Te laat

Kort verhaal

In de rij, die zich zigzaggend door de ruimte bewoog alsof hij naar een attractie van de Efteling voerde, haalde Walter Jordans geroutineerd zijn broekzakken leeg – een keelpastille in cellofaan, een katoenen zakdoek en zijn sleutelbos – en stopte alles in zijn jaszak. Hij vloog maar twee keer per jaar, altijd dezelfde vlucht, van Amsterdam naar Toronto, maar de procedure had hij in zijn hoofd geprent. Toen hij eindelijk een plekje aan de transportband kreeg toebedeeld, drapeerde hij zijn jas en colbert in een plastic bak, en tilde hij zijn compacte koffer in een andere. Zijn broekriem legde hij opgerold naast zijn jas. Hij twijfelde over zijn schoenen. Hij had ze speciaal voor Toronto aangeschaft, met het oog op mogelijke sneeuwval. Ze oogden groot en nogal plomp, ze kwamen tot boven zijn enkels, maar ze waren niet zo hoog als de schoenen op het instructiebord.
    De jongen achter de transportband zag zijn aarzeling en boog zich voorover. ‘Doe ze maar uit,’ zei hij, ‘voor de zekerheid.’ Zijn stem klonk niet onvriendelijk. Walter zette ze in de bak naast zijn koffer. Een rilling trok over zijn rug toen hij de vrouw voor hem op haar pantykousjes voor de bodyscanner zag staan. Een eeltige hiel piepte door een gat naar buiten.
    Op een teken van een beveiligingsbeambte, een jonge vrouw met asblond stekelhaar, stapte de vrouw in de cabine. Ze hield haar armen verkeerd, loodrecht omhoog, alsof ze aanstalten maakte om een duik te nemen. De blik van de beveiligingsbeambte aan de andere kant van de cabine kruiste die van Walter; een glimlach van verstandhouding. Ze wenkte dat hij door mocht lopen.
    Hij nam plaats op de stickers in de vorm van gele voetstappen en hief zijn armen. ‘Wacht maar even,’ zei de beambte, ‘mijn collega is nog niet klaar.’ Walter liet zijn armen zakken en keek naar haar. Hij vroeg zich af of hij een praatje met haar zou maken, over het regenachtige weer of over de relatieve rust op het vliegveld – de vorige keer, in het voorjaar, had hij meer dan een uur in de rij gestaan – maar de vrouw bleef over haar schouder naar achteren kijken, naar haar collega die onderuitgezakt in een bureaustoel naar een monitor staarde. ‘Ja, doe ze maar omhoog,’ zei ze.
    Walter wachtte tot ze hem zou instrueren om zijn armen weer te laten zakken, maar ze zei niets. Toen hij opzij keek haalde ze haar schouders op. ‘Kom maar hoor, het zal wel goed zijn.’ Walter liep naar de transportband en tilde de bak met zijn jas ervan af. De bak met zijn koffer en schoenen stond op een andere transportband achter een plexiglazen scherm.
     ‘Deze koffer is van u?’ vroeg een beambte aan het einde van de transportband. Volgens de batch op zijn borst heette hij Raff. Hij droeg blauwe latex handschoenen. Walter knikte. ‘Zou ik er even een blik in mogen werpen?’
    Raff schoof de bak naar Walter toe. ‘Alleen openmaken, niets hoeft eruit.’ Walter klapte de koffer open. Beide helften waren afgesloten met een stoffen tussenschot. Raff ritste er een open en tastte met zijn blauwe handen tussen de kleding. Onderbroeken, sokken, poloshirts, een warme trui. Hij viste er een zwart nylon etui tussenuit en keek ernaar of hij het ding niet herkende. ‘Mijn paraplu,’ zei Walter en hij grijnsde. ‘Het regent in Toronto net zo vaak als hier.’
    Raff wierp hem een achterdochtige blik toe. ‘U vliegt naar Toronto?’
    Walter knikte, en ook al wilde hij dat niet, hij kon het niet laten om ‘naar mijn dochter’ te zeggen. Het ging die vent niets aan wat hij in Toronto ging doen.
    De beambte ritste de andere helft van de koffer ook open. Nog meer poloshirts, een reservebroek en voor elke dag een katoenen zakdoek. Walters toilettas was opvallend klein. Een tandenborstel, een tube tandpasta en een deoroller, meer kon er niet in. Dat hoefde ook niet. Het hotel waar hij steeds heen ging had heerlijke shampoo, conditioner en douchegel, allemaal bij de prijs inbegrepen.
    Raff schoof de toilettas terug en ritste de helften van de koffer dicht.
    ‘Travel light,’ zei Walter trots, ‘nog geen acht kilogram.’ Hij had zijn koffer thuis in de badkamer gewogen.
    ‘Goeie reis,’ zei Raff met een stroeve glimlach. Op het moment dat Walter de koffer uit de bak wilde tillen, schoot Raffs blauwe hand naar voren. ‘Wacht heel even,’ zei hij. Hij tilde een hoekpunt van de koffer omhoog. ‘Als dit acht kilogram is, ben ik George Clooney.’
    Walter glimlachte. ‘Ik durfde het niet te zeggen, maar dat is wel wat ik dacht toen ik u zag staan.’
    Raff kon Walters grapje niet waarderen. Met een vinnig gebaar trok hij de bak naar zich toe. Hij plantte zijn handen tegen de zijkanten van de koffer en tilde hem omhoog. ‘Acht kilo, no way.’
    ‘Zeven komma acht om precies te zijn,’ zei Walter.
    Raff liet de koffer los. De klap waarmee deze in de bak belandde paste niet bij een koffer van amper acht kilogram.
    Een collega van Raff kwam aangelopen. Hij keek toe terwijl Raff de helften opnieuw openritste, een stuk minder beheerst dit keer.
    ‘Meneer zegt acht kilogram,’ zei Raff. ‘Wat denk jij, Michael?’
    Michael tilde de bak aarzelend op.
    ‘Beduidend meer, toch?’ hielp Raff.
    ‘Ik zou eerder twaalf denken,’ zei Michael.
    Raff knikte. ‘Zeker vijftig procent meer dan meneer aangeeft.’
    Walter fronste zijn voorhoofd. Niet in discussie gaan, klonk het in zijn hoofd, gewoon afwachten. Maar hij zei het toch: ‘U tilt de hele bak op, met de koffer én mijn schoenen. Natuurlijk weegt het dan meer.’
    Beide beambten keken hem emotieloos aan, daarna naar elkaar.
    Raff had de tussenschotten opzij geklapt en gedrieën keken ze naar de nette stapeltjes onderbroeken en poloshirts, de reservebroek, de warme trui, de zakdoeken en de sokken, de paraplu en de toilettas. Iedereen kon zien dat de koffer nooit zwaar kon zijn, niet zwaarder dan een kilo of acht, zeker geen twaalf. Waarom deden die beambten dan alsof er iets niet in orde was?
    Toen begon het Walter te dagen. Hij was in een of ander stompzinnig televisieprogramma beland waarin nietsvermoedende mensen de stuipen op het lijf werd gejaagd. Dat was niet zo heel moeilijk, op een luchthaven. De meeste reizigers waren lichtelijk gespannen. Haal ik mijn vlucht? Ben ik niets vergeten? Bovendien konden de mensen van de beveiliging en de douanebeambten je het leven behoorlijk zuur maken. Walter keek om zich heen. Zo meteen zou een grijnzende presentator opduiken, met een cameraman in zijn kielzog. Hij moest zich niet laten kennen, rustig blijven, dan zouden ze vanzelf ophouden en op zoek gaan naar een geschiktere kandidaat.
    Raff keek opzij naar de transportband waar de bagage zich begon op te stapelen. ‘Ik denk dat we beter even naar het hok kunnen gaan,’ zei hij tegen Michael. Met een kreun tilde hij de plastic bak met Walters koffer op. Hij knikte naar een collega met rossig haar. ‘We nemen deze meneer even mee naar achteren.’
    Raff en Michael liepen voorop, Walter volgde op kousenvoeten. Hij voelde de ogen van de andere reizigers in zijn rug prikken. Daar gaat een drugsdealer.

Het hok was een vertrek met grijze wanden zonder ramen, een lange stalen tafel en een rechte stoel. Het rook er naar een chemisch schoonmaakmiddel. Het geroffel van koffers en plastic bakken werd volledig door de stalen deur gesmoord.
    ‘Nou, dan zullen we eens kijken waar we dat verschil in gewicht mee kunnen verklaren,’ zei Raff.
    De twee beambten begonnen de inhoud van de koffer op de stalen tafel uit te stallen. Alles paste er precies op, alsof de tafel speciaal voor dat doel was ontworpen.
    Michael vroeg om Walters paspoort en ticket. ‘Walter Jordans,’ las hij hardop, ‘onderweg naar Toronto.’
    Raff knikte. ‘Hoelang zou u gaan?’
    Hoezo zou? dacht Walter, waarom zouden ze hem niet laten gaan? ‘Zeven nachten, drie februari vlieg ik weer terug.’
    Raff wisselde een blik met Michael. Walter wist wat ze dachten: voor zo’n lang verblijf had hij wel erg weinig kleding bij zich, maar hij had alles uitgeteld: voor elke dag een schone onderbroek en sokken, met een poloshirt zou hij twee dagen doen. In noodgevallen zou hij bij zijn dochter een wasje kunnen draaien.
    ‘En u zou naar u dochter gaan?’
    ‘Ja, ik ga naar mijn dochter,’ zei Walter vastberaden. ‘Mijn vlucht vertrekt over tweeënhalf uur.’
    ‘Tweeënhalf uur,’ herhaalde Michael. Hij trok een zorgelijk gezicht. ‘Bent u altijd zo overdreven op tijd?’
    ‘Dat wordt toch van de reizigers verwacht?’ reageerde Walter verbolgen. ‘Het staat expliciet op de website: bij intercontinentale vluchten drie uur voor vertrek aanwezig, minimaal.’
    ‘En daar houdt u zich natuurlijk keurig aan,’ zei Raff minzaam. ‘Met een minimum aan bagage, amper toiletartikelen, in een koffer die vanzelfsprekend voldoet aan de afmetingen voor handbagage. U bent een pietje-precies, is het niet?’ Het klonk niet als een compliment. Walter hield wijselijk zijn mond.
    ‘Alleen zitten we nu opgescheept met een zwaardere koffer,’ zei Michael.
    ‘Ik begrijp het probleem niet,’ zei Walter licht geagiteerd. ‘Voor handbagage geldt toch geen bovengrens? Zolang ik mijn koffer eigenhandig in het bagagevak kan plaatsen, is er toch niets aan de hand?’
    Raff keek hem spottend aan. ‘Ik geloof niet dat mijn collega daarop doelt. Het gaat niet om het gewicht, het gaat om het verschil in gewicht. We vinden het verontrustend dat u beweert dat uw koffer nog geen acht kilo weegt, terwijl wij beiden een beduidend groter gewicht registreren.’
    ‘Dus als ik had gezegd dat mijn koffer twaalf kilogram weegt was dit allemaal niet nodig?’ Walter gebaarde driftig naar het tafelblad.
    ‘Daar komt het wel op neer, ja,’ zei Raff. ‘U heeft ons vals geïnformeerd.’
    Walter zuchtte. ‘Goed dan, het spijt me, ik heb me vergist. Mijn koffer weegt rond de twaalf kilogram.’
    ‘Twaalf kilogram? Geen acht?’
    ‘Nee, twaalf. Nu herinner ik het me weer. Het was eerst acht, maar ik heb er nog wat extra kleren bij gedaan, voor het geval dat.’
    ‘Twaalf,’ mompelde Raff en hij keek een beetje teleurgesteld naar de kleren op het tafelblad.
    Michael keek naar Raff en haalde zijn schouders op. ‘Tja, dan zijn we eruit, probleem opgelost.’ Hij begon de kleren tergend langzaam in te pakken.
    Walter knikte opgelucht. Het was allemaal één groot misverstand, iets waar hij vanavond met zijn dochter om zou lachen.
    Hij ging op de rechte stoel zitten en trok zijn schoenen aan.
    Michael ritste de koffer dicht, tilde hem op de grond en schoof de handgreep uit.
    Walter stond op en knikte opgelucht naar de beambten. Ze deden ook maar hun werk. Hij zou ook niet willen dat mensen met verkeerde bedoelingen door de controle zouden glippen.
    ‘Nog heel even,’ zei Raff toen Walter zijn hand op de deurklink had gelegd. ‘Uw schoenen, we hebben uw schoenen nog niet gecontroleerd.’
    Walter draaide zich om, hij verwachtte twee smalende gezichten, maar Michael en Raff keken hem ernstig aan. Hij aarzelde, haalde diep adem en schudde beslist zijn hoofd. ‘Nee, geen sprake van, jullie hebben me lang genoeg aan het lijntje gehouden, ik ga mijn vlucht halen.’
    Secondenlang bleven de beambten als bevroren achter de stalen tafel staan, Walter bij de deur. Pas toen hij die op een kier had geopend en geluiden vanuit de hal de ruimte binnendrongen, haalden Raff en Michael gelaten hun schouders op. ‘Goeie reis dan maar,’ zeiden ze, als uit één mond.

Het oponthoud bij de Security had nauwelijks een halfuur geduurd, toch haastte Walter zich naar de gate. In zijn hoofd galmde een stem ‘Mister Jordans from The Hague, you’re delaying the flight!’, maar hij maakte zich druk om niets, hij haalde zijn vlucht met gemak.
    Normaal viel hij direct na de lunch – pasta, altijd pasta – direct in slaap, nu bleef het voorval door zijn hoofd spoken. De blik waarmee de twee mannen elkaar hadden aangekeken toen hij het hok had verlaten, stond op zijn netvlies gebrand. Dat was geen gekwetste blik omdat hij hun autoriteit aan zijn laars lapte, het was een blik van berusting. Ze accepteerden dat ze hun doel niet hadden bereikt.
    Hun doel. Walter vroeg zich de hele vlucht af wat dat geweest kon zijn. Waren ze van plan om hem zo lang te kwellen dat hij in huilen uit zou barsten, tot hij hen zou smeken om alsjeblieft te mogen vertrekken? Zouden ze pas tevreden zijn als hij agressief werd en ze hem met reden konden afvoeren naar een cel? Of was het iets anders?
    Een paar minuten voor aankomst op Pearson Airport wist hij het antwoord. Er was iets mis met het vliegtuig. Hij las het in de ogen van de stewards en stewardessen die als gestreste kippen door het gangpad renden. Hij hoorde het aan de stem van de gezagvoerder die onverstaanbare instructies door de intercom schreeuwde. Hij zag het door zijn raampje, nadat het toestel in eerste instantie de landing had ingezet, daarna weer hoogte won en een scherpe bocht naar rechts maakte: aan het eind van de landingsbaan stond een wirwar van brandweerwagens, politieauto’s en ambulances met blauwe zwaailichten op hen te wachten. Op dat moment wist hij het, maar toen was het te laat.

Gert-Jan van den Bemd

Gert-Jan van den Bemd (Breda 1964) is schrijver en beeldend kunstenaar. Behalve zijn romans De verkeerde vriend (2018) en Na de val (2019) publiceerde hij korte verhalen en gedichten in verzamelbundels en literaire tijdschriften (w.o. Extaze, Tirade, Ballustrada). In 2022 verscheen de roman Branco & Julia. Hij is redacteur van REALmag., tijdschrift over identiteit, kunst en wetenschap. www.grandfoulard.com.