Standplaats Paramaribo

Iraida van Dijk-Ooft

1
Standplaats Paramaribo

Ik voel me thuis langs de oever van om het even welke Surinaamse rivier (hier langs de Surinamerivier). Alleen, met mijn rug naar de wereld, vind ik de ruimte om mijn verbinding met de natuur en de aarde te doorgronden en mezelf te onderzoeken. Zo worden de woorden die ik later op papier kan zetten geboren.

Vliegschaamte

Ik heb de afgelopen tweeënhalve week in Nederland doorgebracht. Knus met mijn kinderen in hun krappe studio’s. Mijn gezin woont op twee continenten en voor de weinige keren in een jaar dat wij elkaar zien, is het niet anders dan dat wij het vliegtuig moeten pakken. Een paar maanden geleden hoorde ik voor het eerst de uitdrukking ‘vliegschaamte’, dus je begrijpt misschien dat het me bezighield. Wat ik als de hetze eromheen vertaal, roept bij mij beelden op van vermoeide reizigers die bij het verlaten van het vliegtuig, in de slurf of op de trappen, worden bekogeld met koeienmest, overgoten met modder, en dat alles omdat ze het gedurfd hebben om zich met het vliegtuig te verplaatsen. Overdreven natuurlijk. Overigens begrijp ik dat de reiziger bij langeafstandsreizen vrijgesteld wordt van het schaamte voelen. Want nu denk je vast: wat is ze naïef, het gaat vooral om grote bedrijven die om de haverklap een manager op een vlucht boeken richting god weet waar, terwijl die afstand makkelijk met de auto of trein, of digitaal te overbruggen is. Maar van oudsher is vertegenwoordigers eropuit sturen om elders onze belangen te behartigen de manier waarop imperiums worden gebouwd en is snelheid daarbij van het grootste belang. Toch? En wat je ervan vindt ten spijt, het is ook de manier waarop wij ‘hier ook samen kwamen’. Een groot deel van de mensheid heeft het in zich om te reizen, te ontdekken, zich ergens anders te vestigen met hoop op een betere toekomst. Zo hebben wij het klaargespeeld om hele werelddelen te bevolken.
    Enfin, genoeg gegeneraliseerd. Meer dan het woord zelf heeft zijn implicatie me aan het denken gezet, het effect daarvan op mijn gezinsleven en de tijd die wij met elkaar kunnen doorbrengen. Want, brengt de toekomst misschien ooit een quota – of een algeheel verbod – op vliegreizen? Denk alsjeblieft niet dat ik paranoïde ben, kijk om je heen, dan weet je dat die mogelijkheid bestaat. In mijn hoofd komen filmische beelden voorbij van paniekerige gezinnen die koste wat het kost een plek op het allerlaatste vliegtuig ooit richting elkaar proberen te bemachtigen. Als vliegschaamte het begin is, zal dat het resultaat worden? Hoe zou ik met zo’n situatie om moeten gaan, en welke stappen neem ik om schade aan mijn gezin te voorkomen?

Van het land van weinig maakte ik per vliegtuig dus de oversteek naar de wereld van ALLES. Sorry voor de hoofdletters, ik kan geen andere manier bedenken om aan mijn gevoel uitdrukking te geven. Ik ben alleen in Nederland geweest, toch noem ik het de wereld, omdat op dat kleine stukje aarde een ontstellend aantal landen vertegenwoordigd is: in cuisine, producten, talen, mensen. Om de paar kilometer kon ik terecht bij een drogist, supermarkt, woonwinkel, toko. Kledingzaken en restaurants kenden een iets hogere spreiding. Zocht ik bijvoorbeeld shampoo, dan had ik de keuze uit meer dan twintig merken, elk merk had minimaal vijf varianten en elke variant had een bijbehorende conditioner (uitspoelbaar en leave-in), haarolie, serum en masker.
    Wijn, koffie, pindakaas, jam, olie, melkproducten, ontbijtgranen, haarverf, maandverband, sardien, rijst, kant-en-klare soep, scheerschuim, deodorant, kruiden, zinkzalf, wegwerpluiers, siroop, blikjeswaren, noten, bonen, fruit, groenten, sapsoorten, brood, hondenvoer, muggenspray, afwasmiddel, wasverzachter, toiletreiniger, ontvetter, papieren zakdoekjes, zout, babyolie, badzeep, handcrème, chloor, vlekkenspray, bodylotion, vaatwastabletten, snoep en koek, thee, kaas, worst, aftershave, leverpastei, pasta, doucheschuim, nagellak, kaarsen, etherische oliën, wasmiddel, frisdrank, multivitaminen… en nog veel meer. Rekken in rijen tot aan het plafond gevuld. Ik moet niet jokken, in Suriname kan ik veel hiervan ook kopen, op kleinere schaal en vooral tegen een veel hogere prijs. Daar gaat het mij nu niet om.
    Een gedachte-experiment: stel je eens voor – lees vooral de opsomming van producten nog eens na – wat er nodig is om slechts één van deze items te produceren voor een wereldbevolking: water, stroom, transport, chemicaliën, kleurstoffen, vetten, grondstoffen, onroerend goed, …. Probeer je nu in te denken hoeveel afval wordt gegenereerd tijdens het productie- en distributieproces. Bedenk nu hoeveel van dit product je in werkelijkheid nodig hebt, en hoeveel er voor niemendal in de winkel staat. Voel je het al? De ontmoediging, de schaamte? Dat is wat ik op verschillende momenten heb gevoeld tijdens mijn vakantie. En het is niet dat ik het consumentisme veroordeel, geloof me, ik doe er net zo graag aan mee. Als overconsumptie mijn toekomst in gevaar brengt, de toekomst van mijn kinderen, mijn gezin, ben ik dan bereid met minder genoegen te nemen? JA. Jij ook, ik ben ervan overtuigd.

Mijn vraag aan ons allen: waarom zoeken we het zo ver? Vliegen, reizen. Waarom tegen een intrinsieke menselijke drijfveer ingaan? Zullen wij in plaats daarvan om de hoek kijken, naar het einde van onze straat, onze wijk? Kunnen we met minder genoegen nemen, iets laten staan, roepen om minder? Zouden we daarmee kunnen veiligstellen dat we elkaar kunnen blijven ontmoeten, omhelzen?
    Ik wil in de toekomst graag eens bij jou komen kijken, jij wilt dat misschien ook bij mij. Wees welkom.

Over krijgen en vooruitgaan

Ik werk sinds mijn zeventiende. Veelal baantjes zonder toekomstperspectief, maar noodzakelijk omdat ik anders geen geld zou hebben om te kopen wat ik voor mezelf wilde hebben. Weinig kwam makkelijk in die tijd, dus heb ik broodjes gesmeerd, vakken gevuld, en ben ik winkeljuffrouw geweest. Ik ontdekte dat ik door geld te verdienen onafhankelijkheid verwierf. Een gevoel waar ik verslaafd aan raakte; het gaf me een bestemming, ik voelde me waardevol en tot veel in staat. Meer en meer werd het me duidelijk dat wanneer bijvoorbeeld mijn ouders me geld gaven, ik min of meer verplicht was te voldoen aan hun eisen. Ik wilde vooral zelf bepalen.
     Ik moet even om het woord ‘zelf’ lachen. Het lievelingswoord van mijn oudste dochter. Het is niet vreemd dat vanaf het moment dat ze kon praten, ze besloten had dat ze alles zelf zou doen. Die vervelende appel…

Mijn eerste baantje is dus meer dan dertig jaar geleden. Ik heb in de tussenliggende tijd altijd gewerkt, in uiteenlopende branches, en heb in de laatste twee decennia aan de weg getimmerd in de bedrijven die mijn man en ik samen hebben opgezet. In die jaren heb ik werknemers zien komen en gaan. Net als ik toen, zijn het jonge mensen die werken uit pure noodzaak en om zelfvoorzienend te zijn. Het gros is geboren en getogen in Suriname. Bijna allemaal wachten ze aan het eind van elke maand op het geld dat ze zullen ‘krijgen’, en niet op dat wat ze hebben ‘verdiend’. Een gebrek aan soevereiniteit dat me beknellend voorkomt, en dat me erg doet denken aan het feit dat we in Suriname leren en handelen volgens het oude en in ons DNA ingesleten geloof dat wij bestaan bij de gratie van degene die wat aan ons wil geven.
     ‘Heb je wat voor me?’ is een geijkte bedelvraag. Surinamers willen krijgen: loon en loonsverhoging. Opeenvolgende economische crises bezweren we door onze werkgevers onder druk te zetten om meer te geven. Maakt niet uit of de onderneming en de economie het niet meer kunnen dragen. We willen krijgen: oneerlijk voordeel en belastingverlichting. Al raakt het land er steeds meer door in het slop, krijgen willen we, het liefst zonder te doen. We ondermijnen onze eigen positie als over zichzelf beschikkende burgers die medeverantwoordelijk zijn voor de groei van het land waar ze allemaal van zeggen enorm veel te houden. Alsmaar willen en krijgen. We gaan eraan kapot.

In Suriname krijgen we geld. Alsof het uit de lucht komt vallen. Ergens doet het dat ook, het komt van familie in het buitenland die het naar ons stuurt, of van ons rijke neefje dat dubieuze zaken doet, en onze werkgever doet ons er een genoegen mee. Nergens in onze redenering wordt de link gelegd tussen arbeid en verdienste. Wij willen krijgen, niet werken voor geld. Werknemers werken voor hun werkgever, niet voor zichzelf, niet om te verdienen, niet om te overleven, niet om een gezin te onderhouden.
     Ik associeer krijgen met bedelen. Opengevouwen handen. Blij met wat erin valt. We bedelen ook als er wel degelijk een prestatie is geleverd van onze kant. We houden onszelf gebonden aan wat de gever van ons wenst. Ons eigen werk kunnen we niet op waarde schatten: ‘Hoeveel wilt u me ervoor geven?’ Een veelvoorkomende uitspraak. Door gebrek aan eigenwaarde durven wij ons werk nauwelijks te taxeren en leggen daarmee de macht in handen van de gever. Laat die beoordelen wat ons werk waard is. Ik hoef niet te zeggen hoeveel werkgevers misbruik maken van deze houding van werknemers.
     Wijzelf en de arbeid die we verrichten staan ten dienste van een ander, en aan die ander geven we het recht om ons daarvoor niet, weinig, net voldoende te betalen. ‘Wat u wenst.’ Meer verwachten we niet.

Herkenbaar? Slavernij.
     De doorwerkende effecten. Elk jaar op 1 juli vieren we dat die donkere periode achter ons ligt. Dit jaar is het 160 jaar geleden, en nog steeds geloven te veel Surinamers dat we genoegen moeten nemen met willekeurige beloningen. Wij werken voor de baas, niet voor onszelf.
     Stop. We moeten beginnen te verdienen. Moeten onszelf en het werk dat we verrichten op waarde schatten. Onze taal aanpassen, want ook die houdt de onderdrukking (ook de zelfopgelegde) in stand. Weet je dat er in het Sranan geen uitdrukking bestaat voor verdienen in de zin van dat waarvoor je gewerkt hebt? Het Nederlandse woord ‘verdienen’ (lof), zo zegt de woordenlijst Nederlands – Sranan, samengesteld door de Stichting Volkslectuur Suriname, editie 2004, wordt vertaald door de woorden musu kisi: moeten krijgen.
     ‘Kisi’ betekent krijgen. Het wordt ook gebruikt om het negatief ‘verdienen’ van een straf uit te drukken: a kisi yu moi – het is je verdiende loon. Onze cognitieve systemen, die zo diep met het Sranan, onze moedertaal, verbonden zijn – zeg ik zomaar even als niet-wetenschapper – herkennen uitsluitend ‘krijgen’ als de vertaling. Wij kúnnen in mijn ogen niet verdienen, omdat we daar de taal niet voor hebben. Daarbovenop hebben wij weinig besef van ‘zelf’. De oudere generaties, onze bigi sma, die nog dichter bij de slavernij hebben gestaan, hebben ons verdrietig genoeg niet kunnen leren dat we waardevol zijn, en dat ook wat we doen dat is. Suma na yu, wie denk je wel dat je bent? – niets dus, niemand. We zijn niet van onszelf, we hebben nauwelijks waarde, dus ook de vruchten van onze arbeid hebben die niet.
     Nee. Word wakker! Het is jouw geld, je hebt ervoor gewerkt. Je verdient het! Na yu moni, yu wroko f’ en!
     Laten we nieuwe taal maken waar de oude niet helemaal meer voldoet en daarmee verhalen spinnen die blinken van zelfwaardering en zelfredzaamheid, eigenwaarde. Laten we ons in dit jubileumjaar van de afschaffing van de slavernij onafhankelijk opstellen, vrij, maar toch een deel van het geheel, en onze rol vervullen door te doen en vooruit te gaan, om te krijgen wat we verdienen.

Lamgeslagen

Op 17 februari 2023 kende Paramaribo een dag van plunderingen, brandstichting en vernieling. Nooit eerder was zoiets gebeurd in onze hoofdstad. Met vrienden en familie heb ik het er even over gehad, stomverbaasd, maar emotieloos. Mijn hart zat op slot. Zo voel ik me nu nog: murw. Is ook een goed woord, de klank geeft precies mijn gemoedstoestand weer met betrekking tot de barre toestand van de afgelopen tijd. Schrijven erover wilde eerder niet goed lukken.

De rellen: je hebt er misschien van gehoord. Wat begon als een normale dag escaleerde binnen een paar uren. Taferelen van plunderingen en vergeldingsacties die ik daarvoor alleen van de film of het buitenlandse journaal kende, kon ik volgen op mijn telefoon, ze speelden zich hier af, gewoon hier in mijn stadje. Voor wie Paramaribo niet goed kent, kan ik de rellen geografisch iets in context plaatsen. Ze begonnen aan het Onafhankelijkheidsplein als uitvloeisel van een protestmanifestatie. Vanaf ongeveer vijfhonderd meter ten noorden van dat plein liggen de belangrijke hotels en het toeristisch uitgaanscentrum. De oude binnenstad, nog steeds van grote economische waarde, ligt op één tot vijf kilometer zuid-zuidwest ervan, terwijl het plein zelf omringd is door vele onvervangbare historische houten panden, waaronder ons presidentieel paleis. Wat hebben we ons misdragen daar, op het plein en in de binnenstad op 17 februari. Wat heb ik me geschaamd om Surinamer te zijn die dag. Maar het gaat me er niet om mijn afkeuring uit te spreken, ik wil mijn gevoel van vervreemding, van niet-meer-kunnen-thuishoren in dit land dat ik zo liefheb, onder de loep nemen. Weg willen. En toch ook weer niet.
    Het is lang geleden dat ik de drang voelde liever ergens anders te zijn dan in Suriname. Iemand – veel ouder en wijzer dan ikzelf – zei aan de hand van de rellen en de socio-economische malaise in mijn lieve land, mijn prachtige land, dat hij iedereen ouder dan twintig, die daar de mogelijkheid toe had, kon aanbevelen om elders een bestaan op te bouwen. Het zette me aan het denken: werkelijk, als Surinaams volk leven we veertig jaar lang al, of iets langer misschien, in angst en onzekerheid. Kleine adempauzes zaten er wel tussen, periodes van enige groei. Maar weet je hoeveel kinderen in de afgelopen vier decennia bij ons geboren en volwassen geworden zijn zonder enige vorm van economische stabiliteit te hebben ervaren, noch die voor zichzelf te hebben kunnen opbouwen? Over welvaart wil ik het niet eens hebben. Waar leef je voor als je nauwelijks iets kunt bereiken? Leef je omdat simpelweg je hart klopt, je longen en hersenen functioneren en je aan wat voedsel kan komen om je systeem in stand te houden? Maakt het je onder die omstandigheden dan uit of je sociaal-maatschappelijk geëngageerd bent, en of je iets van saamhorigheid en naastenliefde kan uitdragen? Mag iemand van je verwachten dat jij je steentje bijdraagt om het land op te bouwen, terwijl poging na poging die je onderneemt om je lot te verbeteren wordt ondermijnd door diezelfde mensen van wie jij verwacht dat die de randvoorwaarden scheppen om je te helpen je doelen te bereiken? Een blije burger maakt een blije gemeenschap, welvarende burger, welvarende gemeenschap – of niet? Veel vraagtekens, ik weet het dan ook echt even niet. Wat ik wel weet, is dat ik er verdrietig van word: van het lot van velen in de samenleving waar ik deel van uitmaak, de hardheid en de polarisatie die vanuit het hebben of niet hebben uitgaan, het onvermogen om zelf iets wezenlijk toereikends bij te dragen aan de oplossing van deze situatie, en de zekerheid dat er misschien nog wel twee generaties hetzelfde lot te wachten staat als van die ervoor. Want zeker is dat die randvoorwaarden er niet zomaar zullen komen. Ondertussen sterft dus het paard.

De zaken die mijn man en ik in drieëntwintig jaar hebben opgebouwd, liggen op nog geen kilometer afstand van het Onafhankelijkheidsplein. De relschoppers kozen ervoor de vernielingen in de richting van het zuiden voort te zetten in plaats van het noorden. Dat was (deze keer) onze redding, noordelijk gelegen te zijn. Zijn we een volgende keer net zo gelukkig, wachten we met de rest van onze stad een volgende keer af? Want blijven zullen we. Omdat: wat doe je als je op geen andere plek meer thuis bent dan hier, en wat als de helft van je leven voorbij is en je de krachten die je had, geïnvesteerd hebt in de opbouw van jezelf, en daarmee in de gemeenschap en uiteindelijk ook het land? Ergens opnieuw beginnen is dan geen optie. En ik wil niet de mensen die het moeilijk hebben veroordelen, maar sinds wanneer vormen eerlijkheid, saamhorigheid en gemoedelijkheid geen integraal onderdeel meer van ons Surinamer-zijn? Zo ken je ons toch? Surinamers, soms een beetje gemakzuchtig, maar verder intelligent, meegaand en bereid zich in te zetten. O ja, en we aarden zo goed als overal, in elke nieuwe maatschappij. We groeien en excelleren als we daar de ruimte voor krijgen. We houden van ons moederland, onze mama Sranan, griezelig veel. Hier willen we het doen, niet elders, tenminste niet zonder reden. Wie zal de condities scheppen dan?

Liefde is…

Ik ging door mijn rug. Er was geen aanwijsbare reden voor. Zomaar, tijdens het sporten. Dat doe ik niet op hoog niveau, gewoon, tweemaal per week de geijkte buik-, rug-, arm- en beenoefeningen om mijn spierkracht op peil te houden.
    Mijn man fungeerde in de dagen erna als armsteun, takel, persoonlijke lotionsmeerder en eten-op-bedbrenger. Ook mijn broek aan- en weer uittrekken deed hij. Hij heeft me niet vaak hulpeloos meegemaakt, ik zag welke indruk het op hem maakte. Al zijn we nog vrij jong, de ‘wat als die er niet meer is’-vraag komt nu vaker op dan toen we dertigers waren. Bij mij tenminste wel, en dus meende ik dezelfde vrees te herkennen in zijn gedrag en gezichtsuitdrukkingen. Waren de rollen omgekeerd geweest, dan zou ik die gedachte uit alle macht verdrongen hebben, omdat het verdriet dat denken aan het einde van het leven (en ook het verlies van mentale en fysieke functies) met zich meebrengt, mij onmetelijk en onoverkomelijk lijkt. Volgens mij hield hij er ook de liever-niet-eraan-denkenbenadering op na. Het is gissen, ik wilde geen zout in de wonde wrijven. Nauwelijks kunnen bewegen voegde iets toe aan mijn perspectief. Door de pijnscheuten in mijn rug werd ik gedwongen om steeds opnieuw naar binnen te kijken, en kwam ik ertoe te evalueren hoe wij er voor wat betreft de liefde voor stonden.

We werken vele avonden samen in ons restaurant, hij op de vloer bij de klanten, en ik een beetje afzijdig in de bar, in de keuken of achter de kassa. Beiden vervullen we taken die bij onze persoonlijkheid passen. Ik kan tijdens het werken intens genieten van hoe het eten gepresenteerd wordt, kan uren puzzelen op de receptuur. Op drukke avonden vind ik het prettig om het geheel in me op te nemen: hoe onze gasten eruitzien, welke gezichtsuitdrukkingen ze hebben. Gelukkig, of juist vermoeid, ontevreden. Ellenlange verhalen kan ik spinnen over hun leven, naast dat wat zichtbaar is voor mij. Hoe zijn de onderlinge verhoudingen tussen de mensen aan één tafel, wat zit er bij elk onderhuids aan verwachtingen? Dat alles terwijl er druk af en aan gelopen wordt met het eten uit de keuken en de drankjes uit de bar. Hier en daar kan ik een aanwijzing geven of een bon afrekenen. De muziek maakt veel uit op zo’n avond. Rustig, sfeervol, of juist swingend en snel, bepaalt deze het tempo van onze stappen, misschien wel de kwaliteit van onze service, en beïnvloedt ze zelfs de tevredenheid van onze klanten. Al houd ik me meer op de achtergrond, het gebeurt weleens dat ik een babbel maak met gasten; een beetje moeizaam zet ik me over die drempel van gereserveerdheid heen en overwin ik mijn ergste vrees (een strijd die vele malen gestreden wordt, helaas!). Ik kan me er nog steeds over verbazen dat het me lukt om zo in die drukte en al het gedoe om me heen een verbinding te maken met iemand, maar over connecties maken heb ik het al eens gehad. Mijn man bloeit juist op in de drukte en zoekt steeds het contact met andere mensen op. Tegenpolen in een geoliede machine, zo werken we met z’n tweeën vele avonden per week, jaar in, jaar uit, dus bekruipt me weleens het gevoel: is dit alles wat we zijn?

Die avonden, toen ik niet kon opstaan uit bed, vertrok hij pas naar het werk nadat hij eten, drinken, pijnstillers, telefoon en de afstandsbediening binnen handbereik op bed had georganiseerd. ‘Als er iets is, bel,’ de standaardwoorden waarmee hij me groette. ‘Tot later.’ Ik bleef achter met een vervelend gevoel, niet alleen van de pijn, ook van frustratie: ik kon niets doen. Bij zijn thuiskomst was ik dronken van de pijnstillers diep in slaap, terwijl ik me zo had voorgenomen alles te vragen: wie zijn er komen eten? Is alles goed gegaan?
    Op een ochtend in die lastige periode lag ik wakker, goed uitgerust, dus mijn gedachten volgden logische patronen. De honden hadden ons gestoord met hun geblaf. Uit het licht dat door de gordijnen binnendrong en aan het gefluit van vroege vogels kon ik afleiden dat de zonsopgang eraan zat te komen. Ik voelde me content, al lag ik oncomfortabel, want hij had zich naar me toe gedraaid en zijn arm om me heen gelegd. In die houding was hij sneller dan ik dat kon weer in slaap gevallen. Op dat moment, onder zijn (redelijk zware) arm, mijn denken half tussen slapen en wakker zijn, kreeg ik het antwoord op mijn vraag. Een bepaalde helderheid en kalmte in mijn hart die ik met het ochtendgloren associeer, overspoelden me. Terwijl zijn arm lichtjes schokte, en ik uit alle macht probeerde geluidloos van houding te veranderen, zodat hij ongestoord zou kunnen doorslapen, en vooral proberend om daarbij mijn rug niet verder te bezeren, realiseerde ik me: we zijn niet perfect, maar dit moment is wel perfect. Zoals vele momenten dat zijn geweest en hopelijk nog zullen worden.
    En heel misschien is dat wel waar het om gaat: kleine perfecte momenten in een imperfect leven. Kunnen steunen op wie om ons geven en wie er voor ons zullen zijn ondanks onze eigen imperfectie.

Verbindingen

De zon was bijna onder, het was het moment waarop de schemering zou overgaan in duisternis. De lucht boven Paramaribo was een combinatie van violet, donkergrijs, blauw en vleugjes oranje. Een forsgebouwde man in een wit hemd sjokte langs de straat. Ik zag aan zijn manier van lopen dat hij vele kilometers achter zich had liggen en dat het nog even zou duren voordat hij er was. Een zwarte lange broek. Een tasje met wat leek op gereedschap erin. Ik reed langs, comfortabel op de bestuurdersstoel van mijn auto, één hand op het stuur. Onderweg naar mijn werk. Hij kwam van het zijne. Een ingeving. Een impuls te stoppen. Kan ik u helpen misschien? Mag ik ‘je’ zeggen? Ik ben Iraida. Vertel, hoe heet je? Wat heb je allemaal meegemaakt? Een zware dag vandaag?
    Ik zei niets en reed door natuurlijk, zou beroofd-verkracht-ontvoerd kunnen worden. Praten met een vreemde, dat doe je niet, toch? Die eerlijke hardwerkende man had die dag waarschijnlijk twintig SRD uitgespaard door te lopen in plaats van met de bus te gaan, of misschien wel vijftig door niet te tanken. Ik durfde niet te onderzoeken of hij een toegevoegde waarde aan mijn dag zou kunnen zijn, of ik aan de zijne, terwijl ik voelde dat het oké was, dat hij oké was.

Op Commewijne had ik een betekenisvolle connectie met een vrouw uit een ander continent die ik nooit eerder had gezien of gesproken (die paar app-berichten tellen niet). Ik was niet bang.
    We bekeken het weinig onderhouden openluchtmuseum in Nieuw Amsterdam, zaten daarna uit te waaien op een stenen bankje op de dijk aan de kruising van de Commewijne- en de Surinamerivier. Het water uit de beide rivieren liep zandkleurig en donkerbruin door elkaar. Als in de tegengestelde richting groeiend haar op een hondenrug was op het wateroppervlak precies te zien waar de scheiding lag tussen beide rivieren.
    ‘Ik blijf proberen mezelf te beschermen op papier. Fictie schrijven helpt daar enigszins bij,’ is wat ik meen te hebben onthouden van wat ze zei.
    ‘Al zal ik in dit leven waarschijnlijk nooit naakt rondlopen – behalve dan thuis – ik heb er geen enkele moeite mee om mezelf op papier volledig uit te kleden. Alles mag uit. Maskers af, ik ben die schaamte voorbij,’ was mijn reactie. De harde wind sloeg de motregen in vlagen in mijn gezicht.
    Ken je die verbinding? Voelbaar. Wanneer iemand bereid is open te staan voor je, en je samen kunt nalaten het ego teveel speeltijd te geven. Momenten waarop je eerlijker bent dan je zou moeten zijn als zelfbehoud zo lang je overlevingsstrategie is geweest. Zo’n dag beleefde ik, met een vreemde daar in het district. Er was een zaadje in mij geplant die middag. De volgende ochtend onder de douche ontkiemde het, de stoere woorden van de dag ervoor over mezelf durven bloot te geven ten spijt; ik wist opeens waarom ik niet vooruitkwam met mijn verhaal. Het perspectief was off. Ik moest mijn plek in het verhaal gaan innemen in plaats van me te verschuilen en het erover te hebben.

Hoeveel ontbeer ik in mijn leven door zo weinig mogelijk mensen erin toe te laten? Hoeveel mensen sla ik over door nooit conventies te durven doorbreken? Mijn nieuwe vriendin daarentegen is onverschrokken, als een amazone verdedigt zij haar zelfstandigheid en trekt erop uit. De wereld rond. Tot een babbel bereid met wie het maar wil. Zij ervoer in de korte tijd dat zij in Suriname was de ene verbinding na de andere. ’s Avonds was ze dan wel moe, vertelde ze. Ik luisterde vol bewondering en hoopte stiekem dat ik wat meer zoals zij mocht worden. Dankbaar ben ik dat ik het heb aangedurfd haar te leren kennen. Zij opende een deur in mij die tot dan gesloten was geweest. De deur die mij belemmerde om verder te schrijven aan mijn verhaal, waarvan ik toen ontdekte dat er niet een ‘zij’, maar een ‘ik’ de hoofdrol in speelde.

Wat ik niet nalaten kan te vertellen is dat ik niet al te lang daarna in een zaaltje vol min of meer bekenden dichtsloeg. Ik begon te zweten, struikelde over mijn woorden. Hakkelde. Er was geen touw vast te knopen aan wat ik zei. Ik was verloren, kon met niemand verbinding maken. Toch was het vertrouwd, iedereen was me bekend. Ik raakte meer en meer bekneld, verward, apart, afgezonderd. Kon geen connecties meer maken. Geen betekenisvolle tenminste. Vluchten was mijn enige uitweg.
    Dus blijft het een work in progress. Eerlijk en intiem durven te zijn, te vertrouwen – het zijn super powers. Geeft het iets als mijn woorden daarbij niet te horen zijn?

Over Hier en Daar

Ik heb mezelf een tijd geleden wijsgemaakt dat het niet kan: hier zijn en daar tegelijkertijd. De beste manier om mezelf een loer te leggen. Met Hier bedoel ik: waar ik ben. Ik, mijn Zelf. Dáár is voor mij het leven buiten mijn hoofd (eigenlijk: mijn wezen) om. Hier is het spannend, stil, donker, onstuimig en ook licht… hoe ik het wens. Daar ligt weinig in mijn handen. Leven. Meedoen, leiden en volgen, en nog meer doen.
    Ik was er even uit de afgelopen tijd. Weg van Hier. Ik moest wel. Werk, projecten, overleg. Dingen realiseren. Tastbare resultaten spinnen uit enkel gedachten. De drukte van Daar zijn – voor mij hoefde het niet. Het laat zich makkelijk raden, ik ben liever Hier. Hier mag, Daar moet, hoe ongedwongen wie dan ook het doet schijnen. Zo voel ik dat. En, ze gaan niet samen. Ik kan dat niet. Geen fijne teksten als het Daar te druk voor mij wordt. Daar mis ik bewust Zijn. De kracht van denken, bedenken, filosoferen.
    Nietsdoen is mijn grootste vijand in het Hier. Doen de grootste Daar. Ben ik het zelf? vraag ik me af. Mijn eigen Nemesis? Het antwoord ken ik wel.

Hoe ziet die van jou eruit? Groot en dreigend? Of stil en geniepig? Waar woont hij? Heb je er zoals ik intern en extern een, twee zijden van één medaille? Is het vreemd dat ik me hem niet in het meervoud kan bedenken, al ervaar ik hem wel als twee?
    Het galmt in mijn oren van jouw zuchten. Daar gaat ze weer, blabla en zelfbeklag. Houd het luchtig, mens, en voor een keer wat vrolijk. Maar hoe moet ik anders duidelijk maken waartegen ik vecht?
    Ik wil woorden op papier zetten. Ik wil zingeven en verklaren. Ik wil bevestiging vinden. Mijn vijand Daar, dat doen, ontneemt mij alle kansen.
    Gemeten met de maten van het Daar-zijn ben ik productief geweest. Ik heb successen geboekt en noodzakelijke plannen tot een goed eind gebracht. Hier – succes laat zich vooral voelen. De voldoening van een geschreven stuk. De sensatie van meedrijven op die rivier van inspiratie. Onderdompelen. Bovendrijven. Water dat uiteenspat in duizenden glimmende gouden druppels. Naar binnen gekeerd. Genot ervaren. En het mezelf ook gunnen. Hier zijn raakt me, ontroert en stelt me in staat om te schrijven. Daar zijn vraagt. Eist. Neemt. Alles moet. Opbouwen, werken, moeite doen. Ik gebruik het als excuus, dat besef ik. Gedachten die steeds maar op hetzelfde punt terugkomen. Ik mag het niet van mij, schrijven, groeien, waar ik waarde aan hecht.

Misschien helpt het als ik me inbeeld dat ik het voor jou doe, dat schrijven? Als ik voor je schrijf, als cadeau, beloof je dan het te zullen lezen? Als jij mijn doel en mijn reden bent, kan ik onzelfzuchtig, misschien wel barmhartig zijn. Dure woorden, beste voornemens. De last wordt ondertussen wel zwaarder, ik voel mijn trots die in de weg komt staan. Die gemaskerde ruiter op dat hoge paard. Ziehier vijand nummer twee. Hoeveel zouden er nog meer zijn? Zoveel als in het goede boek genoemd worden. Simpel, niet? Complex. Menselijke problemen. Alles wat ons in de weg staat.
    Feit is dat ik wil schrijven. En dat ik mezelf daarin tegenwerk. Ik hoor je zeggen: ‘Had dat dan vanaf het begin gezegd. Zo moeilijk was het niet, toch?’
    Even terug naar waar ik het voor doe: voor jou. Daar is geen woord van gelogen. Het is niet ingebeeld. Het is realiteit. Jij bent wie er door mijn hoofd speelt als ik schrijf. Jouw verhalen die mijn verhalen zijn, en de mijne die van ons worden. Jij en ik zijn ieder deel van een geheel, zoals hier en daar dat zijn. Wij zijn vriend en vijand tegelijk.
    Ik hoef niet meer te vechten.
    Vergeef me dus voor mijn niet-schrijven. Ik deed dat ook voor ons. Zie je niet? Je voelt het toch? Opgelucht dat ik niet hoef te kiezen. Ik zit, ik schrijf, ik ben er weer.

Paars fluwelen schoenen

Hij draagt een glimmend gestreken, iets verbleekt zwart pak. Driedelig. Daaronder paars fluwelen schoenen. Op zijn hoofd een zwarte fedora. Een fragiele gestalte, zijn lichaam vult het pak niet, zoals zijn blote voeten ook zijn schoenen niet helemaal vullen. Hij loopt door wat eens de Rust en Vredestraat heette.
    Op de hoek bij de Waaldijkschool wordt zijn aandacht getrokken door iets wat hij meent te zien op het erf van de school. Een beetje beverig door de Parkinson die hij mogelijk onder de leden heeft doet hij twee stappen in grote schoenen naar de omheining om door een uitsparing in de muur beter te kunnen kijken. Vanuit mijn auto kan ik zien en bijna voelen hoe zijn stramme rug het bukken wil weigeren. Nieuwsgierig draai ik mijn hoofd, volg zijn blik. Niets.
    Zijn verschijning is historisch, heel voornaam in een wereld waar het informele en het ontklede lijken te overheersen. Misschien loopt hij er zo bij om te tonen dat hij een deftige heer is, een waar rekening mee gehouden moet worden, en niet overheen gewalst. De zilveren schijn van de huid om zijn knokige enkels en het eelt op zijn vingers logenstraffen die indruk. Hij is een man van werken geweest. Zwaar. Lichamelijk. Iemand van één dag in de maand (of misschien zelfs in het jaar) uitgaanskleren aandoen. Hetzelfde pak een half leven lang. Het is geen zondag, ik zou hem beter in context kunnen plaatsen als ik bijvoorbeeld zou vermoeden dat hij van de kerk komt.
    Zo doelbewust, zo zoekend en zonder zich ongemakkelijk te voelen. Wat ziet hij daar? De vraag neemt mij volledig in beslag, maar het licht springt op groen en ik moet doorrijden.
    Het beeld blijft me bij. Ik had willen kunnen zien wat hij zag en denken wat hij dacht, die keurig nette meneer op zijn paars fluwelen schoenen, daar spiedend door een gat in de omheining. Keek hij terug op zijn verleden? Zag hij schimmen in de tuin van de school? Hij en ik hebben onze tijd op aarde, in onze stad gedeeld, door dezelfde straten gelopen, samen de lucht van ons Suriname geroken, toch zag ik hem voor het eerst en was hij zich niet bewust van mijn observaties en overdenkingen. We hebben elkaar in ons leven misgelopen. Arme man. Arme ik.
    Ontzag, bewondering voelde ik, gemengd met een vreemd verlangen. Dat ik naast hem zou willen staan en kijken door hetzelfde gat. Mijn schimmen en mijn verleden. In zijn pak. In zijn schoenen. Die voor mij vreemde, opeens erg waardevolle man. Wat zou zich aan me openbaren? Zou ik tevreden kunnen terugblikken?
    Met de stille wens dat ik hem weer zou zien en hem volledig zou mogen kennen vind ik mijn weg door het chaotisch middagverkeer in Paramaribo.
    Dood. Misschien omdat de man in de laatste fase van zijn leven lijkt te zijn, heeft zijn beeld me aangegrepen. Die van hem. Mijn eigen dood. De dood van geliefden. Ik voel het prikken achter mijn ogen bij die gedachte terwijl de zon, die in een blauwe hemel door mijn autoruiten schijnt, de belofte doet van een gouden toekomst. Ik wil de mensen die van mij houden de genade geven dat mijn sterven komt op een moment waarop voor hen dood slechts een bijzaak van leven is. Zodat ik hen het verdriet om mijn heengaan bespaar. Alleen heb ik het niet in de hand.
    Ik heb zelf niet de luxe gehad om de dood pas dan te leren kennen. Mijn eerste kennismaking was abrupt en verpletterend vroeg. Dus wens ik uit zelfbehoud dat ik verder gespaard mag blijven van die pijn. Egoïstisch, I know, onrealistisch, I hope not. Al heb ik ermee leren leven, er overheen komen is nooit helemaal gelukt. Positieve gevoelens zijn er in laagjes overheen gelegd. Terloops, zoals de oude bank in de slaapkamer steeds meer bedolven raakt onder de kledingstukken. Eens moeten die opgeruimd worden. Ik slik, verman me. Eén man, een boel gedachten. Hoe iedereen evenveel waarde heeft. De cyclus van het leven. Wat ons allen verbindt.
    Waar er dood is, is er troost. Meestal.
    Het besef dat ik over een tijdje op eenzelfde manier zou kunnen worden gadegeslagen door iemand die jonger is dan ik komt hard binnen. Dat die door mij geroerd mag zijn zoals ik door de man, en geen antipathie zal voelen, of wordt afgestoten door mijn zwakte en ouderdom, de tekenen die hard werken ongetwijfeld op mijn lichaam zal achterlaten. Het eelt op mijn schrijfvingers. Dat die onbekende de verbinding tussen ons zal ervaren en beseft dat er voor negativiteit geen ruimte mag zijn. En ook dat we allemaal daar komen op dat kruispunt bij de Waaldijkschool of elders, en de behoefte zullen voelen om naar binnen te kijken of terug.

Over koken en schrijven

Vanmiddag stond ik te koken. Zoals meestal, want we eten graag wat er thuis gekookt wordt. Het waren tungku paddenstoelen met uien, groene paprika, gember en kip, daarnaast geroosterde cashewnoten met komkommer, gestoofd in oestersaus, en gekookte Thaise rijst. De gedroogde tungku had ik zoals het hoort vierentwintig uur geweekt in water, daarna heb ik ze uitgekookt – ik doe altijd een scheutje olie erbij zodat ze fluweelzacht en mals worden – en laten uitlekken, voordat ik alles samen op hoog vuur bakte.
    De liefde voor oso nyan, het eten dat thuis wordt bereid, is onlosmakelijk verbonden met Surinamer zijn. Als we reizen dan hunkeren we naar de smaken van bij ons. Eten van thuis kan de ergste heimwee stillen. Helen de woorden van hier ook de gaten in je hart?

Vele volken hebben een thuis gevonden in mijn land. Indianen (die waren er het eerst), Afrikanen, Joden, Nederlanders, Engelsen, Spanjaarden, Fransen, Portugezen, Chinezen, Indonesiërs, Indiërs, Libanezen, Brazilianen, Italianen, Japanners, Turken, Colombianen, Cubanen, Venezolanen. Aan onder andere hun eetgewoontes zijn Surinamers, als niet direct door afkomst, dan toch minimaal door nabijheid, blootgesteld.
    Fusion, zo worden we geboren in Suriname. Invloeden van overal in een volk samengesmolten. Toch wordt er ook door ons gesproken over scheidingen tussen mensen die er in wezen niet zijn en worden er barrières opgeworpen die we gevoelsmatig niet herkennen. Mensen van overal op de wereld, ‘hoe wij hier ook samen kwamen’, al dan niet gedwongen om een toekomst ver van wat zij kenden te maken. Die, hoe dan ook, tijdens het opvaren van de Suriname- of Commewijne-, bij het oversteken van de Marowijne- of Corantijnrivier, of tijdens de landing op de door regenwoud en savanne omgeven luchthaven, bij zonlicht of in de stromende regen, hebben gedroomd van een nieuwe toekomst. Die zich hebben afgevraagd – vaak in angst en met verdriet om wat verloren ging – wat hen te wachten stond.
    Het land Suriname heeft hen verwelkomd, hen opgenomen. Zodanig dat zij haar bleven meedragen in hun hart, en zodanig dat waar ook ter wereld ze vervolgens kwamen, zij steken van gemis voelden en hunkeringen naar switi Sranan die niet overgingen totdat men weer voet op haar bodem zette.
    Ik zou willen proeven wat het is om je te missen, Suriname.

Enfin, daar stond ik dus vanmiddag, achter het fornuis, terwijl het bloed van mijn Afrikaanse, Indiaanse, Joodse, Chinese, Engelse en Duitse voorouders door mijn aders kolkte. In mijn hoofd ging het er net zo woest aan toe, vandaar dit stuk met vreemde verbindingen tussen schrijven en koken. Wat heeft schrijven met eten te maken? Liefde. Eten bereiden is liefde. Schrijven is liefde. Zoeken naar en geven van liefde.
    Een verbinding te ver gezocht? Hoe omschrijf ik de liefde die als extra ingrediënt te proeven is? Gaat het om schrijven, dan verklaar ik het zo: liefde stroomt via mijn hart het papier op. Voel je het wanneer de betekenis van mijn woorden tot je doordringt? Als ik voor je kook geef ik je alles wat ik heb, als ik voor je schrijf vertel ik je alles wat ik hoop te weten en durf te dromen. Ik vul je maag of je hoofd. Niets weegt op tegen het eten van thuis, niets tegen de woorden die in het moederland geboren worden. Toch wil ik soms voor andere monden koken en voor andere ogen schrijven. Mezelf loswrikken van het oude en wonden helen, zowel die van jou als die van mij.

Zonder eten sterft een mens. Bestaat er een leven zonder woorden? Schrijven dus. Een opdracht die makkelijker gezegd dan gedaan is. Schrijven betekent voor mij de schim binnenin overwinnen. Hem niet overmeesteren en aan de kant schuiven, dat werkt niet. Collaboreren. Vragen of hij wil meehelpen om licht te creëren. Altijd weer dat gevecht met het redeloos beest voor wie het grotere goed van geen enkele betekenis is en dat zich door geen enkel argument laat overtuigen. Hooguit door eigenbelang. Een weerbarstig dier in het gareel laten lopen; hem laten gaan blijft voor mij de gemakkelijkste optie. Ik zit met het geraamte van mijn ongeboren boek voor me, in me. Waar is die liefde dan? Liefde die ik voor mezelf en het verhaal dat door mij verteld wil worden zou moeten hebben.

Als een meesterwerkje behandelde ik het eten toen ik het uit de potten en pannen in verschillende schaaltjes liet glijden. Ik voelde (zoals vaak na het koken) een bijna eerbiedige verwondering voor wat het geworden was. Vol spanning wachtte ik het moment af dat anderen ervan zouden proeven. Opluchting: het smaakte goed.
Zou er misschien iemand wat meer willen?

Vertragen, dichterbij komen

Ik realiseer me dat ik vooruit hol. Alles moet snel. Beter. Gemakkelijker. Het versnellen heeft een prijs: ik verlies contact, raak gespannen. Overspannen. Wat mis ik veel.
    Als ik vertraag en jij ook, kunnen we dichterbij elkaar komen. Kan ik je aanraken en jij mij. Ik vang een vleug op van de geur waar ik zo van houd. Zie ik het goed, de orchideeën staan op het punt te bloeien? Een knopje duidt nieuw leven aan. De stondoifi bouwt een nest, net waar de hond er niet bij kan. Het citroengras heeft een plekje in de schaduw nodig.
    Als ik vertraag en jij ook, kunnen we samen liggen, één hart, één ademhaling. De manjabomen dragen fruit. Het duurt zeven weken van bloesem tot rijpe vrucht. Ik merk het alleen als ik wat langzamer ga. De klimroos wil vaker gesnoeid worden en iets meer water. De wortels van het citroenboompje banen zich een weg door de barre laag opvulzand heen om de rijke ondergrond te bereiken. Het zal even duren voor haar blaadjes er weer frisgroen bij staan, maar ik heb hoop.
    Als ik vertraag en jij ook, kunnen we onze ongemakjes met elkaar delen en ook ons geluk. Onze harten zwellen. Klinken vast. We vormen een wereld op zich, samen. Dichterbij elkaar. De blawtji vindt rijpe guave het lekkerst. De grietjebie loert liever op het eten van de honden en zet vanaf veilige hoogte de aanval in op de hond die het lef heeft te lang met het eten te dralen. Ondertussen raast het verkeer langs, onwetend over de trage mirakels die zich achter de heg voordoen.
Als ik stil genoeg ben mag ik langzaam meegenieten van deze wereld. Geen actor mag ik zijn, slechts toeschouwer. Het is een eer.
    Mijn trage ik kan naar binnen luisteren, waar woorden geboren worden. Mijn vingers en pen kunnen daar vertaler van zijn. Het is als door een gouden gordijn een gewichtloos zijn binnenstappen. Het is er licht en vloeibaar tegelijk. Het omringt en omarmt, geeft liefdevolle warmte af. Geven, alleen geven, daar zijn vraagt niets terug. Mijn snelle ik wil daar niet te lang blijven. Doorgaan. Geen tijd voor woorden. Daden. Waarom die stilte? We zouden ontmaskerd kunnen worden… te lang daar. Wegwezen.
Als ik vertraag en jij ook, kunnen we ontdekken waar we voor zijn gemaakt. Vrede vinden. Stel dat we allemaal opeens langzaam werden? Werden we dan allemaal gelukkig? Insiders. Kenners van wat bijzonder is. Als we tegelijkertijd die gouden wereld zouden bewonen? Wat blijft er dan van over? Wordt bijzonder dan gewoon?

Als ik niet zo snel was geweest, had ik gezien dat de tulsi die ik van Sakoen kreeg te ver gesnoeid werd. Hij heeft het niet overleefd, dat zag ik toen ik langzaam deed. Ik bid om regen en vraag dat hij het toch nog mag redden. Ik heb je nodig. Elke ochtend bestudeer ik de oksels, nog geen nieuw leven.
    Terwijl ik vertraag gaat het leven om me heen verder; geen bepaalde vaart, gewoon, gestaag. Paramaribo groeit. Maar goed ook.
    Als jij vertraagt word je benaderbaar. Wees niet bang, je bent oké. Kom met me mee. We doen het samen. We kunnen naast elkaar zitten op het bankje in de tuin. Misschien pak ik je hand vast. Je hoeft niet verlegen te zijn. Het zal geen pijn doen. Mijn ogen worden de jouwe. Voor een moment leen ik je al mijn zintuigen. Zie jij het ook? De wind streelt je huid. De geur van groen is op je tong te proeven. Hoor je de papegaaien in de koningspalm? Ze babbelen over verre reizen. Over hoe het fruit steeds minder wordt. Het land steeds kaler. De rivier elke dag iets vuiler. Hun gesprekken gaan ook over liefde, grapjes over ons onbeholpen samenzijn. De dreunende stappen die we op onverzettelijke aarde zetten. Terwijl zij vederlicht hun aanspraak op het land claimen.
    Wanneer ik met mijn ogen knipper is het voorbij. Ik zit er alleen, voel de herinnering aan jouw warmte in mijn hart.
    Vertraag… ik wil dichter bij jou zijn.

Zwijgen in Paramaribo

Dat vraag ik me af: Waarom zwijg ik over van alles? Zoveel blijft ongezegd, terwijl ik me wel weet te redden. Met pen op papier en zeker als het gesprek zich in mijn hoofd mag afspelen – wat het gezien mijn neiging om te zwijgen best vaak doet. Het is goed noch fout, heb ik geleerd; zwijgers observeren beter, komen met onderbouwde argumenten als ze zich uiteindelijk verbaal uiten, maar de brutalen hebben de (halve?) wereld, zo is het toch? Al dat internaliseren. Gedachten die de potentie hebben om mijn systeem te vergiftigen van binnenuit. Alleen aan de wind geven zij zich o zo vloeiend en zonder aarzelen over. Papier is net zo geduldig. Ik had graag een beeldend stuk willen schrijven, vol prachtige metaforen over hoe zwijgen en denken opwegen tegen me uitspreken. Het lukt niet echt. Faalangst. Onuitgesproken. Hoeveel angst schuilt er in mijn zwijgen? Hoe laf ben ik? Of hoe moedig: dat ik de gevaren in mijn binnenste durf te trotseren, daar op onderzoek ga. Durf ik aanwijzingen achter te laten voor wie na mij komt?

Paramaribo is er ook de stad naar; ze bevordert het zwijgen met haar verlammende hitte en haar onontkoombare magnetisme. Ze is donker en ze straalt. Ze ligt stil voor me in rommelige straten, hoge bomen en dreigende luchten. Ze omsluit me, draagt me, zij beknelt en maakt me woordeloos. Wat houdt mij hier? Zou ik niet veel liever willen spreken? Ik sta op en kijk, zie de straten van Paramaribo bochtig, soms recht, modderig, soms verhard. Je kan ze volgen tot in het hart van Suriname. Ik houd van mijn land; Suriname is uitgestrekt, vergevingsgezind en geduldig. Ze is zo mooi. Mooi en vreselijk. Ze kan genadeloos zijn. De weidsheid van mama Sranan en de kracht waarmee ze menselijke aanslagen verdraagt doet me denken. Ze geeft in overvloed, houdt niets voor zichzelf, alles groeit bij haar, in haar, op haar. Mijn oma Willy (zij en het land zijn nu een) was er ook een die liever stil bleef. Ze gaf liefde en kreeg liefde terug. Haar stilte was geboren uit lijfsbehoud, ze had geleerd dat praten problemen brengt. Mijn andere oma (ook zij is tot het land teruggekeerd) zweeg om de mensen om haar heen te beschermen. Vrede boven alles. Paraplu’s. Zij hebben hun stem geofferd. De enige die ik met stil blijven bescherm, ben ikzelf. Mijn stem, die offer ik niet. Hij rijpt en groeit tot ik geloof dat hij krachtig en wijs genoeg is om te gebruiken. Ondertussen dendert de monoloog voort. Mijn Suriname, mijn mensen: Wordt een land van zwijgers automatisch een van denkers?

Je zou eens bij ons moeten komen kijken of luisteren als er gesproken wordt. Je zou het niet zeggen als je ons zo zag. Of, sinds ik het over zwijgen heb: ‘Je zou het niet denken.’ Want Surinamers zijn sociaal, beleefd en respectvol. We zijn gezelligheidsdieren, weten uitbundig te lachen en te zingen. En toch… Recht voor zijn raap, dat is ons onbekend. Zonder escalatie de dialoog aangaan, een standpunt bepalen en emotieloos beredeneren, dat kunnen maar weinigen onder ons. Is het omdat we op straffe van… geleerd hebben om te zwijgen? We slikken en gaan verder, denken er ondertussen wel het onze van. Misschien durven we positieve zaken wel uit te spreken en is het alleen het negatieve dat we verbergen. Wij houden binnen wat anderen wel naar buiten brengen. Jij bent misschien wel een prater, een doener. Je gaat ervoor.
    Dus kom. En, als je ooit op reis mijn stad aandoet, met de mensen in gesprek gaat en tijdens het luisteren heel even, vluchtig, je ogen sluit en je dan de sensatie ervaart van gebonden zijn in een oceaan van vrijheid. En, als het gevoel je dreigt te beklemmen, blijf dan rustig ademen: je bent hier.

Over oud op nieuw (en ouder worden)

Ik moest eruit, kostte wat het kost, zo besloot mijn moeder. Ik heb niet het idee dat ik er klaar voor was. Het is gissen, toch wil ik geloven dat ik liever wat langer binnen was gebleven. Op oudejaarsavond wilde mijn moeder vrij zijn. Wie al eens owru yari in Suriname heeft meegemaakt, die weet wel waarom ze die dag zonder buik en zeker zonder baby de straat op wilde. Een waar bacchanaal voltrekt zich op oudejaarsdag in de straten van Paramaribo, iedereen is broeder en zuster van elkaar geworden, of geliefde. Zo intiem zijn Surinamers op elkaar op 31 december. Over grenzen heen van etniciteit, geloof, gender, klasse en soms de goede zeden. We drinken, schuren tegen elkaar aan (opgezweept door suggestieve ritmes), lachen en dansen zingend op de klanken van kaseko en kawina muziek. Dat was zo op de dag van mijn geboorte, en het is nu nog steeds zo. Ik kan mijn moeder dus niets kwalijk nemen: hup dat kind eruit, dan kon zij gaan feesten – wat haar overigens niet is gelukt, ze is Wonder Woman niet.

Surinamers verjagen het oude en verwelkomen uitbundig het nieuwe begin, dat zeker het einde zal betekenen van de ellende, nu eens echt. Het valt niet mee, namelijk, decennia van onderdrukking en tekort aan van alles. 31 December vieren in Paramaribo vraagt om gedegen voorbereiding: een jeep of pick-up truck om zoveel mogelijk vrienden in te vervoeren, een grote koelbox om zoveel mogelijk drank in te koelen. Een goede outfit, sexy, stoer, een die zegt: ik ga ervoor! Die de hele dag goed blijft zitten en waar vooral makkelijk in bewogen kan worden. Een stevige maaltijd vooraf, een back-up adres (oma’s, tantes die niet uitgaan) waar als nodig warm eten, koffie of thee (hangt van de mate van dronkenschap af) genuttigd kan worden, zodat je niet helemaal naar huis hoeft te rijden. Een parkeerplaats kies je zodanig dat je gemakkelijk in het centrum kan komen – waar op elke straathoek een band of dj speelt, en vergeet de muziekkaravaan niet – en je ook weer makkelijk kan vertrekken om op tijd bij het volgende feestje te zijn. Vergeet niet: iedereen is je vriend op oudejaarsdag en doe vooral alsof het reuze gezellig is, al heb je er weinig zin in.

Net voordat het nieuwe jaar wordt geboren, sterft mijn vorige levensjaar. Daar zou om gerouwd moeten worden, toch? Schreeuwen wil ik soms: kijk mij! Hier sta ik. Ik heb een jaar verloren vandaag. Maar ik kom niet door, mijn stem wordt niet gehoord in Paramaribo, op 31 december. Jarig worden. Foute boel. Dubbel. Het valt zwaar, en is toch bijzonder. Een rijkdom aan informatie, wijsheid, ervaring komt erbij. Zoveel verdwijnt. Het lichaam takelt hoe dan ook af. Eerst voor minder, nu voor vol, straks misschien voor incompetent worden aangezien: de cyclus van het leven? Met de pen in de hand verwonder ik me over het feesten, maar vooral over ouder worden. Met elk nieuw begin ga ik in principe verder achteruit. Paramaribo ook. De aarde, al het leven. Mijn stad kreunt en ondergaat stoïcijns jaar na jaar dat gewoel en het feesten, denderende knallen vuurwerk. Out with the old! Waar zijn we zo blij om?

Waar ben ik blij om? Mijn leven (dank ma en pa, laat maar van die vervelende dag, ik begrijp het). Mijn verstand dat helder is, ondoorgrondelijk diep is, en waarvan de wijsheid vaak pas spreekt als mijn pen papier raakt. Mijn gezin en de familie waartoe ik behoor. Waar treur ik om? De dingen die ongezegd zijn gebleven. De fouten die ik niet heb kunnen of willen herstellen. Dat de tijd voorbijgaat en nooit ingehaald kan worden. Zoveel wat ik niet heb gedurfd te doen. Waar hoop ik op? Ik hoop dat ik moedig zal zijn, dapper genoeg om ouder te worden. En dat wij, alle mensen, de kracht kunnen opbrengen om onze planeet te behoeden voor het verval dat met de jaren automatisch komt, maar wat wij zodanig hebben versneld dat onze nabije toekomst in gevaar kan komen. Verder: liefde, vrede, en alle goeds voor allen op onze moeder aarde.

Iraida van Dijk – Ooft (1974), vrouw, moeder, horecaondernemer, yoga-enthousiast, opgeleid coach en Surinaamse auteur. Debuteerde in 2015 met een literaire roman: Geen weg terug (In de Knipscheer, Haarlem, Nederland).
    Iraida is altijd een lezer en een denker geweest, schrijven gaf haar de kans te verwoorden wat zij om zich heen zag en wat er binnenin haar leefde.
    Ze heeft een passie voor woorden en gelooft dat schrijvers denkkaders kunnen verruimen en nieuw licht op de geschiedenis kunnen doen schijnen: Suriname heeft mensen nodig die verhalen blijven vertellen, zodat die kunnen uitgroeien tot de verhalen van de wereld.