Het buitenbad

Lang verhaal in twee delen

I

Laura had gezegd dat ze een moord zou doen voor een eigen zwembad. Maar ik – de stille van de groep – ik was degene die ervoor zorgde dat we ook echt een zwembad krégen. De hele zomer was het ons paradijs, ondanks het groene water en ondanks de schaduwen die uit de heesters tevoorschijn slopen zodra de zon achter de boomtoppen verdween. We gingen niet meer naar het strandje bij de camping, zoals toen we nog op de basisschool zaten. We gingen niet zoals Lennart en zijn vrienden naar de uiterwaarden, waar ze hun benen openhaalden aan de distels. Wij hadden ons eigen buitenbad, voor ons alleen, waar we door het bos naartoe fietsten.

We waren met vijf geweest tot er in de paasvakantie een nieuw meisje in mijn straat kwam wonen. Ze werd door een man in een stationcar afgezet, recht voor het huis van weduwe Krom, net toen Lennart en ik terugkwamen van een bezoek aan opa. Het meisje liep op cowboylaarsjes en sleepte een koffer achter zich aan. Lennart floot tussen zijn tanden. Ze keek niet om, ze rechtte enkel haar rug.
     Het dorp vonkte dagenlang van de geruchten. Bij de snackbar werd beweerd dat het meisje uit huis was geplaatst en dat weduwe Krom haar voogd zou zijn. Anderen zeiden dat de weduwe haar grootmoeder was, wat mijn vader afdeed als pertinente onzin.
     ‘Denk eens na,’ zei hij. ‘Die vrouw heeft überhaupt nooit kinderen gehad. Hoe kan ze dan grootmoeder zijn?’
     Ik kon me de weduwe inderdaad niet met kinderen voorstellen. Soms zag ik haar door de straat schuifelen. Haar huis lag verscholen achter een enorme coniferenhaag. Vroeger was het een leuk spel geweest om je zo luidruchtig mogelijk het tuinpad op te wagen, tot ze de voordeur op een kier zette en haar puffende buldog op je af stuurde. De hond was er al tijden niet meer, volgens Lennart was hij gestikt in zijn eigen slijm.
     Mijn moeder had gehoord dat het meisje Laura heette en dat ze net als wij in Arnhem naar de havo zou gaan. Ik hoopte het. Lennart hoopte het ook, want hij vond dat Laura lekkere tieten had. Sinds hij een tweedehands Puch had en in de examenklas zat, had hij het vaak over tieten.

De maandag na de paasvakantie zag ik het meisje de tuin van de weduwe uit komen. Ik deed of mijn tas niet goed onder mijn snelbinders zat en ik net wilde opstappen toen ze me passeerde. Ze zat sierlijk rechtop, alsof ze een paard bereed in plaats van een roestig barrel.
     ‘Hé,’ zei ik. ‘Ga jij in Arnhem naar school?’
     Ze kneep in haar remmen en lachte.
     ‘Jij mag nooit meer raden,’ zei ze.
     Ik lachte ook, en voelde iets van spijt dat ik haar dadelijk met de anderen zou moeten delen.
     Bij het tankstation stond de groep te wachten. Al sinds de brugklas reden we de rit naar school in vaste volgorde. Susan voorop. Onze vaders werkten allebei bij het gemeentehuis, waardoor ik een tijd tevergeefs had gedacht dat we beste vriendinnen konden worden. Naast haar reed Mascha. Daarachter Rosa. Als zij iets spannend vond, klakte ze met haar tong. Ze deed het niet expres, ze kon het gewoon niet tegenhouden. En de plek naast Rosa was voor Stefanie. Tot Laura’s komst had ik in mijn eentje achteraan gereden. Vijf was een ongelukkig aantal op een meedogenloos fietspad dat slechts plaats bood aan twee naast elkaar.
     Natuurlijk wilde iedereen die eerste rit weten waar Laura vandaan kwam. De vragen pingpongden heen en weer. Bij het meeste wat we vroegen, haalde Laura haar schouders op. Ze rinkelde met haar bel toen we langs een akker reden waar een stel kauwen over de kluiten hupte. Af en toe keek ik opzij. Ik vond dat Laura een droevig gezicht had, maar het klaarde op toen er op de Utrechtseweg een trolleybus voorbijraasde.
     ‘Een bus met hengsels!’ riep ze, en haar verbazing was zo oprecht dat we allemaal lachten.
     In plaats van te vertellen, wilde Laura weten. Ze vroeg over het dorp, over school, over onze klas. Over mij. Of ik behalve een broer ook zussen had en of ik al had getongzoend. Ik haastte me om de eerste vragen te beantwoorden en omzeilde de laatste. Steeds keek ik even opzij, naar haar spijkerjack, naar de cowboylaarsjes die tot halverwege haar kuiten kwamen.
     We raasden de heuvel langs de rivier af. Met je fiets in de derde versnelling kon je daar keihard gaan. Laura boog zich over haar stuur om met wild waaiend haar voor me uit te denderen. Bij de woonboten werd de weg weer recht, daar minderden we vaart. Ik reikte naar het elastiek dat mijn paardenstaart bijeenhield, trok het eruit en schudde mijn hoofd. Alles voelde anders.

Al vóór Koninginnedag was Laura ons middelpunt geworden. Waren we ooit met minder dan zes geweest? Naast haar was ik niet langer de dooie nummer vijf, de hekkensluiter die genoegen nam met een plek alleen. Naast haar hoorde ik erbij.
     In de pauzes zaten we op het grasveld voor de school. Iedere dag was het warmer, we hadden geen jassen meer nodig. Laura at meer chips dan brood, waarna ze een spiegeltje uit haar tas haalde om haar lippenstift bij te werken. Wat zou ik dat graag durven, zulke rode lippen. Die van haar waren er precies goed voor; vol maar niet té vol, en breed genoeg om haar gezicht te laten ontvlammen als ze lachte. Lachen deed ze vaak, en dan zag je het spleetje tussen haar voortanden, wat me mateloos intrigeerde. Ik vond haar zo mooi dat het pijn deed vanbinnen. Het was geen jaloezie omdat ze knapper was dan ik, eerder een scherp verlangen naar haar aandacht die door de vier anderen werd opgeëist.
     Ze hadden het vaak over jongens en zoenen. Susan was al weken op Bas, maar hij toonde weinig belangstelling voor haar. Dat Mascha op Patrick was, was nieuw. Hij was ooit door een hond gebeten en miste een kootje aan zijn linkerpink. Mascha had hem nog niet om verkering gevraagd, ze zei dat ze het juiste moment moest afwachten.
     Soms leek Laura te vergeten dat ze niets over haar verleden kwijt wilde. Dan praatte ze met een stem die als een lucifer kon uitwaaien, heel anders dan wanneer ze de leraren in de rede viel of de jongens plaagde. We kwamen erachter dat de weduwe haar oudtante was, en dat ze geen vader meer had, maar nog wel een moeder. Er was iets met een afkickkliniek. Er was een man in huis geweest, een kerel van zesendertig die op een dag was opgestapt, waarna haar moeder dagenlang had liggen jammeren als een baby. Stefanie vroeg waar haar moeder nu dan was, maar toen kefte Laura dat haar dat niets aan ging.

De laatste weken van het schooljaar kreeg de zomer haast en werd het heet. Smoorheet. ’s Ochtends was het nog te doen, dan raasden we de Utrechtseweg af. ’s Middags schitterde de zon over de weg, de koeien schuilden in de schaduw van de bomen, wij zweetten ons de heuvel op en moesten de proefwerkweek nog door.
     ‘Ik wou dat ik nú in het water lag,’ zei Laura op een van die middagen. Ze stond op de trappers van haar fiets om de heuvel te bedwingen. Al was het dertig graden, afstappen deed ze niet. ‘Ik wou dat ik mijn eigen zwembad had. Ik zou een moord voor een zwembad doen, echt waar.’
     ‘Ja, ik ook!’ riep Mascha buiten adem.
     ‘Wij ook,’ echoden Rosa en Stefanie.
     Het was op dat moment dat ik het idee kreeg. Het dook zomaar mijn hoofd in – het was zo simpel.
     ‘Misschien valt dat wel te regelen,’ zei ik terwijl ik opzij naar Laura keek.
     ‘Ja, joh,’ zei Susan, de spotvogel. ‘Natuurlijk.’
     Ik verdedigde me niet, ik wilde niet dat zij op hetzelfde idee zou komen. Ook haar vader werkte bij de gemeente.

Het buitenbad van het oude landgoed was al heel lang privé. Mijn vader had wel eens verteld dat de gemeente er ooit vanaf wilde, omdat het onderhoud te duur werd. Maar de personeelsvereniging had dat toen tegengehouden. Dichtgooien vonden ze zonde, het was tenslotte erfgoed. Dus was het zwembad voor de leden van de personeelsvereniging toegankelijk gebleven, mits ze het zelf zouden onderhouden, en de poort ging alleen nog van het slot voor wie een sleutel had. Die had mijn vader, hoewel hij er in geen jaren meer was geweest.
     Ik wist precies welke het was: die grote met de vierkante kop. Hij hing aan het rekje in de schuur. Toen ik hem wegnam, aarzelde ik niet – het was voor het goede doel.
     De volgende dag wachtte ik tot we in de pauze op het grasveld voor school zaten. Ik hoestte om de aandacht te trekken, kneep mijn vingers om het metaal, en hield mijn vuist in de kring.
     ‘Raad eens wat ik heb?’
     Susan lebberde aan het rietje van haar pakje sap, de anderen keken glazig. Rosa deed een poging: ‘Een toffee.’
     Ik schudde mijn hoofd.
     ‘Een condoom,’ zei Laura.
     Susan gilde zo hard van het lachen dat er spetters in het rond vlogen. ‘Die heeft zij toch nog niet nodig,’ riep ze.
     ‘Iets beters,’ zei ik terwijl ik Susan strak aankeek. ‘Iets veel beters.’
     Ik opende mijn hand en wachtte.
     ‘Een sleutel’, zei Mascha. ‘Nou en?’
     ‘Van het zwembad,’ zei ik. ‘Van het oude zwembad in het bos.’
     Mascha’s ogen werden groot en Susan nam me van boven tot onder op. Ik zag de goedkeuring op haar gezicht, maar het was die van Laura die ik zocht.

In mijn herinnering waren de bassins groter en de rododendrons minder donker. Ik was ooit wel eens met mijn vader mee geweest toen hij nog zwom. Er was een ondiep gedeelte en een diep, allebei gevuld met groenig water uit de beek. Kikkers en libellen hadden zich de bassins toegeëigend. Er dreef een afgevallen tak die Stefanie naar zich toe hengelde. Het ligveld was niet groot, maar het gras was aanlokkelijk lang en bood ruim plek aan zes badlakens.
     In het oude badmeesterhuisje kleedden we ons uit. Er lagen platgetrapte bierblikjes op de grond. Thuis hadden we onze badpakken al onder onze kleding aangetrokken. Ik keek naar de anderen: naar de buik van Rosa, naar de bleke dijen van Stefanie. Naar Laura durfde ik niet te kijken. Ineens was ik bang dat er tussen mijn benen haartjes onder mijn badpak zouden uitsteken – ik draaide me om en haastte me naar buiten.
     Laura rende langs me heen en plonsde als eerste het water in. Ik kneep mijn neus dicht toen ik haar achterna sprong. De kou dreef de lucht uit mijn longen, toen ik weer kon ademen was er de donkergroene geur van vijver om me heen. Laura spetterde en dook. Het leek haar niets te kunnen schelen dat ze boven kwam met waterplanten in haar haar. Ze lachte, trok ze eruit, smeet ze een eind van zich af. Ik probeerde mijn voeten zo ver mogelijk van de sponzige bodem te houden. Susan deed Laura na door een koprol onder water te maken. Wat er bij Laura gracieus uitzag, leek bij Susan op een struisvogel in verdrinkingsnood. Ik probeerde het niet eens, ik was als de dood voor kikkers in mijn haar.

Het ligveld was de plek bij uitstek om vertrouwelijkheden uit te wisselen en zakken chips te delen. In de weken die kwamen, besteedden we meer tijd op het gras dan in het water. Mijn vaste plek was naast het badlaken van Laura. We vierden de vakantie met cola, we bespraken iedereen uit de klas – vooral de jongens – en Laura deelde sigaretten uit of ze van chocolade waren.
     We hadden tijdschriften bij ons en zonnebrandcrème. Laura smeerde me met zulke stevige bewegingen in dat ze me af en toe bijna omverduwde. De eerste keer dat ik haar insmeerde, hield ik mijn adem in en raakte ik haar nauwelijks aan. Haar huid voelde warm en koud tegelijk. Koud van de druppels die uit haar haarpunten dropen, warm van haar lichaam. Zelf kreeg ik het stikheet. Ik wilde dat het voorbij was en dat het nooit zou stoppen.

II

De anderen gingen allemaal met hun ouders op vakantie. Stefanie en Rosa als eersten. Voor mij zat het er dit jaar niet in. Het dak van ons huis was pas vernieuwd, wat, zoals mijn vader het zei, een flink kapitaal had gekost. Ook zonder Stefanie en Rosa gingen de gesprekken over jongens. Mascha was nog steeds op Patrick-zonder-vingerkootje, die ze nog altijd niet om verkering had durven vragen. Bas had op de laatste schooldag aan Susan verteld dat hij naar Oostenrijk op vakantie ging; informatie die ze uitgebreid analyseerde.
     Ik schutterde met de sigaret die ik van Laura had gekregen. Het uiteinde werd lang en broos. Ergens hoog boven ons klapperde een vogel met veel geraas uit een boom.
     ‘Je moet hem wel oproken,’ zei Laura. ‘Anders is het zonde.’
     Te haastig nam ik een teug en strandde in een hoestbui. Susan zei dat ze Bas bij het zwembad wilde uitnodigen als hij terug was uit Oostenrijk. Laura drukte haar peuk in het gras uit en zei dat ik als enige nog nooit had verteld of ik op iemand was.
     Ik gaf mijn sigaret aan Laura terug en draaide me om. Van onderaf leken de dennen aan de andere kant van het bad nog reusachtiger dan ze al waren. Ik stelde me voor hoe het zwembad er voor overvliegende vogels uit zou zien, een groene spiegel waarin ze hun eigen buik konden zien.
     ‘Ik heb nog geen verkering gehad,’ zei ik toen de stilte begon te drukken.
     Susan trok spottend haar wenkbrauwen op.
     ‘Maar je bent toch wel eens verliefd geweest?’ vroeg Laura.
     Er zeilden twee stipjes in het blauw – roofvogels. Ik volgde hun trage cirkels tot ze te dicht bij de zon kwamen en ik mijn ogen moest dichtknijpen.
     ‘Zeg dan, ben je op iemand?’ Laura’s stem was heel dichtbij. ‘Op wie ben jij?’
     Ik kwam overeind. De zon daasde voor mijn ogen.
     ‘Ik moet op tijd thuis zijn,’ zei ik.

Een bloedhete juli werd een zinderende augustus. Mascha vertrok met haar ouders naar Zweden. Ze mopperde – was het een keer een warme zomer, moest zij naar Scandinavië.
     Mijn moeder deed haar best om er voor Lennart en mij een leuke vakantie in eigen dorp van te maken. Ze maakte gerechten als pastasalade en gazpacho, die we aan de tuintafel aten terwijl de zon over de nieuwe dakpannen blikkerde, en zei dat ik best eens vriendinnen te eten mocht vragen.
     Op een avond stak mijn vader de barbecue aan. Terwijl hij de kooltjes stond op te porren, vroeg hij waar ik iedere middag zo stiekem naartoe fietste. Lennart kauwde op een stuk stokbrood. Gauw zei ik dat ik met wat meisjes uit mijn klas ging zwemmen en dat daar niets stiekems aan was.
     ‘Is het net zo druk op het strandje als vorig jaar?’ vroeg mijn vader. Ik liet hem in die waan. De sleutel met de vierkante kop zat in de achterzak van mijn afgeknipte spijkerbroek. Ik ging verzitten omdat hij in mijn bil drukte.

Als laatste vertrok Susan met haar ouders en haar zus in een fonkelwitte camper. Al had ik ernaar verlangd met Laura alleen te zijn, de onwennigheid verlamde me. De gesprekken gingen niet meer als vanzelf over de jongens. De keren dat ik het probeerde, voelde ik me een naprater. Het liefst wilde ik het over Laura zelf hebben, ik wilde meer over haar weten, ik wilde álles over haar weten, en ik wilde dat zij ook alles over mij zou willen weten.
     In plaats daarvan vertelde ik wat ik over het zwembad wist. Dat het in de jaren dertig was aangelegd door de rijke eigenaren van het landgoed. Dat het landhuis in de oorlog kapot was geschoten. Dat er heel lang geleden papiermolens langs de beek hadden gestaan.
     Toen ik niets meer te vertellen had, zwegen we. Laura las de tijdschriften die Rosa en Mascha hadden laten liggen, ze zwom, ze rookte, ze zwom.
     ‘Jij bent gewoon een beetje een stille,’ zei ze op een middag toen ze op haar rug lag en ik dacht dat ze sliep. Ze draaide haar hoofd om me aan te kijken. ‘Mijn beste vriendin van vroeger was ook zo.’
     Ik zoog mijn adem in en had een paar minuten nodig om bij te komen van wat ik als een waanzinnig compliment beschouwde.
     ‘Zie je haar nog wel eens?’ vroeg ik.
     ‘Nee,’ zei Laura. ‘We zijn verhuisd. En toen nog tien keer.’

De week voordat school weer begon, telde ik hoeveel dagen de vakantie nog zou duren. Ik lag op mijn buik te lezen, Laura dobberde in het water. Als ze naar de kant dreef, duwde ze zich met haar tenen terug naar het midden. Ik volgde haar bewegingen en dacht na over wat mijn moeder had gezegd, dat ik vriendinnen te eten mocht vragen.
     Er gingen drie dagen voorbij zonder dat ik durfde. Ik wist niet waarom niet, misschien omdat Laura niemand van ons ooit bij haar thuis had uitgenodigd. Waarschijnlijk vond de weduwe dat te druk.
     Het was donderdag, de enige avond waarop het nog zou kunnen. De laatste vrijdag van de vakantie gingen we naar de pizzeria, dat hadden mijn ouders al weken geleden beloofd. Ook het weekend was uitgesloten, dan waren de vier anderen weer terug, en ik wilde niet iederéén uitnodigen, ik wilde Laura voor mezelf houden – voor zover dat mogelijk was met ook Lennart aan tafel.
     Aan het eind van de middag klom Laura druipend het bad uit. Nu, zei ik in gedachten. Nú.
     Laura liep naar haar badlaken, stak een sigaret op, klemde die tussen haar lippen en wrong haar haar uit. Ik keek ernaar, naar de druppels die langs haar nek dropen, naar haar schouders, naar haar borsten, al durfde ik daar maar heel even naar te kijken. Was het enkel aan jongens voorbehouden om borsten ongegeneerd mooi te mogen vinden?
     Doe het dan, zei ik tegen mezelf.
     Laura ging op haar rug liggen, haar ene arm naast zich op het badlaken, de andere met de brandende sigaret hield ze half omhoog.
     ‘Kom je vanavond bij mij thuis eten.’ Ik schrok van mijn stem, die meer als een bevel klonk dan als een vraag.
     Laura humde iets.
     ‘Mijn moeder maakt gazpacho. Dat is koude tomatensoep.’ Ik ging ook op mijn rug liggen en keek opzij. Laura had haar ogen dicht, ze zag eruit of ze ieder moment in slaap kon vallen, of ze niet eens had gehoord dat ik iets had gezegd. Er zoemde een insect voorbij.
     ‘Als je het leuk vindt, kunnen we ook…’ Ik wist niet wat we konden, ik zei het alleen omdat ik geen idee had hoe verder.
     Laura lag volkomen bewegingloos. Zelfs haar hand die de sigaret vasthield, bewoog niet. Ik zag een moedervlekje aan de binnenkant van haar pols, dat was me niet eerder opgevallen. De late middagzon gloeide over haar gezicht, legde extra glans op de sliert haar die tegen haar wang plakte. Ik kwam half overeind. Voorzichtig pakte ik de lok en tilde hem op. Laura’s mond bewoog heel even, of ze een glimlach probeerde tegen te houden en dadelijk zou zeggen dat ze heel graag met me meeging. Ik legde de sliert op het badlaken. Daarbij raakte mijn vinger haar wang, heel even. Natuurlijk had ik haar aangeraakt bij het insmeren, maar alleen op haar rug en schouders. Haar wang was nieuw gebied.
     Opnieuw raakte ik haar aan. Haar huid was zacht, als de neus van een veulen, zachter nog. Nog steeds had ze haar ogen dicht. Voor ik wist wat er gebeurde, tilde ik mijn hand op en raakten mijn vingertoppen haar lippen. Heel stilletjes, heel steels, zo kort dat ik het nauwelijks voelde. Had Laura het gemerkt? Haar neusvleugels bewogen, ze klemde nog steeds de sigaret tussen haar vingers. Mijn hand leidde een eigen leven. Voor de tweede keer streek ik over haar lippen, aandachtig, of ze de kostbaarste schat van de wereld waren.
     Laura vloog overeind. Het topje as schoot van haar sigaret, rook wervelde door de lucht.
     ‘Ik lust geen koude tomaten,’ zei ze.

De eerste dag van het nieuwe schooljaar kwam Laura niet opdagen. Ik wachtte met mijn fiets op straat tot mijn vader tegen het raam tikte en op zijn horloge wees. Hoewel ik me het niet kon voorstellen, hoopte ik dat Laura vroeg wakker was geweest en bij het tankstation stond. Met pompende knieën sjeesde ik ernaartoe. De anderen waren er al, ze schetterden door elkaar, de één was nog bruiner dan de ander. Er stond een meisje tussen met een kortgeknipt kapsel en een pluk roze haar – ik moest even kijken voor ik zag dat het Stefanie was.
     ‘Laura is er niet,’ zei ik.
     ‘Verbaast me niks,’ zei Susan. ‘Die heeft zich natuurlijk verslapen.’
     Twijfel sloeg door mijn keel. Ik had moeten aanbellen, Laura voor strafwerk moeten behoeden, haar laten zien dat ik nog steeds haar vriendin was. Onderweg keek ik steeds even om, zelfs toen we het spoor al onderdoor waren.
     Na de eerste pauze was Laura er nog steeds niet. Zelfs iemand die zich versliep, had er nu moeten zijn. Ik wilde het aan onze nieuwe mentor vragen, van wie we ook geschiedenis kregen, maar aarzelde te lang, hij haastte zich de gang op toen de zoemer ging. Hij zou het vast ook niet geweten hebben, hij had onze klas voor het eerst.
     Na school maakte ik thuis een glas limonade. Ik dronk zo langzaam als ik kon. Toen ik er langer-dan-lang over had gedaan, was er geen uitstel meer mogelijk. Ik kondigde aan dat ik naar het huis van de weduwe ging om te vragen of Laura ziek was.
     ‘Laura is niet ziek,’ zei mijn moeder. ‘Is er op school dan niets over gezegd?’
     ‘Hoe bedoel je?’ Ik kreeg het koud, hoewel het nog altijd stikheet was.
     ‘Ik hoorde het vanochtend bij de slager,’ zei mijn moeder. ‘De weduwe woont weer alleen.’
     Niemand in het dorp wist meer dan dat. Onze buren dachten dat Laura zou zijn weggelopen. De vrouw van de snackbar had gehoord dat er een definitief pleeggezin voor haar was gevonden in Den Haag.
     De kilte die van binnen kwam opzetten, was kouder dan het water van het zwembad. Mijn hoofd voelde sponzig als de drab op de bodem. Alles wat over Laura werd gezegd zwol erin op, waarna het samen met alle gevoel werd weggeknepen.

September werd een maand van oranjerode genade. Een Indian Summer, noemde mijn moeder het. Zo lang de nazomer duurde, fietste ik na school achter de vier anderen door het bos naar het zwembad. Ik legde mijn badlaken op de plek waar dat van Laura had gelegen. We zwommen niet meer, maar lagen in de lome warmte op onze buik om huiswerk te maken.
     Ik kon mijn aandacht niet bij mijn boek met Engelse grammatica houden. Ook had ik geen aandacht voor de verhalen van Susan, die uiteindelijk niet door Bas was versierd, maar door Patrick-zonder-vingerkootje, wat in een dagenlang boosaardig zwijgen van Mascha resulteerde. Liever keek ik over het groene, stille water en telde de kopjes van de kikkers die er bovenuit staken.

Annette van ’t Hull

Annette van ’t Hull is gefascineerd door woorden. Ze schrijft proza voor jongeren en volwassenen. Met een van haar in Literair tijdschrift Extaze gepubliceerde verhalen, ‘Beste reiziger’, won ze in 2014 de Nieuw Proza Prijs. Haar debuutbundel Grote meisjes verscheen in 2016 bij In de Knipscheer. Sindsdien publiceerde ze de jeugdroman Jaloers (2020, Kluitman) en de jeugdnovelle De babysitter (2022, Kluitman). Een verhaal van haar werd onlangs geselecteerd voor Het vrolijke Kluitman verhalenboek (2023). Meer informatie op annettevanthull.nl