Elders bespreekt

Meine Freunde die Millionäre

Bernt Engelmann

B O E K B E S P R E K I N G

Boekhandel Colette

Linda Vermeulen redde samen met haar buurtgenoten in Den Haag het bijzondere Antiquariaat Colette. Tussen de wankele boekenbergen struint ze naar pareltjes. In de rubriek ‘Berichten uit het Boekenparadijs’ vertelt ze over haar bijzondere ontdekkingen.

Aflevering 1: ‘Een miljonair snurkt anders’.

De aantrekkelijke jonge vrouw van een Berlijnse bankdirecteur vraagt een dag na het faillissement van de bank de scheiding aan. ‘Hij snurkt zo verschrikkelijk,’ voert de vrouw als reden aan. ‘Maar dat deed hij toch ook al voor het faillissement?’, vragen haar vriendinnen verbaasd. Waarop de jonge vrouw antwoordt: ‘Een rijke man snurkt nu eenmaal heel anders dan een arme man.’

Afgelopen week las ik Meine Freunde die Millionäre van de Duitse schrijver en journalist Bernt Engelmann (1921–1994). Het boek uit 1963 was mij aangereikt door mijn favoriete boekverkoper Jogchum de Vries van het geredde antiquariaat Colette in Den Haag. ‘Engelmann is een beetje de intellectuele versie van Günter Wallraff,’ vertelde Jogchum. Een interessante vergelijking. Journalist Wallraff (geboren 1942) stelt sinds de tweede helft van de vorige eeuw de grote verschillen tussen arm en rijk aan de kaak vanuit het perspectief van de arbeider door undercover te werken in fabrieken en bij McDonald’s. Engelmann legt met net zoveel engagement bloot hoe miljonairs denken én hoe rijke mensen zich in onze maatschappij meer kunnen veroorloven dan de gewone man; van iets onschuldigs als snurken tot het bekleden van sleutelposities in een fout regime.

Engelmann portretteert in zijn boek wat hij noemt de ‘rijke miljonairs’, dus de mensen met vermogens met zeven, acht of meer nullen. Sommigen kent hij persoonlijk, zoals de kleine handelaar bij wie hij na de oorlog een tweedehandsauto koopt en die zijn imperium ‘Auto Becker’ de jaren daarna in heel Duitsland uitbouwt. Andere miljonairs zoekt hij op voor een interview, zoals Willy Schlieker, van oorsprong een ‘gewone jongen’ uit Hamburg die in de jaren zestig een van de grootste rederijen in het land bestiert. Engelmann beschrijft nauwkeurig de loopbaan van zijn protagonisten en laat zich daarbij niet verblinden door de glans van gevulde portemonnees. Hij gaat na hoe mensen op een hoge plek komen: door slimme zakelijke keuzes, maar óók door connecties en de drang om bij de elite te horen.

De portretten worden afgewisseld met anekdotes en analyses over de grote Duitse industriëlen zoals de Krupps en de Thyssens en wat zij allemaal uithaalden om een adellijke titel te bemachtigen. En hoe de oude aristocratie, bijvoorbeeld de familie Fugger uit Augsburg, in vorige eeuwen al bezig was met aalmoezen, liefdadigheid en armeluihofjes. ‘Public relations uitgevoerd tot in de hoogste perfectie,’ aldus Engelmann. Gelukkig hebben we de financiering van de armen-, ouderen- en ziekenzorg tegenwoordig geregeld via ons belastingsysteem.

Wat een verademing om dit boekje te lezen. Engelmanns zakelijke, licht-ironische toon maakt het werk zowel informatief als amusant. Bij mij rijst de vraag: wordt het in Nederland niet eens tijd voor een Engelmann? De undercoverjournalistiek van Wallraff krijgt al volop navolging, met reportages uit het distributiecentrum van bol.com of over het koerierswerk bij Picnic. Maar de aandeelhouders van deze concerns krijgen over het algemeen slechts weinig kritische vragen. Al te vaak worden miljonairs in de media bewierookt om hun loopbaan of hun ‘filantropie’. Hoe zouden gesprekken à la Engelmann met de multimiljonairs van nu eruitzien?

Meine Freunde die Millionäre is het debuut van Engelmann. Kennelijk beviel hem dit format; in de loop van de jaren zestig en zeventig nam hij in soortgelijke Meine Freunde-boeken de wapenhandelaren en de managers onder de loep. Engelmann behoorde in die tijd tot de bestsellerauteurs van Duitsland. Van de ruim vijftig titels die hij schreef, gingen miljoenen exemplaren over de toonbank. Een van die bestsellers is Groβes Bundesverdienstkreuz (1974), waarin hij toonaangevende mannen uit bedrijfsleven en politiek portretteert en vaststelt dat zij, hoewel ze een hoge positie in nazi-Duitsland bekleedden, vrijwel ongestraft bleven en na de oorlog hun machtspositie behielden. Onder hen ook Hanns-Martin Schleyer, die we kennen van de fatale ontvoering in 1977 door de Rote Armee Fraktion (RAF). Een thema dat ook in zijn debuut Meine Freunde die Millionäre naar voren komt: de Hamburgse reder Schlieker was in de oorlog als baas van de staalindustrie in het Ruhrgebied de rechterhand van nazikopstuk Albert Speer.

Waarom dan toch die milde titel voor dit boek? In zijn conclusie verhaalt Engelmann over zeer rijke geslachten elders op de wereld die miljarden uit de staatskas trokken en zo een heel land in de afgrond stortten. ‘God zij dank zijn onze Duitse miljonairs niet zo,’ grapt hij. Maar er is nog iets wat Engelmann zorgen baart, en waarover hij – al in 1963 – een waarschuwing geeft aan de toekomst. De miljonairs, de ‘vrienden’, die hij voor zijn boek sprak, hebben hun bedrijf eigenhandig opgebouwd en hebben daardoor een band met het bedrijf en de mensen die er werken. Om zich heen ziet Engelmann dat er in Duitsland steeds meer miljonairs bij komen. En steeds vaker zijn dat mannen die met veel minder persoonlijke inspanning, zonder zelf verantwoordelijkheid te hoeven nemen, als ‘ijskoude managers’ een ongelooflijke macht verkrijgen. ‘Op een dag denken we met weemoed terug aan de miljonairs van nu,’ besluit Engelmann.

Boekbespreking door Linda Vermeulen