetvader.

Mijn maag rammelt. Ik schuif mijn stoel achteruit en loop naar de keuken. In de kastjes staat genoeg proviand voor de eerste maand. Daarna zal ik hopelijk datgene uit de moestuin kunnen oogsten waarvoor ik het zaad meegenomen heb. Snelgroeiende groenten zoals radijsjes, sla, spinazie, snijbiet. Ook kruiden als peterselie en basilicum ontbreken niet. Ik weet niet wat hier in deze bodem zal groeien, dus ik heb zoveel mogelijk gekocht, er slaat altijd wel iets aan. Door het keukenraam zie ik hoe de zon langzaam oranje achter de horizon zakt, de kleur van fel woekerende vlammen. Ik ga naar buiten en zuig het spektakel in me op.

Op de grond lijkt iets te schitteren. Met de punt van mijn schoen schraap ik over de aarde. Een sliert metaalachtig spul rolt heen en weer. Ik pak het op en wrijf het tussen mijn vingers. Roodbruin stof blijft achter op mijn vingertoppen. Het erts glanst nu als pas gepoetst zilver. Verderop ligt nog zo’n streng. Kettingen om een gebronsde hals. De zuidwestkant van de berg is het meest geschikt om een moestuin aan te leggen. Morgen ga ik graven.

Karin Kallenberg

Karin Kallenberg is geboren in Amsterdam en volgde daar de lerarenopleiding Nederlands. Ze verblijft afwisselend in Amsterdam en Rome en heeft inmiddels vier boeken gepubliceerd: drie thrillers tezamen met een co-auteur en meer recentelijk haar solodebuut, een deels autobiografische feelgoodroman. Momenteel werkt ze aan haar vijfde manuscript, een roman met een literaire insteek, want uiteindelijk ligt daar haar passie.