Elders bespreekt

De donkere kamer

van Aly Freije

B O E K B E S P R E K I N G

Aly Freije, De donkere kamer, 2023
Uitgeverij In de Knipscheer, 48 blz., geïllustreerd met 14 zwart-witfoto’s, € 16,50

Aly Freije ging met haar laatste dichtbundel De donkere kamer niet alleen de uitdaging aan samen te werken met een fotograaf, maar ook om het licht te beschrijven. Wie vroeger ooit een doka, een donkere kamer, had, weet zich het wonder nog te herinneren hoe chemische reacties beelden kunnen oproepen, contrasten laten zien, licht en donker waarmee momenten worden vastgelegd…
     Licht en donker lijken ideale woorden om Freijes poëzie te omschrijven. Soms is ze lichtvoetig, dan weer zwaar als naderend onweer. Maar altijd is er het feest van de taal, nauwkeurig gekozen en exact geplaatst. Want, terugkomend op het vastleggen van licht in woorden, wat te denken van woorden als lichtvitrages of lichtvogel. Pas wanneer je ze in de juiste context leest, begrijp je de schoonheid ervan. Freije schrijft poëzie waarvan je de regels koestert. Neem: ‘Een vis leunt tegen het riet’, een regel zo leuk, zo lief en wellicht zelfs juist… Of is speels een betere omschrijving? Heerlijk en grappig is ‘Met bezwaarde vleugels/ sopt de engel de duinen in’. Een magisch wezen durven te omschrijven als een verzopen kat, daarvoor moet je bij Freije zijn. Vrijwel altijd neig je in een recensie tot het tonen van de pareltjes, haal je fragmenten uit een geheel en doe je het gedicht dus onrecht, en dat is jammer. Want de gedichten zijn zorgvuldig geconstrueerd, zoals het hoort. Toch laat ik nog een fragment zien waarin het persoonlijke, het heelal en een vervallen dak briljant samenkomen.

     ze treft een bouwval op haar pad
     het dak ligt open
     de Melkweg vergruist sterren
     herinneringen flikkeren op
     het meisje met beginnende borsten
     met tweestrijd in haar ogen
     een wilde klimroos die niet gesnoeid wil worden

Zo aards als de bundel gedichten vaak is, er komen engelen in voor, gevleugelde begeleiders met vaak zeer menselijke trekjes. De natuur en de teloorgang daarvan ontgaan de dichter ook niet. Ze ziet het zichtbare en onzichtbare. De brandende bossen, zwerfafval, oorlogsnieuws, een instortende gruttostand, permafrost dat zich opent, overlopende zeeën en vluchtende vogels… Als een fotograaf zoomt ze in, en dan weer uit.

Tussen de gedichten zijn er rustmomenten: de foto’s van Annemarie van Buuren, momentopnamen die licht te pakken hebben genomen. Ze staan volledig op zichzelf, zijn allesbehalve een illustratie van de poëzie, maar vormen er een mooie eenheid mee. Dromerig komen ze over, vragen soms om interpretatie. Mogelijk is puur genieten nog het verstandigste als je ze bekijkt.
     Charles Baudelaire gebruikte het beeld van de albatros, net als Coleridge en Edgar Allan Poe, maar de toevoeging van Aly Freije aan dit rijtje van dichters is misschien niet eens misplaatst. Ze geeft er namelijk een nieuwe draai aan.

     rouw is zwaar als een albatros
     die moeizaam een hoge oeverwand beklimt
     naar beneden springt om los te komen
     geesten van verdronkenen voert hij mee
     hij stijgt op, zwenkt en zweeft behendig
     op vergrendelde vleugels urenlang
     slaapt en droomt op de thermiek
     moet diep de laagte in voor angst
     duikt op met vangst, maakt vaart
     voor nieuwe herinneringsexercities

Let eens op het binnenrijm van angst en vangst, op de alliteratie van ‘vergrendelde vleugels’, op de originaliteit van de eerste regel, immers een metafoor waar je u tegen zegt.

De afdeling ‘Grondoefeningen’ beviel mij nog het meest van De donkere kamer, mogelijk omdat dit wederom beschrijvingen zijn van het ontluikende meisje, een thema waarvan Aly Freije de meester is. Ze begint met: ‘Ze loopt door de houtwal van haar jeugd’, daarna duik je meteen in de angsten van vroeger. ‘als meisje wenste ze/ een eigen plek bij naderend/ onheil in het voorhuis/ de alarmroep van een roek/ indringers, een piemelman/ ze had een zaag’. Het gedicht eindigt net zo verrassend en eigenzinnig met: ‘ze kroop de woning in, / omarmde zichzelf/ tot het avondlicht door het bladerdak/ oranjerood over haar schouders stroomde/ ze vouwde fantasieën open’. Hier lezen we poëzie die ‘schoon’ is, volgens het Vlaamse begrip, hier toont zich een dichter die diepgaat en de taal eindelijk eens zijn werk laat doen. Ik word er stil van als ik dit soort gedichten lees.
     Aly Freije beschrijft het schrijven van poëzie heel adequaat in een van de laatste strofes van haar bundel. ‘Het zachte zoemen van de draaiende planeet/ waarop we steeds maar/ horizon zoeken/ tot onverbiddelijk/ een rand is bereikt’. Freije gaat wat mij betreft voorbij de rand, daar is haar talent groot genoeg voor. Met De donkere kamer heeft ze heerlijke poëzie aan de Nederlandse literatuur toegevoegd.

Ezra de Haan