Standplaats Rome

Karin Kallenberg

Standplaats Rome

Villa Plinius

Villa Plinius

Rome, de stad waar ik al meer dan dertig jaar woon, heet in het Italiaans Roma. Draai het woord om en je hebt amoR. Amore is Italiaans voor liefde. Toch heeft de herkomst van de naam Rome hier niets mee te maken, maar alles met de tweeling Romulus en Remus die volgens de overlevering gezoogd werden door een wolvin en de nederzetting stichtten op de zeven heuvelen.
     Toeristen die de Eeuwige stad bezocht hebben, kennen de publiekstrekkers vast wel. Colosseum, Forum Romanum, Sint-Pieter, Piazza di Spagna, Fontana di Trevi, noem maar op. Maar als je er woont, weet je dat er nog oneindig veel meer is.
     Je ziet hier overblijfselen van de antieke Romeinen waar je maar kijkt, en ook waar je blik niet meteen kan komen zijn ze er, veelal veilig verborgen in de aarde. Angstvallig wacht de aannemer af als de tanden van de graafmachine de grond raken of er niet op een begraafplaats, tempel, gangenstelsel gestuit wordt en de bouw moet worden afgeblazen, of in ieder geval grove vertraging op zal lopen, want dan moet eerst de zoveelste erfenis van een imposante beschaving veiliggesteld.
     Dat levert soms inventieve oplossingen op. In mijn wijk werd een school gebouwd en tijdens het graven, het kan eigenlijk niet anders, kwamen er ‘oude stenen’ boven water. Na maandenlang delibereren was er de niet zo unieke, maar nog altijd geniale oplossing. De opgravingen werden bedekt door een glazen vloer en de bouw werd hervat.

Ik parkeer mijn auto langs de Via del lido di Castel Porziano die naar de kustplaats Ostia loopt. Daar ligt een duingebied, bedekt door een uitgestrekt bos. Er is verder niemand als ik het in ga en naar mijn doel wandel: Villa Plinius.
     Alleen al die naam belooft esthetiek. Hij is echter wel achterhaald. Plinius was een rijke senator met meerdere buitenhuizen, maar deze villa is uiteindelijk toegeschreven aan Quintus Hortensio Hortalus (114-50 voor Chr.), een destijds gevierd orator, en heet nu Villa della palombara, naar de grote steeneik, gebruikt om wilde duiven (palombi) te vangen. In de volksmond wordt het buitenverblijf echter nog steeds Villa Plinius genoemd, en de weg ernaartoe Viale della Villa di Plinio.
     Over een zijpaadje schiet een fietser mijn kant op, in vol ornaat met een helm, fluorescerend pak, knipperende lichtjes en handschoentjes, zoals het een Italiaan betaamt voor een simpel tochtje door het bos bij vijfendertig graden. Hij zoeft langs me heen.

De route naar Villa Plinius, ontdekt in 1713 en daterend uit de eerste eeuw voor Christus, voert vanaf een geasfalteerde weg over een smal bospad naar een ijzeren hek, gesloten met een hangslot. Ik kom hier al jaren, het hek is altijd dicht, maar als je iets beter kijkt, vind je wel een manier om het terrein op te gaan. Dit keer is het wel heel gemakkelijk. In de omheining van gaas zitten gerepareerde gaten. Er ontbreekt echter ook een stuk van anderhalve meter breed. Het voelt als een misplaatst welkom als ik ongehinderd door de denkbeeldige deur stap en honderd meter doorloop naar de overblijfselen van dit ooit majestueuze buitenverblijf.
     Dan sta ik ervoor, eind augustus, diep in het bos. Een ruïne, maar nog steeds glorieus tussen het lommer van de steeneiken en met het zwart-witte mozaïek van Neptunus bij het badhuisgedeelte. De sfeer is mystiek en onheilspellend. Het is doodstil, veel Romeinen zijn vertrokken naar de zee of de bergen om de warmte te ontvluchten. Ik ben hier in mijn eentje en bovendien in overtreding, want door het opengeknipte gaas gekropen.
     Een provisorisch watertappunt achter de niet meer functionerende fontein geeft aan dat geïnteresseerden welkom zijn. Ook door de borden met toeristische info begrijp ik dat je dit erfgoed legaal mag bewonderen. Maar hoe dan? Alleen onder toezicht? Een gids voor wie je moet betalen, zodat er een budget voor onderhoud is? Het lijkt me niet meer dan logisch, anders komen hier bussen vol toeristen die op een mozaïek van tweeduizend jaar oud gaan lopen.
     Later lees ik op de website van Turismo Roma dat je voor bezichtiging inderdaad een afspraak kunt maken. En dat Villa Plinius een schoolvoorbeeld is van een maritieme residentie van grote afmetingen. Hier vind je ook overblijfselen van de Via Severiana, een kustweg die liep van de stad Porto tot aan Terracina en gerealiseerd door keizer Settimio Severo, in de derde eeuw na Christus.
     Er staat niets meer overeind, behalve een boog van terracottakleurige stenen, letterlijk: gebakken aarde, maar die is een reconstructie uit de jaren vijftig. Ondanks dat van de dubbele zuilenrijen alleen stompjes over zijn, is het geheel nog steeds imposant. Ik kan hier uren vertoeven en me verbazen over deze beschaving van weleer, met een klasse die nooit verveelt. Bij het thermengedeelte stel ik me voor dat de gevierde orator en zijn gasten op het Neptunus-mozaïek hun toga’s lieten afglijden voordat ze in een van de baden stapten.

Wat is er van deze cultuur over bij de hedendaagse Romeinen? In ieder geval de liefde voor schoonheid en uiterlijk vertoon. Che bello! – wat mooi – is een veel gebezigde uitroep. Ook het hedonisme van Lucullus en de Romeinse bacchanalen leven in zekere zin voort. Men ligt dan wel niet meer decadent op een sofa, maar eten speelt nog steeds een grote rol. Een overdaad aan voedsel is bij speciale gelegenheden vanzelfsprekend. Hun trots op de voormalige beschaving komt tot uiting in verenigingen waarin men haar naspeelt en waarbij elk detail moet kloppen. Ik snap dat, het raakt deze nuchtere Nederlandse ook. Als het om de Romeinse cultuur gaat, is schoonheid niet vergankelijk.
    In de verte hoor ik een zware mannenstem. Mijn sein om te gaan, ik ben hier wel midden in een verlaten bos. Op een verboden plek nota bene. Vlug neem ik wat foto’s en stap weer door de omheining. Als ik terugloop zie ik de fietser van daarnet, hij kijkt op zijn telefoon. Zijn rode achterlicht knippert waarschuwend. ‘Salve,’ groet hij. Ik mompel wat terug en snel naar mijn auto.

Pinus pinea

Standplaats Rome

Het is weer eens tijd voor een tochtje door het pijnbomenbos, La pineta. Ik pak mijn fiets uit het schuurtje en rijd de straat uit. Ik heb geen fluorescerende broek aan. Geen fietshelm op. Ik hoef niet ongemakkelijk over het stuur te hangen omdat mijn rijwiel niet de juiste afmetingen heeft. Ik zit rechtop, zoals het een Nederlandse betaamt. Voor mij is de fiets een transportmiddel.
     Als ik het pad aan het begin van het bos insla voel ik het gemis. Verleden jaar nog reed ik onder een hemel van donkergroene koepels, nu is het zwerk helderblauw.

De Etrusken wilden al pijnboompitten en constateerden dat de Pinus pinea goed gedijde in het kustgebied bij Rome. De imposante boom met zijn parasolvormige toppen werd veelvuldig aangeplant, een nationale trots en ook een ergernis.
     We zuchten hier onder zijn aanwezigheid. Hun wortels ondermijnen de wegen en stoepen met gevaarlijke hobbels als gevolg. Hun naalden creëren een troep, waarop banden en schoenen uitglijden. Hun kruin is de behuizing van de processierups die zijn eigen overlast meebrengt. Hun wortelgestel blijft oppervlakkig, regelmatig zie ik omgevallen bomen en hoor ik over dodelijke ongelukken. Maar deze bomen zijn beschermd en mogen niet gekapt.
     De verbindingsweg van Rome centrum naar kustplaats Ostia is voor een groot deel geflankeerd door pijnbomen. Als je de oude vissersroute volgt, rijd je onder een groene erehaag. Wel over een door de wortels geruïneerde rijbaan, maar je voelt je gelauwerd. Ook langs de weg naar het vliegveld staan veel pijnbomen. Waar eigenlijk niet? Ze gloriëren overal in en buiten Rome. Echter niet lang meer.

Een jogger passeert me. Twee vrouwen laten hun hondjes uit. We groeten elkaar. Bij de watertoren sla ik linksaf richting strand. Ik denk aan die warme zomeravond. We kochten een huis op een voormalige kwekerij. Een pijnboom, dicht op de andere vegetatie geplant en uitgegroeid tot een extreem lange staak, stond met harde wind altijd gevaarlijk te zwiepen.
     Een kapvergunning aanvragen hoef je niet te proberen. Toestemming wordt zelden verleend en daarna zou het illegaal uit de weg te ruimen van de lastpak helemaal kansloos zijn, want hij wordt in de gaten gehouden.
     Ik kwam laat thuis die avond. In mijn ooghoek zag ik donkere aarde waar die niet hoorde. Onze pierlala was half ontworteld, schuin gevallen en zweefde boven het dak van de buren. Ik kon niet anders doen dan de brandweer bellen.
     In onze smalle straat kon hun auto de draai naar onze tuin niet maken. Het gaas van het hek werd opengeknipt. De ladder uitgeschoven.
     ‘Deze boom was verdroogd hè, mevrouw,’ zei de brandweerman toen de rebel geveld was.
     ‘Nee hoor. Het was juist…’
     ‘Hij was verdroogd, mevrouw.’
     Ik snap het. Dit zijn mooie bomen en daar blijf je vanaf.

De schildluis denkt daar anders over. Afkomstig uit Noord-Amerika, waar hij vele bossen verwoest heeft, is hij in Italië zijn gastheer aan het ondermijnen. Waarschijnlijk is de Pinus pinea ooit naar dit kustgebied gebracht en gecultiveerd vanwege zijn smaakvolle zaden. Hij is een exoot. Net zoals die luis is. Het is een gevecht van de ene exoot tegen de andere waarbij de agressor gaat winnen. Dit geldt overigens ook voor de palm, die door de rode snuitkever uitgeroeid wordt.
     Ik rijd onder bruin verdroogde koepels waar ze eerder trots hun takken spreidden met frisgroene naalden, pijnboomappels en daarin de exquise pijnboompitten. Het is een triest gezicht.
     Stug trap ik door, rechtop op mijn fiets. Ik wil palmen en pijnbomen. Wensnatuur. Nou en? De strijd lijkt gestreden. De dicht vertakte, dorre kruinen laten zich niet negeren. Ze zijn broos alsof ze zullen verstuiven in de wind.

Karin Kallenberg is geboren in Amsterdam en volgde daar de lerarenopleiding Nederlands. Ze verblijft afwisselend in Amsterdam en Rome en heeft inmiddels vier boeken gepubliceerd: drie thrillers tezamen met een co-auteur en meer recentelijk haar solodebuut, een deels autobiografische feelgoodroman. Momenteel werkt ze aan haar vijfde manuscript, een roman met een literaire insteek, want uiteindelijk ligt daar haar passie. Op de website van Elders literair en in het eerste papieren nummer publiceerde Karin haar verhaal ‘Avondschaduw’.